Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De verdediging in deze strafzaak heeft in hoger beroep aangevoerd dat Rechtbank Amsterdam haar zorgplicht ten opzichte van de verdachte heeft verzaakt, waardoor de verdachte geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM heeft gehad. De Rechtbank had geen genoegen mogen nemen met de enkele mededeling van de verdachte dat hij zichzelf zou verdedigen. De zaak moet daarom worden teruggewezen, aldus de raadsman.
Hof Amsterdam wijst het verzoek tot terugwijzing af. De Rechtbank mocht er volgens het Hof van uitgaan dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan.
Het Hof acht bewezen dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, aan het feitelijk leiding geven aan het gewoontewitwassen van grote geldbedragen en aan het feitelijk leiding geven aan het veelvuldig plegen van valsheid in geschrifte. De verdachte runde door middel van een trustkantoor een criminele organisatie die erop was gericht om schijnstructuren aan UBO’s van Europese vennootschappen aan te bieden, waardoor belasting in het buitenland kon worden ontdoken. Deze organisatie handelde geraffineerd door met valse overeenkomsten en facturen forse bedragen aan het zicht van de betrokken buitenlandse fiscale autoriteiten te onttrekken. Het Hof acht het zeer kwalijk dat het trustkantoor bij UBO’s van Europese vennootschappen bekendstond als een onderneming die dit soort diensten verleende. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het fiscaal gunstige klimaat in Nederland door te doen alsof de schijnconstructies geoorloofd waren. De verdachte wist dat dit niet het geval was en heeft deze desondanks aanvankelijk vanuit Amsterdam en vervolgens vanuit Monaco en Dubai nauwgezet aangestuurd.
De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden.
Het Hof acht oplegging daarnaast van het gevorderde beroepsverbod niet passend of geboden, nu de verdachte niet in Nederland woonachtig of werkzaam is. Het Hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de ‘red alert signalering’ en media-aandacht de verdachte reputatieschade hebben berokkend, zodat niet aannemelijk is dat de verdachte in de toekomst nog een onderneming in Nederland zal exploiteren.
BRON
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845014-11 tegen verdachte, geboren te geboorteplaats op geboortedatum 1959,adres: adres
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11, 12, 15, 18, 19 en 21 oktober en 4 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Verzoek tot terugwijzing
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter gelegenheid van de regiezitting in deze zaak van 22 september 2020 het hof verzocht om op grond van daar aangedragen redenen de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Bij pleidooi heeft de raadsman dit verzoek herhaald, evenals de daaraan ter terechtzitting van 22 september 2020 gegeven motivering. De raadsman heeft de motivering aangevuld. Samengevat komt het standpunt van de verdediging erop neer dat de rechtbank haar zorgplicht ten opzichte van de verdachte heeft verzaakt, waardoor de verdachte geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft gehad. De rechtbank had geen genoegen mogen nemen met de enkele mededeling van de verdachte dat hij zichzelf zou verdedigen, maar moeten onderzoeken of de verdachte deze afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig had gedaan. Dat is niet gebeurd, terwijl de omvang van het complexe fraudedossier, de duur van het onderzoek in eerste aanleg, de op de ten laste gelegde feiten bedreigde straffen en de omvang van de aangekondigde ontnemingsvordering hiertoe alle aanleiding gaven. Het gevolg was dat een van de personen die een kernrol speelt, in dit geval een raadsman, ontbrak. Naar de mening van de verdediging is sprake van een onherstelbaar gebrek in een behoorlijke rechtspleging.
De raadsman heeft bij dupliek dit verzoek nader onderbouwd. Hij heeft hierbij – zo vat het hof de standpunten van de verdediging samen – aanvullend gesteld dat:
- de verdachte bij de behandeling in eerste aanleg nooit over de tekst van de inleidende dagvaarding heeft beschikt;
- er blijkens de herstelbeschikking van 16 januari 2019 ook een wijziging van de tenlastelegging is geweest op 19 juli 2017, over welke wijziging de verdachte nooit heeft beschikt;
- de verdachte de reikwijdte van de wijzigingen van de tenlastelegging gedurende de procedure in eerste aanleg niet heeft doorgrond of kunnen doorgronden;
- de verdachte anders dan zijn medeverdachte [persoon 1] , die tegelijk met hem terechtstond en wel van rechtsgeleerde bijstand was voorzien, de mogelijkheid om naar aanleiding van de wijziging van 19 juli 2017 nadere onderzoekswensen te doen nadrukkelijk is onthouden;
- een en ander heeft plaatsgehad zonder dat blijkt van enige vorm van compensatie hiervoor van de zijde van de rechtbank.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte goed was geïnformeerd over de voors en tegens van het voeren van zijn eigen verdediging. Verder is aan de verdediging en aan de verdachte in hoger beroep alle ruimte gegeven om standpunten te uiten en vragen te stellen en alles op te merken wat in het belang van de verdediging zou kunnen zijn. Daarbij is zorgvuldig met de belangen van de verdachte omgegaan. Een behandeling in twee instanties alleen om de verdachte in twee instanties te kunnen voorzien van rechtsbijstand, is daarom niet nodig.
Overwegingen van het hof
Kernroljurisprudentie en afwezigheid van rechtskundige bijstand
Het hof heeft ten aanzien van het verzoek tot terugwijzing ter gelegenheid van de regiezitting het volgende overwogen en beslist, welke overwegingen en beslissing het hof thans handhaaft:
Het hof begrijpt het standpunt van de verdediging primair zo dat de rechtbank niet aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan in verband met het recht op bijstand van de verdachte. Als gevolg daarvan heeft volgens de verdediging een raadsman bij de berechting in eerste aanleg ontbroken die een kernrol vervult.
Uitgangspunt is dat het aan de vrije keuze van iedere verdachte is om zich al dan niet te laten bijstaan door een advocaat. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, EVRM, dat benadrukt dat een ieder het recht heeft om zichzelf te verdedigen. De verdachte heeft er in eerste aanleg voor gekozen om zijn eigen verdediging te voeren. De onderliggende reden was, zo heeft hij in hoger beroep toegelicht, dat hij het geld waarover hij beschikte aan de opleiding van zijn kinderen wilde besteden en niet aan rechtskundige bijstand.
De verdachte heeft zich op deze vrije keuze ook uitdrukkelijk beroepen. Uit het dossier volgt dat de rechter–commissaris in de rechtbank Amsterdam de verdachte bij faxbericht van 11 september 2015 uitdrukkelijk en indringend heeft gewezen op de consequenties van het doen van afstand van rechtskundige bijstand. De verdachte heeft daarop op 14 september 2015 onder meer het volgende geantwoord:
Niet is gebleken dat de verdachte in eerste aanleg op enig moment op deze beslissing is teruggekomen.
Voor enkele gevallen heeft de wetgever het hiervoor weergegeven uitgangpunt, dat het aan de verdachte is om te kiezen of hij zich wel of niet wil laten bijstaan door een raadsman, doorbroken. De vrije keuze doet zich niet voor als de verdachte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt of als wordt vermoed dat de verdachte een psychische stoornis, een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft en ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Dat betekent niet, zo heeft de Hoge Raad in het arrest Hoge Raad 17 november 2009, ECLI:NL:2009:BI2315 overwogen en beslist, dat in de overige gevallen de zorg voor een door artikel 6 EVRM vereiste verdediging steeds en zonder meer aan de verdachte kan worden gelaten.
De onderhavige zaak verschilt echter op essentiële punten van de situatie in dat arrest (en die in een latere zaak, HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6406). Daar was sprake van een verdachte die – in hoger beroep en dus in laatste feitelijke instantie – werd berecht en volgens de wet recht had op ambtshalve toevoeging van een raadsman, maar deze niettemin had geweigerd. In het bijzonder in die gevallen kan de zorg voor de verdediging niet steeds en zonder meer aan de verdachte worden gelaten. De reden die de verdachte in de zaak met ECLI–nummer 2009:BI2315 aandroeg voor het weigeren van de toegevoegde raadsman, namelijk dat als hij zich zou hebben laten bijstaan zijn veroordeling al had vastgestaan, gaf te denken en bevatte aanwijzingen dat hij de draagwijdte van zijn keuze niet volledig overzag. Verder was er sprake van een verdenking van een zeer ernstig levensdelict dat bedreigd werd met de zwaarst mogelijke straf, te weten levenslange gevangenisstraf. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep was, naast een langdurige gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging gevorderd. Kennelijk waren er ook redenen om een psychiatrisch onderzoek van de verdachte te gelasten, waaraan hij medewerking had geweigerd. Het hof had levenslange gevangenisstraf opgelegd. De Hoge Raad was van oordeel dat
“In de bijzondere omstandigheden van het geval (..) het Hof gehouden (was) in dat opzicht een indringende toets aan te leggen en in dat verband de verdachte in overweging te geven al dan niet in overleg met de aanwezige raadsman en zo nodig na onderbreking of schorsing van de behandeling, zich te beraden omtrent de gevolgen van de door hem ingenomen proceshouding, opdat hij zijn standpunt op enig moment zou kunnen herzien.”
Conclusie
Het hof volgt de raadsman niet in diens kennelijke standpunt dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden van gelijk gewicht als in de door de Hoge Raad besliste en hiervoor weergegeven zaak uit 2009. Het hof heeft in dit verband ook nog acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2021, Hoge Raad 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:110. De verdachte had, in tegenstelling tot de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad, geen recht op ambtshalve toevoeging van een raadsman. Er zijn in de onderhavige zaak geen aanwijzingen voor zodanige psychiatrische problematiek dat dat aanleiding zou moeten zijn voor extra voorzichtigheid ten aanzien van zijn wens om zijn eigen verdediging te voeren, of anderszins uitingen die erop wijzen dat hij de draagwijdte van zijn keuze niet volledig overzag. Evenmin was er sprake van een zo ernstig delict als een levensdelict of een vergelijkbare strafbedreiging. De rechtbank mocht er in die situatie van uitgaan dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig was gedaan. Zij hoefde daarvan niet met zoveel woorden in het proces-verbaal of vonnis blijk te geven (zie ook: HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:687). Er is dus geen ruimte voor de conclusie dat de rechtbank in de gegeven omstandigheden wegens het ontbreken van rechtsbijstand niet aan de behandeling van de zaak had mogen toekomen. Evenmin is er ruimte voor een beslissing tot terugwijzing om die reden.
Fair trial as a whole
Het hof heeft, gelet op wat de raadsman subsidiair heeft aangevoerd, nog bezien of sprake is geweest in eerste en in tweede instantie van een – as a whole – fair trial in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof laat daarbij in het midden of een ontkennende beantwoording van die vraag tot de kennelijk door de raadsman gewenste consequentie – terugwijzing naar de rechtbank – zou kunnen leiden.
Allereerst geldt dat de verdachte in hoger beroep is bijgestaan door een raadsman. Daarbij is ook ruimschoots aandacht geweest voor de gang van zaken in eerste aanleg. Voor zover door de afwezigheid van een raadsman in eerste aanleg sprake is geweest van enig nadeel voor de verdachte, is dat nadeel daarmee in hoger beroep in tweede feitelijke instantie hersteld.
Wat de gang van zaken met betrekking tot de tenlastelegging betreft, valt uit het dossier het volgende te reconstrueren. Blijkens een door de verdachte getekende akte van uitreiking is de dagvaarding in eerste aanleg voor de terechtzitting van 19 juli 2017 aan hem in persoon uitgereikt op 3 juli 2017 te 15.29 uur op het adres [adres 1] . Dit betrof de eerste terechtzitting in het onderzoek tegen de verdachte, tevens regiezitting. De zin in het proces-verbaal van die zitting “De rechtbank beveelt dat het ter terechtzitting van 3 april 2014 geschorste onderzoek opnieuw wordt aangevangen, omdat zij thans in een andere samenstelling zitting houdt. ” betreft een kennelijke verschrijving, waardoor de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. Van een eerdere (definitieve) dagvaarding dan die voor de zitting van 19 juli 2017 is geen sprake geweest. De verdachte beschikte dus op dat moment over de definitieve tekst van de tenlastelegging.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 juli 2017 is de zaak aldaar voorgedragen, zoals de wet voorschrijft. De functie van de voordracht is de bekendmaking van de beschuldiging. De op schrift gestelde voordracht is als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting gehecht. Ook langs die weg is de verdachte nog eens op de hoogte gesteld van de precieze tekst van de beschuldigingen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 juli 2017 vermeldt geen vordering tot wijziging van de tenlastelegging en het hof heeft een dergelijke vordering ook niet in het dossier aangetroffen.
Voorafgaand aan de (regie)zitting van 19 juli 2017 had de verdachte onderzoekswensen ingediend. De zaak tegen de verdachte werd gelijktijdig behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [persoon 1] (parketnummer 13/845015–11). In die zaak was wel sprake van eerdere zittingen. Ook hier was de verdediging in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting onderzoekswensen in te dienen. In de zaak van de medeverdachte [persoon 1] is ter terechtzitting van 19 juli 2017 een vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen. Vervolgens heeft de rechtbank, gelet op die wijziging van de tenlastelegging, de verdediging in die zaak in de gelegenheid gesteld om nadere onderzoekswensen in te dienen.
Daarna heeft de rechtbank op alle onderzoekswensen – de al door de verdachte ingediende en de nadere onderzoekswensen in de zaak van de medeverdachte naar aanleiding van de wijziging van de tenlastelegging in die zaak – gelijktijdig beslist. Daarbij is, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 19 juli 2017, mede bezien of toewijzing van nadere onderzoekswensen in de zaak van de medeverdachte [persoon 1] van invloed zou kunnen zijn op de zaak van de verdachte. Ten slotte is een nieuwe zittingsdatum bepaald waarop de beslissing op de onderzoekswensen zou worden meegedeeld. Daarbij is bepaald dat op die zitting geen – naar het hof begrijpt: nieuwe – onderzoekswensen van de verdachte zouden worden besproken.
De uitvoerig gemotiveerde beslissing op de onderzoekswensen van de verdachte is vervolgens niet op 11 september 2017 uitgesproken, maar later, aangezien de rechtbank meer tijd nodig had voor een goede beoordeling van die wensen. Daarbij is mede kennisgenomen van een brief van de verdachte van 11 augustus 2017 naar aanleiding van het besprokene op de zitting van 19 juli 2017.
Ter terechtzitting van 4 april 2018 is de rechtbank teruggekomen op haar afwijzing tot het doen horen van [persoon 2] , aangezien zij had vernomen dat [persoon 2] inmiddels geen verdachte meer was. De rechtbank heeft alsnog ambtshalve het horen als getuige van [persoon 2] ter terechtzitting in de zaak van de verdachte bevolen.
Vervolgens is de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 24 september 2018 gewijzigd. Deze handgeschreven wijzigingen zijn opgenomen in de tekst van de oorspronkelijke tenlastelegging. Het betreft naar het oordeel van het hof beperkte wijzigingen. De verdachte is daarop gehoord en niet blijkt van enig bezwaar van zijn kant daartegen. Dat de verdachte zich bewust was van wat er op de tenlastelegging stond, blijkt uit de discussie die ter terechtzitting van 27 september 2018 is ontstaan over het voorhouden van stukken. Die discussie heeft er overigens toe geleid dat de rechtbank bij haar beoordeling van de zaak, de zaaksdossiers die niet als zodanig zijn genoemd in de tenlastelegging buiten beschouwing heeft gelaten.
Het is deze laatste tekst van de tenlastelegging waarop het onderzoek ter terechtzitting en het vonnis zijn gestoeld, zo blijkt uit de herstelbeschikking van de rechtbank van 16 januari 2019. De tekst die als bijlage 1 bij het vonnis is gevoegd is niet de juiste tekst. Die laatste tekst betreft een wijziging van de tenlastelegging die niet in de zaak van de verdachte is gevorderd. Mogelijk is deze vordering tot wijziging in de zaak van een of meer medeverdachten gedaan. Waar de rechtbank dus in haar beschikking over een wijziging van 19 juli 2017 in de zaak van deze verdachte spreekt, vergist zij zich klaarblijkelijk. Ten overvloede merkt het hof op dat de tekst van bijlage 1 op ondergeschikte punten afwijkt van de tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging in deze zaak, maar dit heeft gezien het voorgaande voor deze zaak geen consequenties en behoeft deze ook niet te hebben.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte in eerste aanleg steeds over de juiste tekst van de tenlastelegging heeft beschikt en heeft geweten waartegen hij zich had te verdedigen. Dat de verdachte door de hiervoor beschreven kennelijke vergissingen van de rechtbank en de gang van zaken ten aanzien van de onderzoekswensen in enige mate in zijn verdediging zou zijn geschaad, ziet het hof niet. Daarbij heeft de rechtbank op zich daarvoor lenende momenten in de behandeling oog gehad voor het feit dat rechtsbijstand ontbrak en daarvoor compensatie geboden. De verdachte heeft zich verder bij de volgende behandeling in feitelijke instantie, de behandeling in hoger beroep, laten bijstaan door een rechtsgeleerd raadsman. Bij die gelegenheid zijn ook de grieven tegen de behandeling in eerste aanleg volop aan de orde geweest en door het hof onderzocht en beoordeeld.
In het licht van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van een – as a whole – fair trial in de zin van artikel 6 EVRM. Het verzoek tot terugwijzing wordt daarom ook in zoverre afgewezen.
Nietigheid van de dagvaarding
De feiten 2, 4, 5, 6, 7, 9 en 11 op de tenlastelegging zijn, anders dan (na wijziging van de tenlastelegging) de feiten 3, 8 en 10, ten laste gelegd in primair/subsidiaire vorm. Daarbij is per zaaksdossier primair (telkens) ten laste gelegd het medeplegen van enerzijds het valselijk opmaken van afzonderlijk omschreven geschriften uit dat zaaksdossier en anderzijds het medeplegen van het voorhanden hebben van die geschriften. Subsidiair is (telkens) ten laste gelegd het door de verdachte feitelijk leidinggeven aan deze strafbare handelingen, gepleegd door een of meer rechtspersonen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het het hof niet vrijstaat aan het subsidiair ten laste gelegde toe te komen wanneer enig feit dat primair is ten laste gelegd bewezen wordt geacht. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat primair telkens één feit is ten laste gelegd, en niet twee feiten. Zou dat anders zijn dan is niet kenbaar voor welk van deze feiten een subsidiair feit is ten laste gelegd.
Indien het hof meent dat het wel mogelijk is ondanks bewezenverklaring van enig primair ten laste gelegd feit toe te komen aan het subsidiaire, dan moet de dagvaarding in zoverre nietig worden verklaard. In dat geval is namelijk de verhouding van het primaire tot het subsidiaire feit nooit voor de verdachte begrijpelijk geweest.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld dat zij bewezenverklaring niet mogelijk acht van zowel het (mede)plegen van als het feitelijk leidinggeven aan het plegen door een rechtspersoon van hetzelfde feit. Dat laat in haar visie onverlet dat de tenlastelegging op alle onderdelen als impliciet cumulatief/alternatief moet worden aangemerkt. Een gedeeltelijke bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (mede)plegen leidt er daarom niet toe dat aan geen enkel onderdeel van het subsidiair ten laste gelegde meer kan worden toegekomen. Die (impliciet cumulatief/alternatief) ten laste gelegde feiten die niet in primaire vorm bewezen worden geacht, kunnen in de subsidiaire vorm wel degelijk nog bewezen worden verklaard.
Overwegingen en oordeel van het hof
Het hof volgt de advocaat-generaal in haar uitleg van de tenlastelegging en de consequenties die zij daaraan verbindt.
Dat er in het primaire deel sprake zou zijn van tenlastelegging van slechts één feit is alleen al onjuist omdat daarin zowel het (mede)plegen van het valselijk opmaken van geschriften als het voorhanden hebben van die geschriften is opgenomen. Verder worden in zowel het primaire als het subsidiaire gedeelte van de tenlastelegging de geschriften waar het per zaaksdossier om gaat, steeds elk afzonderlijk benoemd en omschreven, waarbij zij (en hun inhoud) van elkaar gescheiden worden door de woorden “en/of”. De systematiek van de tenlastelegging is zo dat er primair (en overigens ook subsidiair) telkens sprake is van twee strafbare handelingen per geschrift. In het geval dat drie geschriften zijn ten laste gelegd, levert dat zes afzonderlijke (cumulatief/alternatief ten laste gelegde) strafbare feiten op. Zou worden vrijgesproken van het (mede)plegen van een van deze strafbare feiten, dan ligt de subsidiaire variant van het feitelijk leidinggeven daaraan alsnog ter beoordeling voor.
Vorenstaande systematiek is in de uitvoering niet anders dan – na wijziging van de tenlastelegging – de feiten 3, 8 en 10. De verdediging heeft er geen blijk van gegeven de systematiek van de tenlastelegging bij die feiten niet te begrijpen. Niet valt in te zien noch heeft de verdediging aangevoerd waarom dat dan voor de overige feiten anders zou zijn. De verdachte heeft er tijdens de behandeling ook geen blijk van gegeven de systematiek niet te begrijpen. Het hof merkt in dat verband op dat dit punt eerst bij dupliek in hoger beroep aan de orde is gesteld. Het hof houdt het er daarom voor dat het de verdachte steeds duidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen. Voor een nietigverklaring van de dagvaarding op dit punt ziet het hof geen aanleiding.
Ook overigens zijn er geen gronden om te komen tot nietigverklaring van de dagvaarding.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging in het geval dat het hof tot de conclusie komt dat terugwijzing niet alsnog kan leiden tot een “fair trial as a whole ” in twee instanties. Aangezien het hof niet tot die conclusie komt, behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging tenlastelegging luidt de tenlastelegging zoals deze als bijlage is gevoegd bij dit arrest. De inhoud hiervan geldt als hier herhaald en ingelast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Overzicht aan de orde zijnde zaakdossiers
01 [naam zaaksdossier 1] feit 2
02 [naam zaaksdossier 2] feiten 1 en 12
03 [naam zaaksdossier 3] feit 3
04 [naam zaaksdossier 4] feit 4
05 [naam zaaksdossier 5] feit 5
12 [naam zaaksdossier 12] feit 6
13 [naam zaaksdossier 13] feiten 1 en 12
16 [naam zaaksdossier 16] feit 7
17 [naam zaaksdossier 17] feiten 1 en 12
20 [naam zaaksdossier 20] feiten 1 en 12
28 [naam zaaksdossier 28] feiten 1 en 12
31 [naam zaaksdossier 31] feit 8
32 [naam zaaksdossier 32] feiten 1 en 12
35 [naam zaaksdossier 35] feit 9
40 [naam zaaksdossier 40] feit 10
56 [naam zaaksdossier 56] feit 11
66 [naam zaaksdossier 66] feiten 1 en 12
Overzicht van belangrijkste na te noemen (rechts)personen
Voor de leesbaarheid van dit arrest is hierna een aantal veel voorkomende namen van rechts(personen) opgenomen, evenals informatie die hierbij van belang is.
Voor een volledig overzicht van aandeelhouders/gerechtigdheid en bestuurders in/van de diverse rechtspersonen van de [naam trustkantoor] en daaraan nauw gerelateerde rechtspersonen verwijst het hof naar de gedingstukken D420 e.v. (bijlagen bij (materiële) ambtshandeling AH–27).
Tot 2005 heette het trustkantoor [oude naam trustkantoor] , daarna is de naam gewijzigd in [naam trustkantoor] . Voor zover in het navolgende gesproken wordt over de betrokkenheid van de verdachte bij (de rechtspersonen van) het trustkantoor, is dit doorgaans aangeduid als [naam trustkantoor] of [naam trustkantoor] .
[persoon 1]
Directeur. In 1997 gaan werken bij [oude naam trustkantoor] , later [naam trustkantoor] , tot eind 2007. Daarna voor zichzelf gaan werken voor met name [rechtspersoon 12] ( [rechtspersoon 12] ) , verder voor [rechtspersoon 2] , [rechtspersoon 3] , [rechtspersoon 4] , [rechtspersoon 5] , [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 3]
Vanaf 1994 secretaresse van de verdachte en accountmanager in de trustpraktijk. In 2008 vertrokken naar [rechtspersoon 8] (uitgeleend), per 1 januari 2010 in dienst getreden. Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 2]
Zelfstandig gevestigd administrateur. Met ingang van 1 januari 2005 [rechtspersoon 9] . Onder meer werkzaam voor [oude naam trustkantoor] , later [naam trustkantoor] 2007 [rechtspersoon 8] . Op 12 oktober 2011 benoemd tot bestuurder van [rechtspersoon 8] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 4]
Sinds 2000 werkzaam bij [naam trustkantoor] Directeur van trustkantoor [naam trustkantoor] en via die weg directeur van [rechtspersoon 10] , [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 2] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 5]
Account manager. In september 2000 in dienst gekomen bij [rechtspersoon 34] tot en met eind 2007. Vanaf mei 2008 in dienst bij [rechtspersoon 8] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 6]
Administrateur/boekhouder. In juni 1996 als receptioniste in dienst gekomen bij [naam trustkantoor] / [naam trustkantoor] , later [naam trustkantoor] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 7]
Receptioniste/telefoniste/secretaresse/office manager. Medio 2000 in dienst gekomen bij [naam trustkantoor] , later [naam trustkantoor] , [rechtspersoon 12] , [rechtspersoon 9] (in 2010), vanaf 2011 [rechtspersoon 3] . Werkzaam in Amsterdam.
[persoon 8]
Directeur [rechtspersoon 13] , afgevaardigd bestuurder voor de aandeelhouders, kantoorhoudend in Monaco. Tot 1999 werkzaam voor [rechtspersoon 14] , een vennootschap van de [naam bank] .
[persoon 9]
Oprichter en aandeelhouder van [rechtspersoon 13] , vanaf 1 april 2003 bestuurder. Met ingang van 2009 of 2010 voorzitter van de raad van bestuur. Heeft samen met zijn zus [naam zus] en boekhouder [persoon 10] [naam notariskantoor] in [plaatsnaam] , Zwitserland. [naam notariskantoor] is directievoerder van verschillende offshores.
Voor de navolgende rechtspersonen worden de volgende afkortingen gebruikt:
[afkorting] [rechtspersoon 29]
[afkorting] [rechtspersoon 15] , 100% aandeelhouder: [verdachte]
[afkorting] [naam trustkantoor] , trustbedrijf
[afkorting] gevestigd te Nevis, middellijk aandeelhouder inhouse vennootschappen
[afkorting] [rechtspersoon 16] , gevestigd te Nevis, middellijk aandeelhouder inhouse vennootschappen
[afkorting] [rechtspersoon 17] , gevestigd te Londen, aandeelhouder inhouse vennootschappen
[afkorting] [rechtspersoon 18] , gevestigd te Amsterdam, opgericht op 25 augustus 2000
[afkorting] [rechtspersoon 8] , gevestigd te Schiphol, opgericht op
16 november 2006
[naam bank] , bank, gevestigd te [land]
[afkorting] [rechtspersoon 13] , gevestigd te Monaco, trustkantoor
[afkorting] [rechtspersoon 19] , gevestigd op de Bahamas/Dubai (VAE) trustkantoor,
[naam notariskantoor] Zie [naam zus] .
[afkorting] [rechtspersoon 11] , inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam (tot 06 juli 2006: [rechtspersoon 11] ) , opgericht op 23 oktober1996
[afkorting] [rechtspersoon 7] , inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 3 maart 1999
[rechtspersoon 5] inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 18 mei 2000
[afkorting] [rechtspersoon 4] , inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 1 augustus1988
[afkorting] [rechtspersoon 12] , inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 28 juli1997
[afkorting] [rechtspersoon 20] , gevestigd te VAE, directeur [verdachte]
[afkorting] [rechtspersoon 3] , inhouse vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op
9 juli1992
[afkorting] [rechtspersoon 21] , doelvennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 20 december 1996, UBO: [persoon 11] , directeur van
2 april 2009 tot 29 juli 2010: [persoon 2] , vanaf 28 april 2011 tot in ieder geval
18 februari 2014: [verdachte]
[afkorting] [rechtspersoon 2] , inhouse vennootschap, gevestigd te Den Bosch, opgericht op 30 december1966
[afkorting] [rechtspersoon 22] , gevestigd te Ras Al Khaimah (VAE), inhouse vennootschap, aandeelhouderschap (via [rechtspersoon 16] ) en directie/bestuur sinds
22 juli 2007: [verdachte]
[afkorting] [rechtspersoon 23] , gevestigd te Hong Kong, in house vennootschap, 50% aandeelhouder: [rechtspersoon 22] , andere 50%: [persoon 8] via [rechtspersoon 24] .
[afkorting] [rechtspersoon 25] , in house vennootschap, gevestigd te Amsterdam, opgericht op 30 januari1998, op 25 juni2007 van naam gewijzigd in [rechtspersoon 25] , opgeheven op 30 september 2007
Algemene bewijsoverweging (en bespreking verweren)
Algemeen
De verdachte heeft bij een accountantskantoor gewerkt voordat hij in de jaren ’90 met [aangever] een trustkantoor is begonnen. Tot 2005 heette het trustkantoor [naam trustkantoor] en daarna werd de naam ‘ [naam trustkantoor] ’. De klanten van het trustkantoor werden aangeleverd door fiscalisten, zij deden het fiscale advieswerk. Het trustkantoor was de uitvoerder van de door fiscalisten bedachte structuren. Voor de klant werd onder meer door het trustkantoor een vennootschap opgericht (in het dossier aangeduid met “doelvennootschap”), die door het trustkantoor werd beheerd. Vanuit die doelvennootschap stroomden geldbedragen verder naar landen met een mild belastingklimaat gevestigde in dit arrest als “offshore vennootschappen” aan te duiden entiteiten.
In de jaren ’90 is het idee ontstaan om niet langer voor iedere klant een vennootschap op te richten, maar om gebruik te maken van een vennootschap waarvan de aandelen in handen waren van de [naam trustkantoor] . De marge die achterbleef van geldbedragen van klanten (verder ook aan te duiden als: EU–debiteur) die door de Nederlandse vennootschap (aangeduid als inhouse vennootschap) stroomden, was van het trustkantoor en niet van de klant.
In 2003 is de verdachte vertrokken naar Monaco. Hij werkte daar onder andere samen met [persoon 8] voor [rechtspersoon 13] , een vennootschap gevestigd in Monaco. De aandelen van [rechtspersoon 13] zijn voor 51% gekocht door [rechtspersoon 26] op 10 juli 2003. De verdachte is in 2007 vertrokken naar Dubai. Daar heeft hij de vennootschap [rechtspersoon 22] opgericht, van waaruit hij werkte.
Voordat hierna de ten laste gelegde feiten afzonderlijk worden besproken, wordt ingegaan op verweren die betrekking hebben op alle ten laste gelegde feiten. Deze verweren komen er in de kern op neer dat het gebruik van doorstroomvennootschappen en rulings destijds volledig geaccepteerd was, dat het gebruik daarvan daarom niet strafbaar was en dat de verdachte geen wetenschap had van valse documenten of “fake” structuren achter de doorstroomvennootschappen en daar geen betrokkenheid bij had.
Gebruik van doorstroomvennootschappen en rulings was algemeen geaccepteerd.
Standpunt van de advocaat-generaal
Het verwijt dat de advocaat-generaal de verdachte maakt, ziet niet op het misleiden of benadelen van de Nederlandse Belastingdienst. De [naam trustkantoor] ontleende haar bestaansrecht aan het voordeel dat destijds geen bronbelasting werd geheven op bijvoorbeeld rente en royalty’s die via Nederland stroomden. Voor de structuren van de inhouse vennootschappen van de [naam trustkantoor] is nooit een ruling aangevraagd. Over het verschil tussen het bedrag dat vanuit een EU–debiteur naar de inhouse vennootschap werd overgemaakt en het bedrag dat vervolgens werd doorbetaald aan een offshore vennootschap, de fee, werd vennootschapsbelasting betaald. De verdachte screende zijn klanten omdat het geld geen verband mocht houden met bijvoorbeeld drugs en wapenhandel. Dit alles was er op gericht niet op te vallen in Nederland en hopelijk daardoor ook niet in het buitenland.
Het gaat er volgens de advocaat-generaal in deze zaak om dat met behulp van valse documenten in dossiers van Nederlandse vennootschappen, buitenlandse belastingdiensten werden opgelicht, misleid en benadeeld. Geld waarover belasting had moeten worden afgedragen in het land waar het verdiend was, werd via Nederland witgewassen en overgebracht naar een offshore vennootschap in een belastingparadijs waar geen of weinig belasting werd geheven.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is naar voren gebracht dat in de jaren ’90 en 2000 in Nederland wezenlijk andere opvattingen bestonden over de activiteiten die ten grondslag liggen aan de hier aan de orde zijnde zaaksdossiers dan ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep. Destijds werd in de financiële wereld afgegaan op iemands reputatie en compliance ontbrak nagenoeg geheel in de gehele sector. Het fenomeen ‘doorstromer’ bestond al voor deze strafrechtelijke procedure en de opvattingen over doorstromers hebben vanuit de overheid uiteengelopen van ‘gratis geld voor de schatkist’ tot ‘ongewenst ondoorzichtig’.
Kenmerk van een standaard doorstroomstructuur was dat een papieren werkelijkheid werd gecreëerd die niet overeenstemde met een andere werkelijkheid. Op papier deed men het voorkomen alsof de doel– of inhouse vennootschap zelf werkzaamheden verrichtte in plaats van doorstromen minus commissie.
De verdachte heeft over de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 11 onder meer verklaard dat de klanten werden aangeleverd door fiscalisten in de periode dat de verdachte nog in Nederland woonde. Na zijn emigratie naar Monaco in 2003 werden de meeste klanten aangeleverd door de [naam bank] in [land] . Deze klanten werden gescreend voordat zij bij deze bank een rekening konden openen. Bij klanten van [rechtspersoon 13] werd onderzoek gedaan naar de aard van de activiteiten om te voorkomen dat die bijvoorbeeld samenhingen met terrorisme, drugs, wapenhandel, witwassen of de porno–industrie. De bevindingen van dit onderzoek werden, als de klant werd geaccepteerd, vermeld op een ‘fiche-cliente’.
De feiten 2 tot en met 11 – en naar het hof aanneemt: ook de zaaksdossiers 02 ( [naam zaaksdossier 2] ), 13 ( [naam zaaksdossier 13] ), 17 ( [naam zaaksdossier 17] ), 20 ( [naam zaaksdossier 20] ), 28 ( [naam zaaksdossier 28] ), 32 ( [naam zaaksdossier 32] ) en 66 ( [naam zaaksdossier 66] ) – hebben volgens de verdachte, in ieder geval op het eerste gezicht, betrekking op gewone doorstroomconstructies. Doorstroomvennootschappen, waaronder inhouse vennootschappen, waren in Nederland geaccepteerd en bedoeld om gebruik te maken van gunstige Nederlandse fiscale regels. De aangifte vennootschapsbelasting werd gedaan overeenkomstig het beleid voor belastingrulings. De betrokkenen, zoals [persoon 8] , [persoon 1] en anderen, werkzaam bij de [naam trustkantoor] , werkten mee aan het creëren van die papieren werkelijkheid die in overeenstemming was met de doorstroom- en rulingpraktijk. Iedereen was er van overtuigd dat aan een legale structuur werd gewerkt. Juist daarom kwamen deze structuren zo openlijk en compleet tot stand. De doorstroomvennootschap had voldoende substance omdat deze in Nederland was gevestigd, een Nederlandse bankrekening had en Nederlandse UBO’s (hof: Ultimate Beneficial Owners) had die bekend waren bij de Nederlandse toezichthouders. Dat de UBO’s bekend waren en dat de omvang van de commissies aan het beleid van de Belastingdienst voldeed, was de reden waarom de verdachte geen verdergaand overleg heeft gezocht met de Belastingdienst. Alle betrokkenen bij de handelstak (waarvan de inhouse vennootschappen deel uitmaakten) van [naam trustkantoor] waren te goeder trouw. De verdachte zag een economisch voordeel voor de klant. Die kon met de structuur een fiscaal mild regiem opzoeken en daarmee belasting ontwijken.
De verdachte deed onderzoek naar de activiteiten van klanten en voldeed daarmee aan zijn verplichtingen die werden opgelegd door de toezichthouders. Trustwetten werden niet overtreden, laat staan de strafwet. Het gebruik maken van een doorstroomvennootschap die aangifte doet op basis van het rulingbeleid kan daarom geen strafbaar feit opleveren.
Oordeel van het hof
Gebruik van doorstroomvennootschappen en rulings
Het hof overweegt dat rulings bedoeld zijn om vooraf zekerheid te krijgen over de omvang van het belastbare bedrag voor activiteiten van een in Nederland gevestigde vennootschap. Voor deze strafzaak is van belang dat de beloning voor activiteiten van een internationaal opererende onderneming zakelijk (‘at arms length’) moest zijn. Met name voor gelieerde vennootschappen kan niet altijd eenvoudig worden vastgesteld wat een zakelijke beloning is die overeenkomt met een beloning die tussen onafhankelijke partijen zou worden overeengekomen. Door aan de belastinginspecteur hierover duidelijkheid te vragen, was de omvang van de beloning die een in Nederland gevestigde vennootschap voor een bepaalde activiteit in de aangifte vennootschapsbelasting moest aangeven, vooraf bekend. Deze informatie kon worden vastgelegd in een ruling, dat wil zeggen een door de inspecteur binnen de wet, met inbegrip van jurisprudentie en resoluties, vooraf verstrekte standpuntbepaling. Geen ruling kon worden afgegeven indien sprake was van misbruik van recht dan wel indien sprake was van een handelen dat in strijd komt met de goede trouw die verdragspartners ten opzichte van elkaar zijn verschuldigd. In die gevallen werd geen zekerheid vooraf verstrekt over de omvang van de in Nederland aan te geven beloning voor activiteiten van gelieerde vennootschappen.
Voor bepaalde situaties zijn standaardrulings gepubliceerd; houdsterrulings, financieringsrulings, royalty-rulings, cost-plus rulings, Foreign Sales Corporations, informeel-kapitaalrulings en resale minus rulings. Als de beloning voor activiteiten van een in Nederland gevestigde vennootschap kon worden bepaald op basis van één van de hiervoor bedoelde standaardrulings, hoefde vooraf geen zekerheid te worden gevraagd aan de belastinginspecteur. In de aangifte kon een bedrag worden aangegeven op basis van het gepubliceerde rulingbeleid. Evenals bij een beloning waarvoor vooraf wel zekerheid werd gevraagd aan de belastinginspecteur, kon geen aangifte gedaan worden op basis van het rulingbeleid als sprake was van misbruik van recht, dan wel van handelen in strijd met de goede trouw die verdragspartners ten opzichte van elkaar verschuldigd zijn.
Het hof volgt het standpunt van de verdediging, dat gebruik maken van een doorstroomvennootschap met toepassing van het rulingbeleid nooit een strafbaar feit kan opleveren, niet. De verdachte stelt ten onrechte dat slechts onderzoek nodig was om te voorkomen dat geldbedragen die werden ontvangen door een doorstroomvennootschap afkomstig waren van terrorisme, drugs, wapenhandel, witwassen of de porno–industrie en of werd voldaan aan de eisen gesteld door DNB aangaande de trustpraktijk. Het afgaan op een screening door een bank en de reputatie van een klant volstond niet. Nagegaan moest ook worden of de overeenkomsten die aan de te ontvangen en door te betalen bedragen ten grondslag lagen in overeenstemming waren met de realiteit. Er moest gecontroleerd worden of sprake was van bijvoorbeeld reële intellectuele eigendom, wie daartoe gerechtigd was, wat de waarde hiervan was en op welke wijze deze werd ingebracht of overgedragen aan de offshore vennootschap. Een fiscaal deskundige in het land waar de EU–debiteur was gevestigd zou een opinie moeten hebben afgegeven over de vraag of de voorgestelde constructie in het betreffende land werd geaccepteerd. Er zou moeten blijken dat in Nederland was onderzocht of een voorgestelde constructie onder het rulingbeleid viel en niet in Nederland zou kunnen leiden tot misbruik van recht of handelen in strijd met de goede trouw in de relatie tot verdragspartners.
Pas als aan het voorgaande was voldaan – en dat was in geen van de aan de orde zijnde zaaksdossiers het geval – kan worden aangenomen dat het ging om een legale, algemeen geaccepteerde constructie, waarbij gebruik mocht worden gemaakt van het Nederlandse rulingbeleid. Dat betekent dat ook niet volgehouden kan worden dat de voorstellingen op papier in de diverse aan de orde zijnde zaaksdossiers die niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid een algemeen geaccepteerde reguliere handelwijze waren. Voor zover het derde bewijsverweer van de verdediging hierop ziet, wordt dit verworpen.
Kennis van de verdachte over doorstroom - en rulingstructuren
De verdachte was in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2012 op de hoogte van de wijze waarop acceptabele doorstroomconstructies moesten worden opgezet. Dit volgt uit de verklaring van getuige [persoon 12] . Hij werkte van 1980 tot 2005 bij het toenmalige accountantskantoor [naam accountantskantoor 1] . De verdachte werkte sinds 1985 bij dit kantoor op de administratie en [persoon 12] heeft hem daar leren kennen. [persoon 12] heeft verklaard dat de trustadviseur bij het opzetten van een structuur het volledige plaatje moet kennen met een Europese vennootschap (hof: de EU–debiteur), een offshore vennootschap, een inhouse vennootschap en de eigenaren c.q. UBO's. Zo'n constructie moet eerst worden uitgedacht en vervolgens worden uitgevoerd. In het geval van [rechtspersoon 29] kende de verdachte in ieder geval de UBO van de doel– of inhouse vennootschap. [verdachte] was degene die met de klanten nadacht over de structuren. [persoon 12] wist dat omdat hij de verdachte kende en hem had zien opereren. De verdachte had de leiding qua klantenbeheer. Hij had het overzicht. Hij wist waaraan de klanten behoefte hadden en aan welke regels moest worden voldaan.. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat er rulings waren voor alle structuren, zowel royaltystructuren als herfactureringsstructuren. Hij was bekend met standaardstructuren en IE (hof: intellectuele eigendom) was het grootste deel van zijn praktijk. Hij heeft ook genoemd dat een voorwaarde voor het afsluiten van een ruling was, dat de UBO bekend moest zijn (het hof begrijpt: alle UBO’s van de bij de structuren betrokken vennootschappen).
Kwade trouw
Het hof komt tot de conclusie dat het bij de (zaaks)dossiers 1 tot en met 5, 12, 13, 16, 17, 20, 28, 31, 32, 35, 40, 56 en 66 nooit de bedoeling is geweest om een doorstroomfaciliteit te leveren overeenkomstig het rulingbeleid en dat de verdachte hiervan op de hoogte was en dit aanstuurde. Ondanks het feit dat bekend was dat voor een ruling de UBO bekend moest zijn, was de praktijk van [naam trustkantoor] in de hiervoor genoemde dossiers hier niet mee in overeenstemming. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat een voordeel van de inhouse vennootschappen was dat de UBO’s daarvan Nederlanders waren en dus geen ingezetene van het land waar de EU–debiteur was gevestigd. In een verslag van [persoon 4] wordt bevestigd dat bekend was dat er klanten waren die er belang bij hadden dat niet bekend was wie de UBO was en wat de reden daarvan was. Naar aanleiding van een bezoek aan Rome op 7 maart 2002 schrijft [persoon 4]: ‘Volgens informatie van onze Monegaskische collega (het hof begrijpt: [persoon 8] ) is [persoon 13] naarstig op zoek naar een manier om zijn beeldrechten etc. uit de handen van de Italiaanse fiscus te houden: vandaar dat [naam trustkantoor] veel voor hem kan betekenen. [persoon 4] (hof: [persoon 4] ) werd afgevaardigd, met in het hoofd het hele scala trajecten dat [naam trustkantoor] aan kan bieden: de "ouderwetse" BV-NV constructie, maar met name de "inhouse"-opzet. Als speciale route was er de klapper: via Hongarije "inhouse" naar de Antillen, belastingheffing minimaal. Dit verhaal kwam zeer goed voor het voetlicht, met name het gedeelte waar er (met veel omhaal van woorden) op werd gewezen dat (gezien het "inhouse"-karakter) er nauwelijks mogelijkheden tot traceren van de naam van de Beneficial Owner bestaan, aangezien de b.o.'s Nederlands zijn. Dit gedeelte was een groot succes.’ De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op de hoogte zal zijn geweest van de inhoud van dit verslag.
[persoon 8] heeft bevestigd dat de klanten door de bank in [land] naar [rechtspersoon 13] werden gestuurd voor een fiscale structuur. Volgens [persoon 8] is op voorstel van de verdachte op enig moment [rechtspersoon 23] tussengevoegd. De verdachte had hierop aangedrongen omdat het in Nederland een beter beeld schiep als zaken liepen via Hong Kong dan via de Britse Maagdeneilanden of via Panama.
In zaaksdossier 16 ( [naam zaaksdossier 16] ) hebben de UBO’s van het Italiaanse bedrijf [naam onderneming 9] ( [persoon 14] , [persoon 15] en [persoon 16] ) verklaard dat de werkzaamheden waarvoor [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] [naam onderneming 9] factureerde, door [naam onderneming 9] zelf zijn uitgevoerd, met eigen personeel. De facturen waren bedoeld om geld naar het buitenland te sluizen. Het doel van de samenwerking met [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] was het creëren van valse facturen om de winst in Italië laag te houden en gelden onder te brengen in een offshore waartoe zij gerechtigd waren.
[persoon 17] , Italiaans betrokkene in zaaksdossier 40 ( [naam zaaksdossier 40] ) heeft verklaard – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven: “ik kreeg de vraag of ik mensen en/of bedrijven kende die geld konden verplaatsen. Via [persoon 18] heb ik de naam van [persoon 1] en [rechtspersoon 12] genoemd.” En verder: “Ik beken de aanklacht met betrekking tot het gebruik van facturen van [rechtspersoon 12] aan [rechtspersoon 28] voor fictieve transacties. [persoon 1] is aan mij voorgesteld door [persoon 8] . [persoon 8] deed het voorstel om de Amerikaanse bedrijven te vervangen die op dat moment werden gebruikt voor het uitschrijven van de fictieve facturen; hij gaf aan dat het in Amsterdam gevestigde bedrijf [rechtspersoon 12] die aan dit soort dienstverlening deed, handiger was.” “ [persoon 1] was volstrekt op de hoogte van het illegale karakter van de operatie.”
Het enige doel van deze klanten was dus gelden voor de UBO’s van of andere belanghebbenden bij de EU–debiteuren, tevens UBO’s van de offshores, buiten het zicht van de plaatselijke fiscus te houden, waarvoor verschillende valse voorstellingen van zaken werden gebruikt. Het antedateren van overeenkomsten en facturen maakte een wezenlijk deel uit van deze valse voorstellingen van zaken en was daarvoor ook nodig. Het hof verwijst op dit onderdeel verder naar de besprekingen van/bewijsoverwegingen in de onderscheiden zaaksdossiers hierna. [naam trustkantoor] was de aanbieder van deze dienst en de klanten kwamen juist daarvoor bij deze ondernemingen. Wat er aan valse facturen werd opgemaakt, werd door de medewerkers in Amsterdam dan wel elders in de administratie opgenomen en aldus voorhanden gehouden, om tot bewijs van de inhoud te dienen.
Formele zeggenschap van de verdachte
Uit een overzicht van de bedrijfsstructuren van de [naam trustkantoor] en de betrokkenheid daarbij van de verdachte blijkt dat de verdachte bij ieder afzonderlijk deel van de [naam trustkantoor] , met uitzondering van [rechtspersoon 29] , op enig moment middellijk of onmiddellijk als aandeelhouder of bestuurder formeel betrokken is geweest. Hetzelfde geldt voor [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 23] . Wat [rechtspersoon 22] betreft is hij 100% DGA vanaf de oprichting in 2007, en via [rechtspersoon 22] voor 50% in [rechtspersoon 23] . Aldus had hij steeds formele zeggenschap over en/of financieel belang bij de activiteiten van de handelstak en de daarbij ingeschakelde vennootschappen.
