Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man was lid van de raad van toezicht van een woningstichting. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek vanwege het vermoeden dat de man zich ten koste van de woningstichting heeft verrijkt met onroerende zaaktransacties, heeft de inspecteur aan de man een navorderingsaanslag 2000 opgelegd wegens achteraf gebleken andere inkomsten uit arbeid. In cassatie zijn de volgende 5 vragen aan de orde:
1. Zijn alle 'op de zaak betrekking hebbende stukken' door de inspecteur in het geding gebracht? Hoge Raad: ja.
2. Heeft het Hof terecht een aanbod van de man tot het leveren van getuigenbewijs gepasseerd? Hoge Raad: nee.
3. Woont de man wel in Nederland? Hoge Raad: ja.
4. Is de man dan wel diens Antilliaanse NV als partij betrokken geweest bij bepaalde onroerend goed transacties waarvan de inkomsten in aanmerking zijn genomen bij de man? Hoge Raad: de man.
5. Is er sprake van schending van de redelijke termijn van berechting? Hoge Raad: nee.
Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard.
Anders A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
12 juli 2013
Rolnummer
11/04625
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:29
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina