Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In 2004 heeft de dga van een BV overeenkomsten gesloten tot verkoop van 25% resp. 75% van de aandelen in de BV. 25% is overdragen in 2004, de overige 75% in 2009. De gehele koopprijs is voldaan in 2004. De dga heeft vanaf 24 juni 2004 geen zeggenschap meer in de BV gehad, noch gedeeld in haar winst.
De BV heeft in 2004 en 2005 haar verlies 1997 verrekend; de inspecteur heeft die verrekening ongedaan gemaakt. Op 27 november 2008 heeft de BV een door de inspecteur opgestelde verklaring ondertekend waarin zij afstand doet van beroep op verloop van de termijn voor oplegging van de aanslag Vpb 2004.
Voor 2004 is in geschil of de BV is gebonden aan haar afstand van rechtsmiddelen tegen de aanslagtermijnverloop; zij stelt dat de inspecteur ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat de aanslagtermijn op het moment van ondertekenen nog niet was verstreken. Tevens is in geschil of de inspecteur zijn hoorplicht heeft geschonden. Voor zowel 2004 als 2005 is verder in geschil of het uiteindelijke belang in de BV in 2004 in belangrijke mate is gewijzigd, met als gevolg blokkering van voorwaartse verliescompensatie (art. 20a Wet Vpb).
Zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag hebben het (hoger) beroep van de BV ongegrond verklaard.
Volgens Advocaat Generaal Wattel heeft het Hof ten onrechte niet vastgesteld of expliciet en bepaald uitstel op verzoek is verleend voor het doen van de aangifte. Indien dat niet het geval is, is de vraag of de alsdan onjuiste mededeling van de inspecteur de BV heeft gebracht tot ondertekening van een verklaring die zij zonder die onjuistheid niet – onder dezelfde voorwaarden – zou hebben ondertekend. De zaak dient op dit punt (voor wat betreft het jaar 2004) te worden verwezen.
Aan het middel betreffende de hoorplicht komt de Hoge Raad dan niet toe, maar voor het geval dat anders is, acht de A-G de hoorplicht niet geschonden.
Wat de materiële zaak (verliesverrekening) betreft, meent de A-G dat het Hof bij de toepassing van de term ‘uiteindelijk belang’ de juiste materiële beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd en zonder motiveringsgebrek kon oordelen dat op 24 juni 2004 materieel het financiële belang en daarmee het uiteindelijke belang in de BV is overgegaan op de koper.
Conclusie: cassatieberoep gegrond en verwijzing.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2004-2005
Instantie
A-G
Datum instantie
18 juni 2014
Rolnummer
13/05777
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:660
bwbid=bwbr0&artikel=11,bwbid=bwbr0&artikel=25,bwbid=bwbr0&artikel=20a,bwbid=bwbr0&artikel=7:02

Naar de bovenkant van de pagina