Direct naar content gaan

Samenvatting

X (U.A.; belanghebbende) is moedermaatschappij van een fiscale eenheid. Dochtermaatschappij A heeft in de periode tussen 29 november 2014 en 13 maart 2015 drie deelnemingen verkocht voor een totale koopsom van USD 62.300.000 aan een (indirecte) zustermaatschappij (D), gevestigd te Mauritius.

In geschil is of fiscaal rente in rekening gebracht moet worden over de verschuldigd gebleven koopsom.

Volgens X was op het moment van overdracht van de deelnemingen sprake van een verkapte winstuitdeling ter grootte van de niet betaalde koopsom. De betrokken partijen zouden niet de intentie hebben gehad om een lening tot stand te brengen. Rechtbank Noord-Holland heeft dit standpunt verworpen en dat acht Hof Arnhem-Leeuwarden terecht. Er is sprake van vorderingen die tot het vermogen van A hebben behoord. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich de door haar bedoelde onttrekking aan het vermogen van A heeft voorgedaan.

Voorts acht het Hof evenals de Rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is van een schijnlening.

X heeft in haar aangiften vennootschapsbelasting ten onrechte geen rentebaten verantwoord op de vorderingen. De Inspecteur heeft deze rentebaten terecht als bijtelling aan de belastbare winst toegevoegd. Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2014-2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
21 mei 2024
Rolnummer
23/488; 23/489; 23/490
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1619
Auteur(s)
dr. J. van Strien
Newtone / Vrije Universiteit / Radboud Universiteit
NLF-nummer
NLF 2024/1469
Aflevering
25 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6458
bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina