Samenvatting
Met zijn artikel over de aftrek van uitgaven voor verduurzaming van gebouwen in NLF-W 2023/20 snijdt Charlie Bruijsten een zeer actueel maar ook precair fiscaal onderwerp aan. Vanwege de grote maatschappelijke en financiële relevantie van verduurzamingsuitgaven zoeken ondernemers zekerheid over de fiscale verwerking ervan. Die is ten dele zeker te geven, maar roept ook diverse vragen op. In dit artikel reflecteert Jurriën van der Heijden op de analyse van Bruijsten en suggereert mogelijke alternatieven. Het laatste woord lijkt daar nog niet over gezegd te zijn.
NLF-W artikel
1. Aanleiding en opzet
Met belangstelling heb ik het artikel van Charlie Bruijsten in NLF-W 2023/20 gelezen. Daarin schetst hij een beeld van de fiscale verwerking van uitgaven (uitgaande geldstromen) vanwege duurzaamheidswerkzaamheden aan gebouwen (hierna: verduurzamingsuitgaven) ter beantwoording van de vraag: in welk jaar kunnen die uitgaven fiscaal als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen?
De maatschappelijke relevantie van verduurzamingsuitgaven is evident, hetgeen ook geldt voor het enorme financiële belang. Reeds uit de ‘summiere verkenning van de relevante regelgeving’ door Bruijsten volgt dat het verplichtende karakter van de wet- en regelgeving over verduurzaming van gebouwen steeds verder toeneemt. Het doel is dat uiterlijk in 2050 alle gebouwen energieneutraal zijn. Hoe moeten al die verduurzamingsuitgaven fiscaal worden verwerkt? Aan de hand van de leerstukken onderhoud versus verbetering, afwaardering, voorziening en investeringssubsidies beschrijft Bruijsten zijn analyse.