Kennis over het antedateren van overeenkomsten en facturen
Betrokkenheid bij klanten
Over het antedateren van overeenkomsten en facturen heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat hij niet wist dat dit gebeurde en dat hij weinig contact had met klanten. De verdachte had hoog opgeleide mensen aangesteld en een ‘vierogen systeem’ waardoor hij er op mocht vertrouwen dat op het kantoor in Amsterdam niet geantedateerd zou worden. Met name na zijn vertrek naar Monaco in 2003 hield de verdachte zich vooral bezig met de organisatie van verschillende trustkantoren in diverse landen. Hij was slechts bekend met de hoofdlijnen van activiteiten van klanten doordat hij daarnaar onderzoek deed in het kader van compliance.
Getuige [persoon 12] heeft hierover verklaard: ‘In de periode dat [verdachte] in Monaco zat stuurde hij van daar uit veel klanten aan. [persoon 1] en [persoon 4] en de rest van het team waren belast met de uitvoering. [verdachte] moet de uitvoerende mensen op de hoogte hebben gebracht van de structuur, zodat zij daaraan uitvoering konden geven. (...) U vraagt mij of [verdachte] alle klanten kende, ook toen hij niet meer in Nederland was. [verdachte] had het bedrijf zo in de hand dat hij van de klanten op de hoogte was. In het begin deed hij veel via de fax en belde hij en later communiceerde hij steeds meer digitaal. Ik heb aan veel dingen gemerkt dat hij echt wist wat er gaande was. Veel gesprekken over klanten en over zijn organisatie deed hij zonder dat de anderen erbij zaten. Dit is zeker het geval geweest zolang ik betrokken was, dat wil zeggen tot ergens in 2005.’ [persoon 3] heeft verklaard dat de verdachte, toen hij niet meer in Nederland woonde, het kantoor in Amsterdam aanstuurde. De echte leiding lag volgens haar bij de verdachte. Hij was de grote baas. Ook [persoon 6] heeft verklaard dat toen de verdachte was vertrokken (hof: uit Amsterdam naar het buitenland) hij de grote baas bleef. [persoon 8] heeft altijd de indruk gehad dat [verdachte] de baas was omdat [verdachte] de opdrachten gaf aan [persoon 1] .
[persoon 3] heeft op 2 mei 2011 in een verhoor naar aanleiding van een Duits onderzoek in de zaak [naam zaaksdossier 1] verklaard dat zij en [persoon 1] werknemers waren en de instructies volgden van de verdachte. De verdachte had de absolute en enige bevoegdheid om beslissingen te nemen en hij besprak deze beslissingen niet met haar of [persoon 1] . De verdachte gaf in het algemeen een minimum aan informatie. Dit was zijn algemene manier van handelen in de vennootschap. Hij zette deze manier van managen voort nadat hij Nederland had verlaten en niet langer geregistreerd was als directeur van de vennootschap. Ze hadden geen toestemming om te handelen zonder zijn voorafgaande toestemming.
Getuige [persoon 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte, toen bij in Monaco verbleef, hem wel eens belde dat hij een klant had gesproken. Bij zaaksdossier 02 ( [naam zaaksdossier 1] ) was de verdachte volgens [persoon 1] betrokken. Nieuwe klanten werden altijd gemeld bij de verdachte of bij [persoon 8] . [persoon 8] en de verdachte spraken over de klanten. Dit leidde de getuige af uit opmerkingen van de verdachte. [persoon 8] vertelde het als hij zaken over klanten met de verdachte had besproken. De verdachte had in laatste instantie de zeggenschap en als er problemen waren, werd contact opgenomen met hem. Dat betrof de klanten en de gehele bedrijfsvoering.
[persoon 9] heeft verklaard dat de verdachte werkzaamheden uitvoerde van afgevaardigd bestuurder en zich bezig hield met die dossiers die hij bij de [naam trustkantoor] onderbracht, dat waren meer in het bijzonder de grotere transacties.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij zich bezighield met de klant [naam klant] , maar dat dit met name betrekking had op de afwikkeling van een nalatenschap. In een
e-mail van de verdachte d.d. 13 september 2004 gericht aan [persoon 6] en [persoon 4] geeft de verdachte instructies over het overmaken van een geldbedrag aan [vennootschap klant] .
Betrokkenheid bij facturen en contracten
[persoon 1] heeft verklaard dat facturen werden opgemaakt in Amsterdam. Volgens [persoon 1] is het pertinent niet waar dat de verdachte niets wist van het antedateren van documenten.
De betrokkenheid van de verdachte bij het opstellen van facturen blijkt mede uit het volgende. Alhoewel de verdachte tot 8 maart 2003 directeur van [rechtspersoon 11] was, stuurde hij op 1 maart 2005 een e-mail aan [persoon 1] en [persoon 4] met de volgende inhoud: ‘Ik had het dossier [naam dossier] met video games nodig en merkte tot mijn ongerustheid toch nog wel zaken die verbetering behoeven. Inmiddels is er een bedrag binnengekomen en het dossier is wat mij betreft gewoon niet op orde. En dat terwijl er over 2004 toch een bedrag van ruim 3 miljoen euro wordt gefactureerd. Ik zie daarbij op 12 november 2004 een mailtje van [persoon 1] aan [persoon 3] (hof: [persoon 1] aan [persoon 3] ) om een contract op te stellen tussen de licensor en [rechtspersoon 11] . Volgens mij is dat er nog niet. (…) De normale gang lijkt me dat er een nieuw dossier binnen [rechtspersoon 11] wordt geopend (geleideformulier) en er stukken worden verzameld. Uiteraard een getekend contract tussen de Italiaanse vennootschap en [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 11] en, in dit geval [offshore vennootschap 1] . (…) Indien [persoon 3] (hof: [persoon 3] ) bovenstaande gegevens heeft gecompleteerd en het geleideformulier heeft geparafeerd, stel ik voor dat het geleideformulier naar [persoon 4] (hof: [persoon 4] ) gaat. Hij controleert of alles er is en parafeert eveneens. Uiteindelijk gaat het formulier ter ondertekening naar de directie en pas dan kan er betalingsverkeer plaatsvinden.’ Uit deze e-mail leidt het hof af dat de verdachte er mee bekend was dat in dit geval betalingen zijn verricht terwijl er geen overeenkomst aan ten grondslag lag. De verdachte geeft, nadat betalingen zijn verricht, opdracht om een overeenkomst op te stellen.
Op 15 juli 2003 stuurt de verdachte een e-mail aan [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 5] (hof: [persoon 5] ) en [zoon aangever] (Hof: [zoon aangever] ) waaruit blijkt dat de verdachte de gang van zaken in Amsterdam nauwlettend volgde. Hij schrijft: ‘Voor alle duidelijkheid wil ik nogmaals herhalen dat ik belangrijke brieven in een laatste versie onder ogen wil krijgen en het niet accepteer dat deze brieven door jullie getekend en verzonden worden zonder dat ik akkoord heb gegeven.’ Daarna op 13 juni 2005 mailt de verdachte aan [zoon aangever] , met in de cc [persoon 1] : ‘Had hier een kokende en terneergeslagen [persoon 8] (hof: [persoon 8] ), die door de adviseur van cliënt werd uitgefoeterd. Je stuurde namens [rechtspersoon 30] de facturen van het Italiaanse bedrijf, maar ook de factuur van de offshore naar Italië. Op dit laatste staat natuurlijk de doodstraf..... Het geeft aan dat de kern van de zaak toch nog niet helemaal duidelijk is en derhalve stel ik voor dat je voor de [kantoor in UK] handelstak ALLE correspondentie die de deur uitgaat laat nazien door [persoon 1] . Dit ter bescherming van ons allen, maar bovenal van cliënten.’ Ook informeert de verdachte op 15 maart 2007 [persoon 1] en [persoon 4] over ontwikkelingen in Monaco waarbij activiteiten voor facturen en overeenkomsten een rol spelen: ‘Vandaag werden 7 offshores verkocht in Monaco, totaal tot nu op 48 voor dit jaar. Daarbij de deals… tja dat loopt dan toch niet gek...’
Het hof verwijst overigens op dit punt nog naar wat hierna in de verschillende zaaksdossiers wordt overwogen en bewezen geacht, en naar de daar gebruikte bewijsmiddelen.
Betrokkenheid bij de inhoud van facturen
De verdachte mailt op 9 oktober 2007 aan [persoon 3] de gegevens van een boot van een Spaanse cliënt en verzoekt haar een conceptfactuur op te maken. Uit de meegezonden e-mails tussen de verdachte en ene ' [naam] ' volgt dat [naam] een factuur vraagt voor bemiddeling bij de aankoop van een boot door het bedrijf [rechtspersoon 31] . Onderaan een e-mail van de verdachte staat de volgende tekst van [naam] : "The concept of the invoice could be, either related with consulting in the area of engineering related to water technologies, sea research, etc or in relation to the purchase of the boat in Holland. Maybe you could put something like research, and finding of a boat for the company [rechtspersoon 31] in the market. Consultancy and advise as well as assistance in the purchase of the boat etc etc etc. Please send the invoice to me with the details for the payment to my office, either by fax or by mail." De verdachte mailt aan [naam] dat hij een maritieme onderneming beschikbaar heeft voor dat doel: ‘we have a Maritime company available in Amsterdam, the Netherlands for that purpose. I suggest to use the following wording for the work done: For professional services rendered in respect of finding a suitable boat in the market, related consultancy, research and assistance in the purchase of the boat."(...) Uit deze e-mails volgt dat de klant een suggestie doet voor een omschrijving van werkzaamheden die zouden zijn verricht. De verdachte mailt een omschrijving die vervolgens op de factuur is vermeld en informeert de klant dat het beter is als de gegevens van de boot ook op de factuur staan. De betaling van de factuur vindt plaats op 17 oktober 2007.
Op 5 februari 2009 mailt de verdachte aan onder andere [persoon 1] : ‘Laten we vandaag even spreken, wat doet [rechtspersoon 5] ? Schepen, antiek ? Wie houdt daar zicht op, geloof niet dat [rechtspersoon 8] dat doet. Ik zal afschriften etc opvragen en zal de administratie hier gaan doen’.
In een e-mailbericht van 8 oktober 2010 van de verdachte aan [persoon 3] schrijft hij: [rechtspersoon 12] : ‘Bij intangible natuurlijk geen Brand..Een brand is een merk. Het gaat hier om...jawel... Patents, patenten. In de toelichting dan: "This item represents the acquisition cost of various patents in respect of a so called power breather". Een meedenker begrijpt dat dit goed is voor de substance..Helemaal mooi natuurlijk als je dan een overzicht maakt van patent number en country....maar ja zal wel geen zicht op zijn... we doen ook maar wat tenslotte…’
Uit een e-mail van 8 november 2007 volgt dat de verdachte aan [persoon 3] vraagt om kopieën van een factuur en nadat hij deze heeft gekregen verzoekt hij om wat meer informatie over de activiteiten.
In een e-mailwisseling van 15 juni 2011 over ‘Subject [onderwerp] (.. .) vraagt [persoon 1] aan de verdachte: ‘ [verdachte] , Kun jij op basis van bijgesloten facturen een factuur vanaf [rechtspersoon 22] sturen voor Euro 408.500? Hierop antwoordt de verdachte: ‘Dacht al waar blijven ze… altijd lekker..’
Op 1 december 2012 vraagt [persoon 7] aan de verdachte hoe hij de door haar opgestelde facturen 9/10 inzake [rechtspersoon 20] , opgeslagen in Word op de externe schijf, wil ontvangen. Ze vraagt of deze tezamen met een kopie van de [rechtspersoon 21] factuur per koerier moet worden verzonden of per e-mail. Op 4 december 2011 vraagt de verdachte haar: ‘Kun je alle omschrijvingen vanaf faktuur 1 in een lijst zetten met omschrijving? Dus faktuur 1 per omschrijving 1, 2, 3,4. Faktuur 2. 5. 6, 7. Lijst is dan nl een library..copy paste volgens mij...’ Op 7 december 2011 stuurt [persoon 7] een concept, maar ze is er niet zeker van of dit is wat de verdachte bedoelt. Ze vraagt of de verdachte de bedragen er ook op wil of alleen de omschrijvingen. Bijgevoegd is een factuur waarop de datum 15 november 2009 staat, afkomstig van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] in Laren, The Netherlands, voor een bedrag van $ 864.500,00 en met vermelding ‘invoice 2009-1 en ‘For our license fees as based on amount as received by you less 5% commission as per our agreement.’ De verdachte reageert dezelfde dag: ‘Ja zoiets maar liefst in word, gewoon een soort boekenlijst. niet aantallen etc.’
Het hof verwijst overigens ook op dit punt nog naar wat hierna in de verschillende zaaksdossiers wordt overwogen en bewezen geacht, en naar de daar gebruikte bewijsmiddelen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat hij geen bemoeienis had met klanten, dat hij niet op de hoogte was van misbruik van de doorstroomstructuren doordat er sprake was van fictieve activiteiten, dat hij geen wetenschap had van valse facturen en/of overeenkomsten en dat hij op werknemers in Amsterdam kon en mocht vertrouwen, geen steun vindt in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. De verdachte was degene die de gang van zaken op het kantoor in Amsterdam nauwlettend volgde, ook na zijn vertrek naar Monaco en vervolgens naar Dubai. Hij had vaak contact met klanten en over klanten, aldus onder meer de getuigen [persoon 12] , [persoon 1] en [persoon 8] . Hij instrueerde werknemers in Amsterdam over de inhoud van facturen en het opstellen van overeenkomsten. Ten aanzien van die gevallen waarin sprake was van verzonnen activiteiten van klanten zijn er concrete aanwijzingen dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De e-mail over [rechtspersoon 5] waarin iets over schepen of antiek wordt geopperd en de omschrijving op de factuur van [rechtspersoon 31] in combinatie met de overige bewijsmiddelen bevestigen dit. Dat de verdachte zich van deze praktijk bewust was, kan ook worden afgeleid uit het e-mail bericht van oktober 2010 aan [persoon 3] waarin hij schrijft: ‘We doen ook maar wat tenslotte’. De verklaring van getuige [persoon 1] , dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van documenten, wordt onder meer ondersteund door het bericht van december 2012 waarin [persoon 7] aan de verdachte informatie vraagt over het opstellen van valse facturen over 2009 en 2010. Het hof zal gelet op het voorgaande het verweer, dat de verdachte geen wetenschap had van valse facturen en/of overeenkomsten verwerpen.
Vrijspraak van het primair dan wel als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde van de feiten 2 tot en met 12
Uit de tenlastelegging volgt dat bij de feiten 2 tot en met 11 primair dan wel als eerste cumulatief/alternatief telkens het opmaken van valse geschriften en/of het voorhanden hebben van valse geschriften is ten laste gelegd door de verdachte. Subsidiair dan wel als tweede cumulatief/alternatief is bij deze feiten ten laste gelegd het feitelijk leiding geven aan het opmaken en/of voorhanden hebben van valse geschriften door de genoemde rechtspersonen. In feit 12 is primair ten laste gelegd (kort gezegd) het witwassen van geldbedragen en subsidiair dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan witwassen door [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of haar mededaders.
De verdediging heeft voor alle feiten vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, dan wel het geheel cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van in beginsel het primair dan wel als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde bij de feiten 2 tot en met 12. Alleen ten aanzien van geschriften waarvoor onvoldoende directe betrokkenheid van de verdachte uit het dossier kan worden afgeleid, kan het feitelijk leiding geven bewezen worden verklaard.
Het hof ziet aanleiding om de verdachte voor de feiten 2 tot en met 12 vrij te spreken van het primair dan wel als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Hiervoor is doorslaggevend dat de rol van de verdachte, gelet op het voorgaande en de overwegingen bij de verschillende zaaksdossiers en het witwassen, eerst en voornamelijk die van feitelijk leidinggever is geweest. Het dossier bevat weliswaar concrete aanwijzingen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vals opmaken en het voorhanden hebben van bepaalde valse geschriften, dan wel dat hij heeft witgewassen, maar aan de rol van de verdachte als feitelijk leidinggevende kent het hof in die gevallen een zwaardere betekenis toe.
Feitelijke leiding
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De strafbare handelingen van de verdachte en zijn mededaders voor zover deze betrekking hebben op de feiten 2 tot en met 12, zijn in hoofdzaak verricht in naam van vennootschappen van de [naam trustkantoor] . Deze vennootschappen waren bedoeld om activiteiten te verrichten zoals in de omschrijving van hun statuten was opgenomen, zoals bijvoorbeeld werkzaamheden op het gebied van intellectuele eigendom, vastgoedtransacties of zeescheepvaart. Alle overeenkomsten en facturen die werden opgesteld om uitvoering te geven aan constructies om belasting te ontduiken in EU landen, werden opgesteld op naam van de inhouse rechtspersonen en pasten binnen hun normale bedrijfsuitoefening.
Dat de gedragingen dienstig zijn geweest aan de rechtspersonen wordt afgeleid uit de vergoedingen die werden gekregen als gevolg van de ontvangst en doorbetaling van bedragen via de inhouse vennootschappen. Deze vergoedingen waren aanzienlijk hoger dan de vergoedingen die werden bedongen van klanten van doelvennootschappen die de traditionele trustactiviteiten verzorgden en waarvan de UBO’s bekend waren. De vergoedingen lagen daarvoor in de regel tussen de € 7.500,00 en € 15.000,00 per jaar.
De personen die formeel en materieel zeggenschap hadden over de activiteiten van de rechtspersonen bepaalden dat en op welke wijze vorm werd gegeven aan de ontduikingsconstructies. In overleg met de klanten bepaalden zij wat de aard van de activiteiten van de inhouse vennootschap zogenaamd zou zijn. Dit leidt er toe dat deze rechtspersonen erover konden beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en deze gedragen blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersonen werden aanvaard.
Hiervoor is reeds vermeld dat de verdachte (op enig moment) formele zeggenschap had bij de inhouse vennootschappen die in de tenlastelegging worden genoemd, hetzij omdat hij middellijk of onmiddellijk aandeelhouder was, hetzij omdat hij bestuurder is geweest. Dit geldt ook voor de bij de constructies betrokken vennootschappen [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 23] . Wat [rechtspersoon 22] betreft is hij 100% DGA vanaf de oprichting in 2007, en via [rechtspersoon 22] voor 50% in [rechtspersoon 23] .
Ook nadat de verdachte was vertrokken naar Monaco en vervolgens naar Dubai en formeel geen bestuurder meer was, verrichtte de verdachte werkzaamheden ten behoeve van de betreffende rechtspersonen en behield hij materieel de zeggenschap in deze vennootschappen. In de tijd dat de verdachte in Monaco verbleef, kreeg [rechtspersoon 13] klanten doorgestuurd van de [naam bank] bank in [land] . De verdachte was onder andere met [persoon 8] degene die in Monaco de zaken voor klanten regelde en aanstuurde. In aansluiting daarop gaf de verdachte instructies aan de directie en personeelsleden van de inhouse vennootschappen in Amsterdam. Daarbij valt op dat hij in bepaalde gevallen instructies geeft aan medewerkers in Amsterdam, door bijvoorbeeld een concept fax of email aan te leveren, terwijl zijn naam in de correspondentie met de klant niet zichtbaar is. De verdachte was ook goed op de hoogte van wensen van klanten en knelpunten die zich konden voordoen. Hiervoor geldt eveneens dat de verdachte in de meeste zaaksdossiers buiten beeld bleef en instructies aan andere medewerkers gaf die met vermelding van hun naam werden uitgevoerd.
Conclusie
De conclusie op basis van het vorenstaande is dat er wat betreft de ten laste gelegde feiten sprake is geweest van strafbare handelingen, gepleegd in de sfeer van de daarbij betrokken rechtspersonen. Zij zijn immers door die rechtspersonen verricht in hun normale bedrijfsuitoefening en de gedragingen zijn ook dienstig geweest aan het door die rechtspersonen uitgeoefende bedrijf. De verboden gedragingen zijn het onvermijdelijke gevolg geweest van beleid van de verdachte als feitelijk leidinggever. De verdachte was bekend met de handelwijze in de trustsector. Op enig moment is hij met behulp van inhouse doelvennootschappen belastingontduikingconstructies (al dan niet via [persoon 1] en/of [persoon 8] ) gaan aanbieden aan klanten waaraan hij flink kon verdienen. Hij wist dat deze constructies niet in overeenstemming waren met de bestaande rulingpraktijk en hij heeft instructies gegeven om valse documenten op te stellen en in dossiers van de rechtspersonen op te nemen. Via zijn (middellijk) aandeelhouderschap bewerkstelligde hij dat hij de beschikking kreeg over de opbrengsten hiervan. Aldus heeft hij opzettelijk leiding gegeven aan het (mede)plegen van handelen in strijd met artikel 225, eerste en tweede lid, Sr en gewoontewitwassen zoals is ten laste gelegd, voor zover een en ander in het hierna volgende bewezen wordt geacht. Het hof verwijst voor de bewijsmiddelen mede naar de afzonderlijke zaaksdossiers en de daar opgenomen overwegingen en conclusies.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8, 9 subsidiair, 10, 11 subsidiair en 12 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierna wordt bewezen verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de voetnoten van dit arrest.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 2 Zaaksdossier 01 – [naam zaaksdossier 1]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Know-How License Agreement tussen [offshore vennootschap 2] en [rechtspersoon 11] , gedateerd 25 januari 2002 (NL01-D002, NL01-D256, DU01-005);
- De Know-How License Agreement tussen [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 32] , ongedateerd (NL01-D254, DU01-D002, DU01-D003);
- De factuur van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 32] , gedateerd 4 december 2003 (NL01-D139, NL01-D257).
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven. Zij heeft verder aangevoerd dat [rechtspersoon 33] en [rechtspersoon 32] vanaf aanvang de eigenaressen waren van de auteursrechten, zodat [persoon 20] deze niet kon overdragen aan [offshore vennootschap 2] . De license agreement tussen [persoon 20] en [offshore vennootschap 2] is opgemaakt op 18 september 2003, zodat [offshore vennootschap 2] pas toen beschikte over de rechten en die rechten niet eerder overgedragen kon hebben aan [rechtspersoon 11] . Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat de verdachte nauw betrokken was bij deze zaak, nu hij supervisie wilde houden en op de hoogte werd gehouden van de ontwikkelingen in de zaak. Ook heeft hij de license overeenkomst tussen [offshore vennootschap 2] en [rechtspersoon 11] ondertekend. De verdachte was daarnaast in die periode directeur van [rechtspersoon 11] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet het oogmerk tot misleiding had in de overeengekomen structuur. De verdachte ziet in deze zaak een standaard royalty-structuur die onder het rulingbeleid viel, waarbij in zijn algemeenheid gold dat bij doorstroomstructuren de inhouse vennootschappen per definitie geen economische activiteiten verrichtten. [persoon 20] was de uitvinder van de leermethode en bezat de intellectuele eigendom van die leermethode. De verdachte ging ervan uit dat die rechten door [persoon 20] bij een onafhankelijk kantoor waren ingebracht. Ook is allereerst de leermethode ingebracht en daarna nog andere know how, zodat niet gezegd kan worden dat een latere overdracht van know how gerelateerd is aan die eerste overeenkomst. Er is zodoende ook geen sprake van antedateringen.
Oordeel van het hof
Valsheden
[persoon 20] exploiteerde via zijn vennootschappen [rechtspersoon 32] en [rechtspersoon 33] een leermethode en bijbehorende studiematerialen. Uit een know-how license agreement tussen [persoon 20] en de in Liechtenstein gevestigde offshore vennootschap [offshore vennootschap 2] volgt dat [persoon 20] de licentie voor ‘distance learning materials’ overdraagt aan [offshore vennootschap 2] . Deze overeenkomst is gedateerd op 18 september 2003 en treedt in werking op 1 oktober 2003. Een know-how license agreement tussen [offshore vennootschap 2] en de inhouse vennootschap [rechtspersoon 11] is gedateerd op 25 januari 2002 en is door de verdachte en [persoon 20] ondertekend en daaruit blijkt dat [offshore vennootschap 2] de licentie overdraagt aan [rechtspersoon 11] . Ook is een know-how license agreement opgemaakt waaruit voortvloeit dat [rechtspersoon 11] een sublicentie aan [rechtspersoon 32] uitgeeft. Met datum 4 december 2003 is een factuur van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 32] gestuurd ten behoeve van het gebruik van de sublicentie door [rechtspersoon 32] met omschrijving ‘studying material’ . Dat de samenwerking zou gaan om het distribueren van ‘distance learning materials’ door middel van de inhouse vennootschap van de [naam trustkantoor] wordt bevestigd in een brief van [rechtspersoon 11] aan [persoon 20] . Uit een Duits onderzoeksrapport blijkt dat de eigenaressen van de op de studiemappen bestaande rechten [rechtspersoon 33] en [rechtspersoon 32] waren, omdat de studiemappen door en binnen de onderneming werden voortgebracht. In de studiemappen wordt ook verwezen naar het bij de firma’s [rechtspersoon 33] en [rechtspersoon 32] liggende copyright. In het rapport is geconcludeerd dat het auteursrecht op de studiemappen niet op enig moment rechtsgeldig aan [persoon 20] is overgedragen. De auteursrechten waren vanaf aanvang in het bezit van [rechtspersoon 33] en [rechtspersoon 32] , zodat [persoon 20] niet gerechtigd was deze in te brengen in [offshore vennootschap 2] . Dit heeft tot gevolg dat ten laste gelegde overeenkomsten en de factuur zijn gebaseerd op niet-rechtsgeldige licenties.
Daar komt bij dat aan de ten laste gelegde overeenkomsten en de factuur geen enkele economische realiteit ten grondslag lag. De partner van [persoon 20] , [naam partner] , stuurde [persoon 1] op 19 februari 2002 een e-mail waarin zij [persoon 1] verzoekt een brief op te stellen met een datum die ergens ligt in het midden van het voorgaande jaar en waardoor wordt verzekerd dat [persoon 1] een overeenkomst op zal maken die start vanaf 2002, voor het geval ze dat op enig moment nodig zouden hebben. De inhoud van de op te maken facturen wordt aangedragen door de partner van [persoon 20] , dan wel [persoon 20] zelf. Ook in overige correspondentie wordt enkel gesproken over het in orde maken van papierwerk. [naam partner] verzoekt [persoon 1] op enig moment om meer overeenkomsten op te maken en aan haar toe te sturen zodat zij de juiste (start)data erop kan zetten. Zij laat aan [persoon 1] weten dat zij een overeenkomst heeft aangepast, zodat het meer in lijn is met hetgeen de fiscale autoriteiten verwachten aan te treffen in een dergelijk contract. Niet is gebleken dat partijen op enig moment hebben gesproken over de daadwerkelijke waarde van de intellectuele eigendom dan wel dat enige economische activiteit aan de samenwerking ten grondslag lag. Ook is niet gebleken dat [rechtspersoon 11] studiemateriaal maakte en vanuit Amsterdam verstuurde. De bedragen voor betalingen die door [rechtspersoon 11] werden gedaan aan de drukker [naam] in Duitsland, werden in werkelijkheid overgemaakt vanuit [rechtspersoon 33] / [rechtspersoon 32] naar Amsterdam. Deze betalingen waren slechts bedoeld om het te doen voorkomen dat [rechtspersoon 33] / [rechtspersoon 11] feitelijke werkzaamheden verrichtten, hetgeen niet het geval was. Aldus zijn de stukken niet overeenkomstig de waarheid en zodoende valselijk opgemaakt.
Wetenschap van de verdachte
Op 12 februari 2001 is de verdachte door [persoon 21] geïnformeerd over een mogelijke nieuwe klant, [persoon 20] en op 15 februari 2001 is door [persoon 21] aan de verdachte informatie gestuurd over het efficiënter exploiteren van intellectuele eigendomsrechten. Op 12 februari 2001 heeft de verdachte per email aan [persoon 1] gevraagd of mevrouw [naam partner] is gebeld. [persoon 20] en zijn partner komen in maart 2001 naar Amsterdam voor een bijeenkomst en daar zal de verdachte, samen met [persoon 1] bij aanwezig zijn. Vervolgens stuurt de verdachte op 10 mei 2001 een email aan [persoon 3] en [persoon 1] waarin hij vraagt een briefje te sturen aan [persoon 20] en daarin te vermelden dat de documenten zijn ontvangen en uit te leggen wat de volgende stappen zijn. De verdachte denkt aan het afsluiten van een contract met [naam] en vraagt het even aan hem voor te leggen alvorens te versturen. De verdachte stuurt een email aan [persoon 3] op 4 oktober 2001 waarin hij schrijft dat [persoon 20] o.k. is en dat hij supervisie wil. [persoon 3] stuurt de verdachte diezelfde dag een bericht dat zij heeft gesproken met [naam partner] en dat zij binnen 6 weken van start wil gaan. De know-how license agreement tussen [offshore vennootschap 2] en de inhouse vennootschap [rechtspersoon 11] , gedateerd op 25 januari 2002, is door de verdachte getekend. Op 27 maart 2002 stuurt de verdachte een email aan [persoon 3] waarin hij schrijft: ‘Graag bevestiging dat voor [persoon 20] , Anstalt, alles in orde is, d.w.z. geleideformulier, documentatie, getekende contracten en voorschot nota ad 10.000 Euro.’ Getuige [persoon 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de verdachte betrokken was bij het dossier [persoon 20] .
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte vanaf het begin nauw betrokken was bij dit zaaksdossier. Hij was onder meer aanwezig bij het gesprek met de klant in maart 2001, hij wilde de supervisie over dit dossier houden, hij vroeg [persoon 1] en [persoon 3] de klant te informeren dat de documenten zijn ontvangen en uit te leggen wat de volgende stappen zouden zijn. De verdachte heeft de know-how license agreement tussen [offshore vennootschap 2] en [rechtspersoon 11] , gedateerd op 25 januari 2002, getekend. Gelet op hetgeen in de algemene bewijsoverweging is opgenomen werkte de verdachte bewust mee om een schijnconstructie te creëren voor [persoon 20] die daardoor in Duitsland en/of Zwitserland belastingheffing kon ontduiken. [rechtspersoon 11] heeft hiervoor een fee ontvangen van € 279.766,91.
Voorhanden hebben
De ten laste gelegde geschriften zijn aangetroffen bij [naam trustkantoor] dan wel bij [rechtspersoon 12] in Amsterdam.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 11] . Bewezen wordt verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en het voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse geschriften.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder twee subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 11] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL01-D002, NL01-D256, DU0l-005) de Know-How License Agreement tussen [offshore vennootschap 2] ("licensor") en [rechtspersoon 11] ("licensee"), gedateerd 25 januari 2002, en;
- (NL01-D254, DU01-D002, DU01-D003) de Know-How License Agreement tussen [rechtspersoon 11] ("licensor") en [rechtspersoon 32] ("licensee"), ongedateerd, en;
- (NL01-D139, NL01-D257) de factuur "invoice 2003069" van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 32] , gedateerd 4 december 2003
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) in de periode van 1 januari 2002 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam, valse geschriften, te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2 en 3, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat:
- ad 1. en ad 2.: de licensor "is the owner of certain Know-how relating to distance learning materials for (university) students", en;
- ad 3.: [rechtspersoon 11] voor [rechtspersoon 32] werkzaamheden en/of diensten heeft verricht en/of gerechtigd is tot een bedrag van € 87.593,04 betreffende "Studying material" over de periode "January 2002 until October 2003" (terwijl [rechtspersoon 11] over voornoemde in rekening gebrachte periode niet over de know-how en/of licenties en/of rechten met betrekking tot het studie materiaal beschikte (zie ook NL01-D008 getekend 18 september 2003, ingaande 1 oktober 2003),
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 3 Zaaksdossier 03 – [naam zaaksdossier 3]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Agency Agreement tussen [offshore vennootschap 3] en [rechtspersoon 25] gedateerd 6 september 2006, (NL03-D052, MC03-D030);
- De agentenovereenkomst tussen [persoon 22] , optredend voor [naam onderneming] en [rechtspersoon 25] , gedateerd 1 oktober 2005 (NL03-D053(A);
- Twee facturen, van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 4 juli 2006 (NL03-D062, LU03-D036) en van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] SA, gedateerd 4 juli 2006 (NL03-D063);
- Twee facturen, van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 25 juli 2006 (NL03-D064) en van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] SA, gedateerd 25 juli 2006 (NL03-D065);
- De factuur van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 25] , gedateerd 22 juli 2007 (NL03-D075).
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven.
