Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 18 april 2018 heeft X (belanghebbende) bezwaar gemaakt in verband met de heffing van leges wegens de aanvraag van een paspoort. Zij stelt zich op het standpunt dat de Legesverordening 2018 van de gemeente Groningen van 4 december 2017 (hierna: de legesverordening) onverbindend is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, lid 1, Gemw.

Primair is in geschil het antwoord op de vraag of indien een begroting van een gemeente of een waterschap een op de zaak betrekking hebbend stuk is, het bestuursorgaan de begroting steeds moet toezenden aan de rechter op grond van artikel 8:42 Awb, ook al is de begroting openbaar.

De Hoge Raad oordeelt dat de Heffingsambtenaar gehouden was dit stuk, waarvan niet in geschil is dat hij daarover beschikt, op de voet van artikel 8:42 Awb aan de rechter te doen toekomen.

Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het uitgangspunt onjuist is dat aan artikel 8:42 Awb alleen kan worden voldaan door een op de zaak betrekking hebbend stuk in papieren vorm aan de rechter te doen toekomen.

Indien het bestuursorgaan een op de zaak betrekking hebbend stuk dat via internet algemeen toegankelijk is, overeenkomstig artikel 8:42 Awb in het geding wil brengen, kan het daartoe in plaats van een afschrift van dat stuk te verstrekken, in beginsel volstaan met een aanduiding van de website waarop of via welke dat stuk te vinden is. Die aanduiding moet zodanig nauwkeurig zijn dat het stuk aan de hand daarvan zonder noemenswaardige inspanning kan worden gevonden en geraadpleegd. De bestuursrechter kan niettemin bepalen dat het bestuursorgaan het stuk ook op een andere wijze aan hem moet doen toekomen. Daartoe kan de bestuursrechter onder meer aanleiding vinden indien de ongewijzigde inhoud van het stuk niet langer toegankelijk blijkt te zijn op of via de aangeduide website. Ook kan hiertoe aanleiding bestaan indien het gebruik van internet redelijkerwijs niet van de wederpartij verlangd kan worden.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in casu geoordeeld dat de Heffingsambtenaar zijn verplichtingen tegenover de bestuursrechter niet volledig is nagekomen door de volledige begroting niet direct aan de rechter te verstrekken, maar wel via een link aan X. De Hoge Raad oordeelt dat dit volgens artikel 8:31 Awb geen gevolgen heeft, omdat X de begroting via de link kon inzien en gebruiken in zijn beroep. Het oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het cassatieberoep van X is ongegrond.

X heeft wel recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Voor gevallen waarin de rechter het beroep, het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie op zichzelf beschouwd ongegrond acht, maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, handhaaft de Hoge Raad niet langer zijn rechtspraak op grond waarvan het griffierecht op de voet van artikel 8:74, lid 2, Awb aan de belanghebbende moet worden vergoed.

Voor vergoeding bestaat alleen nog aanleiding indien dat beroep gegrond is en dus terecht is ingesteld, of indien het weliswaar ongegrond is maar is ingesteld als gevolg van een andere tekortkoming van het bestuursorgaan.

Een aanspraak op vergoeding van griffierecht wordt geëerbiedigd voor zover het voortvloeit uit een daartoe vóór de datum van dit arrest gedaan verzoek op basis van de toenmalige rechtspraak van de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G Pauwels (NLF 2023/2898), met gemeenschappelijke bijlage (NLF 2023/2864, met noot van Bergman).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2018
Instantie
HR
Datum instantie
31 mei 2024
Rolnummer
22/00849
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:567
Auteur(s)
mr. J. Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2024/1356
Aflevering
11 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6436
bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42

Naar de bovenkant van de pagina