Zij heeft verder aangevoerd dat de in de ten laste gelegde stukken opgenomen werkzaamheden niet door [rechtspersoon 11] zijn verricht en dat de verdachte dit ook heeft bekend. De verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat hij de factuur van 22 juli 2007 heeft geantedateerd en de daarop geschreven werkzaamheden niet kloppen. De verkoopwerkzaamheden voor het project [naam] waren al verricht toen de overeenkomst werd gesloten. Uit mailcorrespondentie tussen [persoon 1] en de verdachte en uit de verklaring van [persoon 1] blijkt dat de verdachte op de hoogte was van dit dossier. De verdachte was mede-eigenaar en directeur van de inhouse vennootschap [rechtspersoon 25] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De factuur van [rechtspersoon 22] ziet niet op een doorstroomvergoeding, maar op een winstdeel waartoe de verdachte gerechtigd was. Deze factuur was bedoeld om de boekhouding kloppend te maken en niet om enige klant te faciliteren. Daarbij is de factuur niet geantedateerd, omdat de vermelde datum niet beoogde de opmaakdatum weer te geven. Een factuurdatum is naar Dubaise maatstaven niet hetzelfde als de opmaakdatum. De overige in deze zaak ten laste gelegde stukken zijn geantedateerd en de bewezenverklaring van de rechtbank van de valsheid van die stukken wordt niet betwist. De verdachte heeft daaraan echter geen feitelijk leiding gegeven en was niet op de hoogte van die antedateringen, noch heeft hij dat bevorderd.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Door de verdediging is aangevoerd dat het niet anders kan dan dat gedingstuk NL03–D075a uit Dubai afkomstig is. Bij gebreke van toestemming van de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) voor het gebruik van stukken uit Dubai dient NL03–D075a uitgesloten te worden van het bewijs.
Voor het document NL03–D075 (een pfd-file) stelt de verdediging dat hieruit niet kan worden opgemaakt wanneer het is opgesteld. De FIOD heeft vijf jaar na het vinden van NL03–D075 haar toevlucht gezocht tot het gebruiken van de wordversie met document eigenschappen uit NL03–D075a dat in Dubai in beslag is genomen. De gegevens van NL03–D075a mogen niet worden gebruikt om vast te stellen wanneer NL03–D075 is opgemaakt.
Het hof constateert op basis van de inhoud van het proces-verbaal 0–AH–170 en alle daaraan voorafgaande correspondentie met betrekking tot de in Dubai onder de verdachte in beslag genomen stukken dat van een ondubbelzinnige schriftelijke toestemming van de autoriteiten van de VAE om deze stukken in een strafrechtelijke procedure in Nederland voor het bewijs te gebruiken geen sprake is. NL03–D075a zal daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Dit doet er overigens niet aan af dat het hof op basis van andere, hierna opgenomen bewijsmiddelen en de daarbij gegeven bewijsmotivering, het feitelijk leiding geven aan het valselijk opmaken en daarvan voorhanden hebben van het in de tenlastelegging genoemde stuk NL03–D075 dat is aangetroffen in Amsterdam wel bewezen acht.
Oordeel van het hof
Valsheden
De in Spanje gevestigde onderneming [naam onderneming] , waarvan [persoon 22] eigenaar was, hield zich bezig met een project ten aanzien van de verkoop van percelen grond onder de naam [naam] . [persoon 22] heeft verklaard dat [persoon 1] noch [naam onderneming 2] noch de offshore [offshore vennootschap 3] activiteiten hebben verricht ten behoeve van de verkoop en dat er weliswaar een agentenovereenkomst was, maar dat er geen werkelijk agentschap is geweest. Bovendien is die agentenovereenkomst tussen [naam onderneming] en [rechtspersoon 25] pas eind 2006 gesloten toen de verkoop van de percelen al had plaatsgevonden. [persoon 22] heeft verder verklaard dat ook de agentenovereenkomst ten aanzien van [offshore vennootschap 3] tot stand is gekomen nadat de feitelijke transactie van de percelen had plaatsgevonden, dat hij de facturen heeft uitgebracht uitsluitend om eigen vermogen te kunnen storten ten behoeve van de herfinanciering, dat hij in december 2006 kennelijk een probleem had bij een overmaking via [naam onderneming 2] en vervolgens de constructie met [persoon 1] is opgezet. Dat de verkoop van de percelen al was afgerond voordat [persoon 1] en [persoon 22] elkaar in december 2006 ontmoetten, wordt bevestigd door aangetroffen bankafschriften van [naam onderneming 2] , waaruit overboekingen van [naam onderneming] blijken. Blijkens de bij [naam onderneming 2] aangetroffen bijbehorende facturen hebben deze overboekingen betrekking op een verkoopcommissie voor de verkoop van percelen grond in [naam] . [persoon 22] stuurt per e-mail de agentenovereenkomst tussen [persoon 22] en [rechtspersoon 25] naar [persoon 1] op 11 december 2006, waarna hij deze op 20 december 2006 van [persoon 1] ondertekend retour ontvangt, waarbij [persoon 1] zelfs nog opmerkt dat hij, gelet op de datum van de overeenkomst van 1 oktober 2005, de naam van de directie van [rechtspersoon 25] heeft aangepast naar [rechtspersoon 34] in verband met een recente naamswijziging. De overeenkomst tussen [rechtspersoon 25] en [naam onderneming] is aldus medio december 2006 ondertekend en niet op 1 oktober 2005 zoals in de overeenkomst staat. Partijen hadden elkaar op 1 oktober 2005 ook nog niet ontmoet. De overeenkomst tussen [rechtspersoon 25] en [naam onderneming] is aldus niet overeenkomstig de waarheid opgemaakt. Gelet op de datering van de agentenovereenkomst tussen [offshore vennootschap 3] en [rechtspersoon 25] van 6 september 2006, is ook dit stuk niet overeenkomstig de waarheid opgemaakt. Daar komt bij dat in voornoemde overeenkomsten is voorgewend dat [rechtspersoon 25] zogenoemde broker activiteiten zou verrichten, terwijl hiervan, gelet op het voorgaande, geen sprake was. Aldus zijn de overeenkomsten valselijk opgemaakt.
Wetenschap van de verdachte
In de periode 8 maart 2004 tot en met 30 september 2007 was [rechtspersoon 18] directeur van [rechtspersoon 25] en in de periode 18 mei 2005 tot en met 4 oktober 2007 was [rechtspersoon 15] aandeelhouder. De verdachte was 50% aandeelhouder van [rechtspersoon 10] , die op haar beurt 100% aandeelhouder was van [rechtspersoon 25] . Via zijn aandeelhouderschap in [rechtspersoon 15] , waarvan de verdachte UBO was, kon hij invloed uitoefenen op [rechtspersoon 18] , [rechtspersoon 10] en haar dochter [rechtspersoon 25]. [persoon 1] en [persoon 2] hebben in een interview op 15 september 2009 aan [persoon 23] van [naam] verklaard dat alle vennootschappen en holdings naar de verdachte zijn gegaan in het kader van de exit van [aangever].
De facturen van 4 juli 2006 en 25 juli 2006
De ten laste gelegde twee facturen van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 4 juli 2006 en van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] , gedateerd 4 juli 2006, alsmede de twee facturen van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 25 juli 2006 en van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] , gedateerd 25 juli 2006, zijn vals nu deze zijn gebaseerd op valse overeenkomsten. De facturen zijn voorzien van een datum die gelegen is vóór de ontmoeting tussen [persoon 1] en [persoon 22] in december 2006. Ze zijn verder gebaseerd op verkoopcommissies, terwijl uit het voorgaande volgt dat geen activiteiten door [rechtspersoon 25] zijn verricht. Dit oordeel vindt onder meer steun in de omstandigheid dat [persoon 22] op 19 december 2006 de conceptfacturen voor [naam onderneming] heeft gemaild naar [persoon 1] met het verzoek om die facturen over te nemen op briefpapier van [rechtspersoon 25] . Ook uit overige correspondentie tussen [persoon 22] en [persoon 1] blijkt dat [persoon 22] meermalen verzoekt om aanpassingen van facturen, onder andere omdat een factuurbedrag niet overeenkwam met een reeds verrichte betaling en er wordt verzocht om facturen te richten aan [naam onderneming 2] , een andere onderneming van [persoon 22] . Dit terwijl [naam onderneming 2] blijkens haar oprichting in Luxemburg enkel maritieme activiteiten mag verrichten. Naar het oordeel van het hof zijn de overeenkomsten en de hiervoor genoemde facturen valselijk opgemaakt. Overigens betwist de verdediging deze valsheden niet.
Dat [persoon 22] heeft verklaard dat hij de verdachte nooit heeft ontmoet en geen contact met hem heeft gehad, staat er niet aan in de weg dat het hof van oordeel is dat de verdachte kennis had van dit zaaksdossier. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen bij de algemene bewijsoverweging is opgenomen. Verder heeft [persoon 1] verklaard dat de verdachte het dossier kende. De klant [persoon 22] is via de [naam bank] in [land] klant geworden. Getuige [persoon 9] heeft de handtekening van de verdachte herkend op het klantenfiche van [rechtspersoon 13] van 6 september 2006 van de UBO van [offshore vennootschap 3] , [persoon 22] .
Uit het dossier volgt dat op 16 maart 2007 door [rechtspersoon 25] bedragen zijn ontvangen van [naam onderneming] en [naam onderneming 2] van in totaal € 5.506.560,00. Op 19 maart 2007 is hiervan een bedrag van € 1.192.700,00 overgemaakt naar [naam] in Zwitserland en € 4.073.380,00 naar [offshore vennootschap 3] , een offshore vennootschap van [persoon 22] . Het restant van € 240.480,00 was kennelijk bedoeld als vergoeding voor [rechtspersoon 25] om ruim 5,5 miljoen euro vanuit Spanje naar onder andere de offshore van [persoon 22] te verplaatsen. Het gaat om een aanzienlijke vergoeding voor [rechtspersoon 25] , te meer nu vast staat dat deze vennootschap hiervoor in werkelijkheid geen commissiewerkzaamheden heeft verricht.
Dat de verdachte op de hoogte was van de doorbetaling van de hiervoor bedoelde bedragen op 19 maart 2007, leidt het hof af uit de e-mails van de verdachte van diezelfde datum waarin hij [persoon 1] instructies geeft voor diverse betalingsopdrachten (15:26): ‘Graag faktuur [rechtspersoon 6] 20, [rechtspersoon 23] stuurt 50, [rechtspersoon 13] 50, rest 100.’ Daarna (15:29) ‘Rest 100, 30.000 Naar stichting ovv tax [rechtspersoon 25] , 70 naar stichting c/a shareholder’ en (15:32) ‘70 van stichting, 20 naar KW ovv on behalf of [naam trustkantoor] inv UK, 50 naar mij privé ovv [kantoor in UK] / [rechtspersoon 16] ’.
[rechtspersoon 6] is een vennootschap waarvan [persoon 1] sinds 24 februari 1998 enig aandeelhouder en directeur was. [persoon 1] heeft over de overboeking van dit bedrag naar zijn vennootschap verklaard dat dit een vergoeding of compensatie was voor de problemen die er zijn geweest met [aangever]. Gelet op de hiervoor gegeven instructies van de verdachte heeft hij de verdeling van de vergoeding die [rechtspersoon 25] zou ontvangen voor de betrokkenheid bij [naam onderneming] / [naam onderneming 2] geregeld.
Factuur van 22 juli 2007
Het hof overweegt ten aanzien van de factuur van [rechtspersoon 22] met datum 22 juli 2007 aan [rechtspersoon 25] het volgende. [rechtspersoon 22] is een vennootschap die op 22 juli 2007 in de VAE is opgericht en waarvan de verdachte enig aandeelhouder was. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat [aangever] in 2007 het kantoor in Monaco heeft verkocht aan de zittende directie en dat eind 2007 ook het trustkantoor gedesintegreerd was, terwijl de verdachte jarenlang voor het trustkantoor gewerkt had. Deze factuur ziet op het winstdeel waartoe hij gerechtigd was, aldus de verdachte. De verdachte verklaart verder: “We hadden in maart (het hof begrijpt: van het jaar 2007) al gesprekken gehad over wat we met de verdiensten zouden doen. [aangever] zat achter iedereen aan. Deze factuur moest voor de liquidatiedatum van [rechtspersoon 25] in de administratie verwerkt worden. Ik had ook oktober kunnen vermelden.” De factuur is gedateerd op dezelfde datum als de datum van de oprichting van [rechtspersoon 22] . Niet is gebleken dat [rechtspersoon 22] in de daarvoor liggende periode werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van het project [naam] . Dat is ook niet aannemelijk, aangezien uit het hiervoor overwogene volgt dat geen werkzaamheden zijn uitgevoerd door de verdachte, dan wel door [rechtspersoon 22] of een aan het trustkantoor gelieerde vennootschap. De verdachte was enig aandeelhouder van [rechtspersoon 22] en had zodoende als enige belang bij het opmaken van deze factuur. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een datum heeft gezocht die lag voor de datum van liquidatie van [rechtspersoon 25]. Volgens de verdachte was de factuur slechts bedoeld om de administratie kloppend te maken en was naar het recht van Dubai geen sprake van antedatering. Het hof is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De verdachte heeft, in strijd met de werkelijkheid, in de factuur opgenomen dat door [rechtspersoon 22] werkzaamheden zijn verricht. Reeds daarom is sprake van een valse factuur. De factuur is in Nederland aangetroffen en op basis van het Nederlandse recht is wel degelijk sprake van antedatering van deze factuur.
Voorhanden hebben
De documenten NL03-D052, NL03-D053(A), NL03-D62 tot en met D 65 en D03-D075 zijn aangetroffen in Nederland.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersonen [rechtspersoon 25] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 3, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 25] (voorheen [rechtspersoon 25] ) en/of [rechtspersoon 22] in de periode van 1 december 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Amsterdam en/of Spanje en/of Monaco en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL03-D052, MC03-D030) de Agency Agreement tussen [offshore vennootschap 3] ("principal") en [rechtspersoon 25] ("agent"), gedateerd 6 september 2006, en;
- (NL03-D053(A) de agentenovereenkomst ("Contrato de Agencia") tussen [persoon 22] , optredend voor [naam onderneming] ("ondernemer") en [rechtspersoon 25] ("agent"), gedateerd 1 oktober 2005, en;
- 2 facturen, te weten (NL03-D062, LU03-D036) de factuur "invoice 60701" van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 4 juli 2006 en (NL03-D063) de factuur "invoice 60701" van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] , gedateerd 4 juli 2006, en;
- 2 facturen, te weten (NL03-D064) de factuur "invoice 60702" van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming] , gedateerd 25 juli 2006 en (NL03-D065) de factuur "invoice 60702" van [rechtspersoon 25] aan [naam onderneming 2] , gedateerd 25 juli 2006, en;
- (NL03-D075) de factuur "invoice 07805" van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 25] , gedateerd 22 juli 2007.
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 25] (voorheen [rechtspersoon 25] ) en [rechtspersoon 22] in de periode van 1 december 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2, 3, 4 en 5) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1.: deze overeenkomst is ondertekend op 6 september 2006, en;
- ad 2.: deze overeenkomst is aangegaan/gesloten en/of ondertekend op 1 oktober 2005 en/of dat (NL03-D053A, pag. 2) [rechtspersoon 25] een vennootschap is "waarvan het bedrijfsdoel, onder anderen, bestaat uit advies, beheer en promotieprojecten, marketing, werving van toekomstige cliënten, totstandbrenging en presentatie van promotie-evenementen op beurzen en feesten, en bemiddeling namens derden bij vastgoedtransacties, etc, betreffende wooncomplexen met hoog aanzien" en dat [rechtspersoon 25] de wens heeft "om als agent samen te werken met [naam onderneming] voor de verkoop van grond en onroerend goed", en;
- ad 3.: [rechtspersoon 25] voor [naam onderneming] en/of [naam onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en/of gerechtigd is tot een bedrag van € 2.154.240 wegens "sales commission for the plot RC305/306 in [naam] " en dat die facturen zijn opgemaakt op 4 juli 2006, en;
- ad 4.: [rechtspersoon 25] voor [naam onderneming] en/of [naam onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 3.352.320 wegens "sales commission for the plots RA-261 TO 266/RA-287 TO 286 (Condo-II)" en dat die facturen zijn opgemaakt op 25 juli 2006, en;
- ad 5.: [rechtspersoon 22] voor [rechtspersoon 25] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van
€ 66.200 wegens "professional services during March on [naam] , time spent, co-ordination in Spain as requested and agreed with directors [rechtspersoon 25] including of disbursments", en/of deze factuur is opgemaakt op 22 juli 2007,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
en
het medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 4 – [naam zaaksdossier 4]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Nominee Agreement tussen [offshore vennootschap 4] en [rechtspersoon 12] , gedateerd
25 september 2006 (NL04-D102, MC04-D034);
- De Service Agreement tussen [rechtspersoon 12] en [naam onderneming 4] , gedateerd 1 maart 2006 (NL04-D099);
- De factuur van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 4] , gedateerd 30 juni 2006 (NL04-D103, NL04-D025, IT04-D001).
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het voorhanden hebben van valse geschriften als eigenaar van [rechtspersoon 12] via [rechtspersoon 17] en het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging de valsheid van de in deze zaak ten laste gelegde stukken niet betwist. De verdachte heeft daarnaast feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen, omdat het initiatief tot het opzetten en vervolmaken van de doorstroomstructuren van de verdachte uitging en de verdachte daarnaast wetenschap had dat die fraudeconstructie met al haar valsheden en verhullingen binnen de groep brede toepassing vond en staande praktijk was geworden. Daaraan doet niet af dat de verdachte bepaalde periodes elders verbleef.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging niet betwist dat de in deze zaak ten laste gelegde stukken zijn geantedateerd, maar dat de verdachte daaraan geen feitelijk leiding heeft gegeven en niet op de hoogte was van die antedateringen, noch heeft hij die antedateringen bevorderd. De verdachte heeft nooit een beleid uitgedragen waarin antedateren onvermijdelijk was en hij liet eveneens geen maatregelen achterwege waartoe hij redelijkerwijs gehouden was om antedateren te voorkomen.
Oordeel van het hof
Valsheden
[persoon 24] heeft verklaard dat [persoon 1] bij hem op kantoor is geweest en dat [persoon 1] hem een constructie heeft voorgehouden om de winsten van zijn in Italië gevestigde onderneming, [naam onderneming 4] te verlagen. Deze constructie zou eruit bestaan dat de vennootschappen van [persoon 1] werden gebruikt om de door [naam onderneming 4] verrichte werkzaamheden te factureren en dat die factuurbedragen, onder inhouding van een fee voor de vennootschap van [persoon 1] , via een op te richten offshore, in dit geval [offshore vennootschap 4] , weer bij [persoon 24] terecht zouden komen. [persoon 24] verklaart dat de facturen betrekking hadden op, al dan niet volledig, niet bestaande transacties en dat [offshore vennootschap 4] was opgericht om overboekingen te ontvangen op basis van valse facturen. De ontmoeting tussen [persoon 1] en [persoon 24] vond plaats in juni 2006. Op 26 juni 2006 geeft [persoon 8] per e-mail de naam van de aan te wenden offshore, te weten [offshore vennootschap 4] door aan [persoon 1] . Op 30 juni 2006 stuurt [medewerker rechtspersoon 13] , werkzaam bij [rechtspersoon 13] te Monaco, de overeenkomst tussen [offshore vennootschap 4] en [rechtspersoon 12] aan [persoon 1] . Uit het voorgaande blijkt dat de samenwerking pas is gestart in juni 2006 en de overeenkomst eveneens in die periode is opgemaakt. In de nominee agreement staat vermeld dat deze ‘effective is as of 22 Februari 2006.’ Nu niet is gebleken dat de samenwerking eerder is aangevangen, acht het hof, gelet op het hiervoor overwogene, deze overeenkomst niet overeenkomstig de werkelijkheid opgemaakt. De service agreement tussen [rechtspersoon 12] en [naam onderneming 4] is gedateerd op 1 maart 2006, zijnde eveneens een datum gelegen vóór de ontmoeting tussen [persoon 1] en [persoon 24] , zodat ook deze overeenkomst niet overeenkomstig de werkelijkheid is opgemaakt. De definitieve versie van de service agreement wordt overigens pas op 25 juli 2006 door [persoon 1] per e-mail aan [persoon 24] gezonden, zodat ook om die reden de datering onjuist is. Op woensdag 28 juni 2006 verzoekt [persoon 24] per e-mail aan [persoon 1] om voor die aanstaande maandag een factuur op te maken van bijna 1,3 miljoen euro en te refereren aan een overeenkomst van maart 2006. Er volgt een factuur van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 4] , gedateerd 30 juni 2006, die op 10 juli 2006 door [persoon 1] aan [persoon 24] per e-mail wordt toegezonden. Gelet op de omstandigheid dat de samenwerking pas in juni 2006 is gestart, acht het hof ongeloofwaardig dat reeds in diezelfde maand werkzaamheden ter waarde van bijna 1,3 miljoen euro zouden zijn verricht, mede in acht nemend de verklaring van [persoon 24] dat er sprake was van een schijnconstructie. De verdediging betwist de valsheid van de stukken ook niet. Het hof is van oordeel dat zodoende de factuur valselijk is opgemaakt.
Overigens zijn de ten laste gelegde stukken naar het oordeel van het hof enkel opgemaakt om de winsten van [naam onderneming 4] in Italië te verlagen en vertegenwoordigen die stukken zodoende geen enkele economische realiteit, zodat reeds om die reden de stukken valselijk zijn opgemaakt.
Wetenschap van de verdachte
De verdachte was in de ten laste gelegde periode middellijk aandeelhouder van [rechtspersoon 12] en had vanaf 1 oktober 2007 als bestuurder van [rechtspersoon 35] , die 2,5% van de aandelen [rechtspersoon 12] bezit, zeggenschap in [rechtspersoon 12] .
Van de klant is een cliënt-fiche aangetroffen met daarop de handtekening van de verdachte. [persoon 1] heeft verklaard dat hij denkt dat de verdachte het dossier kent omdat hij het fiche heeft getekend. Volgens [persoon 9] was [persoon 24] klant van [rechtspersoon 13] en uit het fiche van [offshore vennootschap 4] blijkt dat deze klant is aangebracht door [naam bank] . De verdachte wist volgens [persoon 9] en [persoon 8] dat de directeur en aandeelhouder van [naam onderneming 4] en [offshore vennootschap 4] dezelfde persoon is. Zowel [persoon 9] als [persoon 8] , beiden mededirecteur van [rechtspersoon 13] hebben verklaard dat degene die het fiche heeft medeondertekend - mede – due diligence op de klant heeft verricht. De fee voor de werkzaamheden van [rechtspersoon 12] bedroeg € 377.680,00. Dat de verdachte van de schijnconstructie op de hoogte was, baseert het hof ook op de hiervoor opgenomen algemene bewijsoverweging.
Voorhanden hebben
De in de tenlastelegging genoemde documenten NL04-D102, NL04-D99, NL04-D103 en NL04-D025 zijn in Amsterdam aangetroffen.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 12] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 12] in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 september 2006 te Amsterdam en/of Italië en/of Monaco, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL04-D102, MC04-D034) de Nominee Agreement tussen [offshore vennootschap 4] en [rechtspersoon 12] , gedateerd 25 september 2006, en;
- (NL04-D099) de Service Agreement tussen [rechtspersoon 12] en [naam onderneming 4] , gedateerd 1 maart 2006, en;
- (NL04-D103, NL04-D025, IT04-D001) de factuur "invoice 60630" van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 4] , gedateerd 30 juni 2006
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
en
[rechtspersoon 12] in de periode van 1 juni 2006 tot en met
12 maart 2012 te Amsterdam valse geschriften, (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2 en 3) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1.: "this agreement is effective as of 22 February 2006", en;
- ad 2.: "this service agreement is effective as of 1 March 2006" en dat deze overeenkomst is "Signed this 1st day of March 2006", en;
- ad 3.: de factuurdatum 30 juni 2006 is en dat [rechtspersoon 12] de in die factuur vermelde services ten behoeve van [naam onderneming 4] heeft verricht
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 5 – [naam zaaksdossier 5]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Know-How License Agreement tussen [rechtspersoon 11] en [naam onderneming 5] , ongedateerd (NL05-D094, MC05-D011);
- De factuur van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 5] , gedateerd 12 juli 2004 (NL05-D098, IT05-D003);
- De factuur van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 5] ., gedateerd 11 oktober 2004 (NL05-D099, IT-D004).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven. Zij heeft daartoe verder aangevoerd dat [persoon 25] gegevens aandraagt voor de op te maken en te antedateren documenten. De stukken zijn opgemaakt, omdat [persoon 25] en [persoon 26] in 2004 geld weg willen sluizen. Duidelijk is dat [rechtspersoon 11] niets doet met de license agreement. De verdachte is alert op de compleetheid van het dossier, aangezien een incompleet dossier kan zorgen voor een controle en daarmee voor het aan het licht komen van de schijnconstructie. Er volgen verschillende instructies van de verdachte via de e-mail. De betrokkenheid van de verdachte blijkt daarnaast uit het feit dat hij UBO is van [rechtspersoon 36] (waar de betaling naartoe moet) en eigenaar van [rechtspersoon 11] via [rechtspersoon 10] .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging niet betwist dat de in deze zaak ten laste gelegde stukken zijn geantedateerd, maar dat de verdachte daaraan geen feitelijk leiding heeft gegeven en niet op de hoogte was van die antedateringen, noch heeft hij die antedateringen bevorderd. De verdachte heeft nooit een beleid uitgedragen waarin antedateren onvermijdelijk was en hij liet eveneens geen maatregelen achterwege waartoe hij redelijkerwijs gehouden was om antedateren te voorkomen.
Oordeel van het hof
Valsheden
[persoon 25] van [naam bank 2] stuurt [persoon 1] op 18 oktober 2004 een e-mailbericht, waarin hij meedeelt dat één van zijn Italiaanse cliënten grote winsten heeft gemaakt en dat [persoon 8] deze klant al heeft ontmoet en een structuur heeft voorgesteld. Een ontmoeting met de klanten stond gepland op
22 oktober 2004. Per e-mail van 9 november 2004 laat [persoon 25] weten dat het gaat om een onderneming die handelt in videogames en hij noemt [persoon 26] als contactpersoon. Het blijkt te gaan om de in Italië gevestigde vennootschap [naam onderneming 5] van [persoon 27] en [persoon 28] , die zich bezig hield met het ontwikkelen van software voor videogames. Op 12 november 2004 verzoekt [persoon 1] per
e-mail van [persoon 3] om een conceptovereenkomst op te stellen. Op 26 november 2004 mailt [persoon 1] aan [persoon 25] en [persoon 26] twee concepten van know-how overeenkomsten en vermeldt daarbij dat de datum van de overeenkomst naar wens kan worden aangepast en verzoekt om hem hun voorkeursdatum te laten weten. Vervolgens stuurt [persoon 1] op 14 december 2004 de definitieve versie van de overeenkomst en verzoekt deze ondertekend te retourneren. Bijgevoegd is de know-how license agreement tussen [rechtspersoon 11] en [naam onderneming 5] , zoals ten laste is gelegd. Daarnaast verzoekt [persoon 1] om de details voor de op te maken facturen toe te sturen, zodat die diezelfde week nog in orde gemaakt kunnen worden. [persoon 25] stuurt [persoon 1] vervolgens per e-mail op 21 december 2004 een lijst met factuurdata, royaltyperiodes en de te factureren bedragen. [persoon 1] stuurt op 28 december 2014 een e-mail waarin hij vermeldt dat twee facturen niet in lijn zijn met de datum van de overeenkomst waarin 1 mei 2004 als begindatum is vermeld. [persoon 26] antwoordt dat de datum van de overeenkomst aangepast dient te worden van 1 mei 2004 naar 1 januari 2004. [persoon 1] laat aan [persoon 26] op 6 januari 2005 weten dat de facturen verzonden zullen worden. De facturen zijn door [naam onderneming 5] betaald op 26 februari 2005 en 14 juli 2005. De ontvangen gelden van [naam onderneming 5] zijn, na aftrek van een commissie, overgemaakt ten gunste van een bankrekening in Monaco op naam van [offshore vennootschap 1] , een offshore in Nevis. De UBO’s van deze offshore waren de eigenaren van [naam onderneming 5] , [persoon 27] en [persoon 28] .
Uit het voorgaande blijkt dat de samenwerking tussen het trustkantoor en [naam onderneming 5] is gestart in het najaar van 2004. In de overeenkomst tussen [rechtspersoon 11] en [naam onderneming 5] (NL05-D094) is opgenomen dat deze geldig is vanaf 1 mei 2004. Gebleken is dat partijen toen nog geen contact hadden, waardoor dit stuk niet overeenkomstig de werkelijkheid is opgemaakt. Daarnaast wordt door [persoon 1] , gelijktijdig met het toezenden van een definitieve, maar nog niet-ondertekende overeenkomst, verzocht aan [persoon 25] om gegevens aan te leveren om op de facturen te vermelden. Er volgt een lijst met te factureren bedragen, die hun oorsprong zouden vinden in maanden vanaf mei 2004 en welke bedragen aanzienlijk zijn te noemen. Niet alleen was de samenwerking nog niet begonnen op de in de facturen opgenomen data, maar ook is onaannemelijk dat op het moment dat de overeenkomst nog ondertekend moest worden, [naam onderneming 5] dergelijke bedragen reeds verschuldigd was aan [rechtspersoon 11] . [rechtspersoon 11] bezat op de factuurdata nog geen rechten op basis waarvan zij royalty’s in rekening kon brengen, zodat de facturen niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn opgemaakt. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de overeenkomst en de facturen zijn geantedateerd. Naar het oordeel van het hof ligt aan deze samenwerking geen enkele economische realiteit ten grondslag. De verdediging betwist daarbij niet dat de stukken zijn geantedateerd.
Aldus zijn de stukken naar het oordeel van het hof valselijk opgemaakt.
Wetenschap van de verdachte
De betrokkenheid van de verdachte bij [rechtspersoon 11] blijkt uit zijn "Statement of Witness" waarin hij verklaart dat hij oprichter en mede eigenaar was van [rechtspersoon 11] en dat hij tot 8 maart 2004 directeur van [rechtspersoon 11] was. In de periode 31 december 2002 tot 11 september 2005 was hij via onder andere [rechtspersoon 38] en [rechtspersoon 10] als (middellijk) aandeelhouder gerechtigd in [rechtspersoon 11]. Van 15 augustus 2005 tot 4 oktober 2007 was de verdachte middellijk aandeelhouder van de vennootschap via [rechtspersoon 37] , waarvan hij de UBO is. Hij heeft zijn invloed kunnen uitoefenen op [rechtspersoon 18] alsook [rechtspersoon 10] en haar dochter [rechtspersoon 11] , waarover [rechtspersoon 18] de directie voerde.
De verdachte heeft op 1 maart 2005 aan [persoon 1] en [persoon 4] een email gestuurd waarin hij meldt dat hij het dossier [naam] met videogames nodig had. Hij merkte dat over 2004 een bedrag van ruim 3 miljoen euro wordt gefactureerd en er nog geen contract is opgesteld tussen de licensor en [rechtspersoon 11] . Op dezelfde dag heeft de verdachte aan onder meer [persoon 1] , [persoon 4] en [persoon 7] een email gestuurd met als onderwerp ‘binnenkomende betaling videogames’. De verdachte schrijft daarin dat een bedrag van € 380.000,00 is binnengekomen als deelbetaling op uitgereikte facturen. Over 2004 (inclusief december, factuur in januari 2005) is een totaalbedrag gefactureerd van € 3.279.536,00. De commissie voor [rechtspersoon 11] heeft de verdachte berekend op een totaal van € 125.591,00. Omdat de facturen al geruime tijd uitstaan en nu pas een relatief klein bedrag is binnengekomen, stelt de verdachte voor om de commissie in zijn geheel in te houden. Een bedrag van € 380.000,00 minus € 125.591,00, zijnde € 254.409,00 zou moeten worden overgemaakt naar [offshore vennootschap 1] . De verdachte vraagt aan [persoon 4] om hiervoor zorg te dragen, bankgegevens volgen. Ook stuurt hij de tekst voor een faxbericht aan [offshore vennootschap 1] , met daarin de berekening van de vergoeding voor [rechtspersoon 11] en een mededeling over de overboeking van het resterende bedrag naar [offshore vennootschap 1] . Hij vraagt aan [persoon 7] om dit te versturen. Aan [persoon 4] vraagt hij of hij beide betalingen dezelfde dag wil bevestigen. [persoon 4] stuurt op 1 maart 2005 een mail aan de verdachte waarin hij hem informeert dat [persoon 25] belde om door te geven dat niet [naam] maar hij, [persoon 25] , de contactpersoon is voor het dossier- [offshore vennootschap 1] . Op 7 maart 2005 stuurt de verdachte aan [persoon 1] en [persoon 3] een email waarin hij vraagt om een licentieovereenkomst tussen [rechtspersoon 11] en [offshore vennootschap 1] op basis van schaal als gemeld in een eerdere email aan [persoon 1] , alsmede een cliëntbegeleidingsformulier. De fee voor [rechtspersoon 11] bedroeg € 38.894,00.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op de hoogte was van dit dossier. Hij wist dat er betalingen over 2004 zijn gefactureerd terwijl er geen overeenkomst in het dossier aanwezig was. Hij wist wanneer betalingen binnenkwamen vanuit Italië en zorgde ervoor dat de commissie voor [rechtspersoon 11] werd ingehouden voordat doorbetaling van de bedragen uit Italië via Amsterdam naar Monaco zouden worden gedaan. Ook instrueert hij [persoon 7] over de inhoud van een fax die zij moet sturen naar de klant. Het is de verdachte die de medewerkers in Amsterdam controleert en instrueert.
Voorhanden hebben
De documenten NL05-D094, NL05-D098 en NL05-D099 zijn aangetroffen in Amsterdam.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 11] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 11] in de periode van 1 november 2004 tot en met 31 juli 2005 te Amsterdam en/of in Italië en/of in Monaco, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL05-D094, MC05-D011) de Know-How License Agreement tussen [rechtspersoon 11] ("licensor") en [naam onderneming 5] ("licensee"), ongedateerd, en;
- (NL05-D098, IT05-D003) de factuur "invoice 1240712" van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 5] , gedateerd 12 juli 2004, en;
- (NL05-D099, IT-D004) de factuur "invoice 1271011" van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 5] , gedateerd 11 oktober 2004
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) in de periode van 1 november 2004 tot en met 18 maart 2012 te Amsterdam valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2 en 3) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat:
- ad 1.: (pag. 2) "This agreement shall commence as of May 1st 2004", en;
- ad 2.: de factuurdatum 12 juli 2004 is en dat [rechtspersoon 11] (als licensor) voor [naam onderneming 5] (als licensee) werkzaamheden en diensten heeft verricht en jegens [naam onderneming 5] gerechtigd is tot een bedrag van € 744.700 wegens "royalties for the months of May and June of 2004 as to our contract dated 1 May 2004", en;
- ad 3.: de factuurdatum 11 oktober 2004 is en dat [rechtspersoon 11] (als licensor) voor [naam onderneming 5] (als licensee) werkzaamheden en/of diensten heeft verricht en jegens [naam onderneming 5] gerechtigd is tot een bedrag van € 962.000 wegens "royalties for the 3rd quarter of 2004 as to our contract dated 1 May 2004"
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 6 – [naam zaaksdossier 12]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt verweten – voor zover nog aan de orde – dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Agency Agreement tussen [offshore vennootschap 5] en [rechtspersoon 11] , ongedateerd ("effective as of 1 February 2004") (NL12-D228, MC12-D086);
- Zes facturen van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 6] , te weten (NL12-D230 t/m NL12-D235, IT12-D016):
- De factuur gedateerd 1 juni 2004 (NL12-D230, IT12-D016, pag. 1);
- De factuur gedateerd 16 juni 2004 (NL012-D231, IT12-D016, pag. 4);
- De factuur gedateerd 2 juli 2004 (NL12-D232, pag. 2, IT12-D016, pag. 7);
- De factuur gedateerd 16 juli 2004 (NL12-D233, IT12-D016, pag. 11);
- De factuur gedateerd 30 juli 2004 (NL12-D234, IT12-D016, pag. 14);
- De factuur gedateerd 16 augustus 2004 (NL12-D235, IT12- D016, pag. 17).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven. Zij heeft daartoe verder aangevoerd dat de werkzaamheden die volgens de overeenkomst door [rechtspersoon 11] zouden moeten worden verricht en volgens de facturen door [rechtspersoon 11] zijn verricht, feitelijk niet door [rechtspersoon 11] zijn uitgevoerd. Ze waren al door een ander verricht voordat de overeenkomst was gesloten en de facturen waren verstuurd. De verdachte heeft [persoon 1] verzocht om overeenkomsten op te maken tussen [rechtspersoon 11] en [naam onderneming 6] en tussen [rechtspersoon 11] en [offshore vennootschap 5] en de verdachte wilde de stukken eerst in concept zien voordat ze de deur uit zouden gaan. Daaruit blijkt zijn directe betrokkenheid.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een typische doorstroomstructuur die valt onder het rulingbeleid en dat in een dergelijke structuur geen oogmerk tot misleiding bestond. Inherent aan een dergelijke structuur is dat de papieren werkelijkheid verschilde van de echte werkelijkheid en dat het gebruikelijk was dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verrichtte, terwijl enkel gelden doorstroomden onder inhouding van een commissie.
Oordeel van het hof
Valsheden
[naam onderneming 6] is een in Italië gevestigde vennootschap van de gebroeders [naam onderneming 6] , die zich bezighoudt met de handel in schepen. Zij heeft schepen laten bouwen door [naam onderneming 7] in Zuid-Korea en die schepen vervolgens doorverkocht voor $ 34.250.00,00 per schip aan het Griekse [naam onderneming 8] . Op 1 juni 2004 stuurt de verdachte een e-mail aan [persoon 1] met instructies over de door [persoon 1] uit te voeren handelingen voor een nieuwe shipping deal waarbij [rechtspersoon 11] een brokerage commission van 2% in rekening brengt voor de doorverkoop van zes schepen door [naam onderneming 6] aan [naam onderneming 8] . De verdachte schrijft in de e-mail: “Jullie ontvangen facturen van een Bahama vennootschap. Een rechtstreekse factuur van deze vennootschap zou niet aftrekbaar zijn in Italië. Reden waarom [rechtspersoon 11] ertussen zit. Graag eerst alles in concept. De dag daarna vraagt de verdachte om een ‘principal- agency agreement tussen [rechtspersoon 11] en [offshore vennootschap 5] , [adres 2] The Bahamas. Ingaande 1 febr 2004 voor 1 jaar. Comissions in shipping, 100.000$ flat for the year ’.
In de agency agreement is bepaald dat [rechtspersoon 11] als agent van [offshore vennootschap 5] werkzaamheden zou gaan verrichten in de scheepsindustrie op basis waarvan [rechtspersoon 11] commissie in rekening kon brengen. Daarop volgen zes facturen van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 6] ten behoeve van een commissie voor brokerwerkzaamheden die betrekking hebben op de verkoop van voornoemde zes schepen. De facturen zijn betaald tussen 14 juni 2004 en 2 september 2004. De ontvangen gelden van [naam onderneming 6] werden, na aftrek van een commissie, overgemaakt ten gunste van een bankrekening op naam van [offshore vennootschap 5] , een offshore op de Bahama’s. De UBO’s van [offshore vennootschap 5] zijn de gebroeders [namen] .
[persoon 29] heeft verklaard dat hij tot 2005 de functie van commercieel en operationeel manager bij [naam onderneming 6] bekleedde en dat [naam broker] de enige broker voor [naam onderneming 6] is geweest en zich namens [naam onderneming 6] met de onderhandeling heeft bezighouden. [persoon 29] verklaart verder dat hij [persoon 1] en de verdachte niet kent en dat de commerciële afdeling geen enkele relatie heeft gehad met [rechtspersoon 11] . [persoon 30] , een andere werknemer van [naam onderneming 6] , verklaart eveneens dat [naam onderneming 6] nooit enige relatie heeft gehad met [rechtspersoon 11] . [persoon 30] verklaart dat [rechtspersoon 11] een absolute onbekende is in hun commerciële activiteiten en geen enkele rol heeft gespeeld in enige onderhandeling tussen hen en hun contractpartijen, ook niet in de onderhandeling met [naam broker 2] voor rekening van [naam onderneming 8] . Ook overigens is uit het dossier niet gebleken dat [rechtspersoon 11] enige werkzaamheden heeft verricht. De verkoop van de schepen was namelijk reeds in januari 2004 afgerond. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de inhouse vennootschappen van het trustkantoor nimmer enige werkzaamheden verrichtten. Volgens de verdediging is dit echter inherent aan een doorstroomstructuur.
Het hof verwijst naar de algemene bewijsoverweging en verwerpt het verweer dat sprake was van een standaard doorstroomstructuur die onder het rulingbeleid viel. In de overeenkomst en de daaropvolgende facturen is valselijk voorgewend dat [rechtspersoon 11] brokeractiviteiten zou hebben verricht en op basis daarvan gerechtigd was commissies te ontvangen. De overeenkomsten die aan de te ontvangen en door te betalen bedragen ten grondslag lagen zijn gebaseerd op een schijnconstructie. De in deze zaak ten laste gelegde stukken zijn valselijk opgemaakt, in het bijzonder gelet op het feit dat de verkoop van de betreffende schepen reeds vijf maanden voor aanvang van de samenwerking was afgerond.
Betrokkenheid van de verdachte
De verdachte was van 19 oktober 2000 tot 8 maart 2003 directeur en vanaf 31 december 2002 middellijk aandeelhouder van [rechtspersoon 11] .
De betrokkenheid van de verdachte blijkt uit de hiervoor bedoelde email van 1 juni 2004 die hij aan [persoon 1] stuurt. De verdachte was bekend met deze klant, met de constructie en met de vestigingsplaats van de offshore. De opmerking van de verdachte, dat [rechtspersoon 11] ertussen zit omdat anders de factuur niet aftrekbaar zou zijn in Italië, bevestigt dat de verdachte willens en wetens meehielp aan ontduiking van belasting door de gebroeders [namen] in Italië. [rechtspersoon 11] verdiende hiermee een fee van $ 100.550,00.
Voorhanden hebben
De documenten NL12-D0228 en NL12-D230 tot en met 235 zijn aangetroffen in een opslagplaats in Lijnden.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 11] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 11] in de periode van 1 juni 2004 tot en met 30 september 2004 te Amsterdam en/of in Italië, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL12-D228, MC12-D086) de Agency Agreement tussen [offshore vennootschap 5] (the principal) en [rechtspersoon 11] (the agent), ongedateerd ("effective as of 1 February 2004") en;
- (NL12-D230 t/m NL12-D235, IT12-D016) 6 facturen van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 6] , te weten:
- ( (NL12-D230, IT12-D016, pag. 1) de factuur "invoice 2004036" gedateerd 1 juni 2004 en;
- ( (NL012-D23 l, IT12-D016, pag. 4) de factuur "invoice 2004041" gedateerd 16 juni 2004 en;
- ( (NL12-D232, pag. 2, IT12-D016, pag. 7) de factuur "invoice 2004046" gedateerd 2 juli 2004 en;
- ( (NL12-D233, IT12-D016, pag. 11) de factuur "invoice 2004061" gedateerd 16 juli 2004 en;
- ( (NL12-D234, IT12-D016, pag. 14) de factuur "invoice 2004066" gedateerd 30 juli 2004 en;
- ( (NL12-D235, IT12- D016, pag. 17) de factuur "invoice 2004073" gedateerd 16 augustus 2004.
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) in de periode van 1 juni 2004 tot en met 18 maart 2012 in Nederland, valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1 en 2) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat:
- ad 1. [rechtspersoon 11] als agent "will perform and do all transactions, dealing, acts and things that he may seem necessary or expedient for carrying on the Business ["acting in the shipping area"] to his best account", waaronder "engage to employ such staff and personnel as may in his opinion be appropriate for the proper conduct of the Business" en "place orders with, enter into commitment, obligations and liabilities of any kind with and to third parties for or in the course of the operation of the Business"
- ad 2. [rechtspersoon 11] voor [naam onderneming 6] werkzaamheden heeft verricht en/of gerechtigd is tot een bedrag van (telkens) USD 685.000 (in totaal USD 4.110.000) wegens "broker commission" ("2% on USD 34.250.000")
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 7 – [naam zaaksdossier 16]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De brief " [naam schip 1] - Declaration of responsibility" van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 30 januari 2004 (NL16-D142)
- De brief " [naam schip 2] - Declaration of responsibility" van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 10 mei 2006 (NL16-D160);
- De factuur “invoice 1291004” van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 4 oktober 2004 (NL16-D077, IT16-D001);
- De factuur “invoice 2006067” van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 24 november 2006 (NL16-D084, IT16-D008);
- De brief " [naam schip 3] " van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 18 augustus 2008 (NL16-D176);
- De factuur “invoice 100100” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 4 januari 2010 (NL16-D096, IT16-D020);
- De factuur “invoice 100428” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 10] , gedateerd 7 april 2010 (NL16-D212, pag. 4, IT16-D029).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de documenten vals waren. De verdachte heeft de cliënt-fiches van [persoon 14] , [persoon 15] en [persoon 16] getekend bij [rechtspersoon 13] en noemde het ondertekenen van dergelijke fiches ‘het wegtekenen van stapels.’ Dat is in tegenspraak met het standpunt van de verdachte dat de compliance serieus werd genomen. [persoon 1] heeft verklaard dat het onzin is dat de verdachte de structuur in deze zaak niet kende, aangezien hij de structuur zelf heeft uitgelegd aan de klant.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging niet betwist dat de in deze zaak ten laste gelegde stukken zijn geantedateerd, maar dat de verdachte daaraan geen feitelijk leiding heeft gegeven en niet op de hoogte was van die antedateringen, noch heeft hij die antedateringen bevorderd, laat staan dat hij ze zelf heeft gedaan. De verdachte heeft nooit een beleid uitgedragen waarin antedateren onvermijdelijk was en hij liet eveneens geen maatregelen achterwege waartoe hij redelijkerwijs gehouden was om antedateren te voorkomen.
Oordeel van het hof
Valsheden
De vennootschap [naam onderneming 9] , gevestigd in Italië, van [persoon 14] , [persoon 16] en [persoon 15] exploiteert een scheepswerf in Genua, Italië, waar schepen worden onderhouden en gerepareerd. Uit een meeting memorandum van 1 juli 2004 blijkt dat [persoon 1] voor het eerst in juli 2004 in contact is gekomen met [persoon 14] en [persoon 15] van [naam zaaksdossier 16] . [persoon 1] heeft hierop verder genoteerd dat de nieuwe deal zal lopen van [naam zaaksdossier 16] via [rechtspersoon 11] , gevestigd te Amsterdam, naar [offshore vennootschap 6] , waarvan laatstgenoemde een offshore in Nevis is. De cliënt is geïntroduceerd door [rechtspersoon 13] in Monaco. Op 1 december 2004 heeft [persoon 1] een faxbericht gestuurd naar [persoon 14] waarin hij refereert aan de ontmoeting in juli 2004 en vermeldt dat de overeenkomst uitgevoerd zal worden en daarbij vraagt om nadere gegevens. Er wordt een Declaration of Responsibility (hierna: DoR) opgesteld, gedateerd op 30 januari 2004 en namens [rechtspersoon 11] ondertekend door [persoon 1] en [persoon 3] , inhoudende dat het bij [naam zaaksdossier 16] werkzame personeel officieel in dienst is bij [rechtspersoon 11] en professioneel en geschoold is. Bovendien wordt door [naam zaaksdossier 16] een aantal facturen gestuurd aan [rechtspersoon 11] , waaronder een factuur gedateerd 22 september 2004 met betrekking tot “Fire fighting plants refitting” aan boord van de M/V [naam schip 1] , “during cruises in North Seas (territorial waters)” voor een bedrag van € 114.000. De inhoud daarvan komt overeen met de ten laste gelegde factuur van [rechtspersoon 11] aan [naam zaaksdossier 16] van 4 oktober 2004. Op 28 november 2006 verzoekt [persoon 16] per faxbericht aan [persoon 1] om facturen te sturen en een viertal andere DoR’s op te maken naar het voorbeeld van de DoR inzake [naam schip 1] , allen onder een te vermelden datum die in het verleden ligt. Eén van die DoR’s betreft de [naam schip 2] , gedateerd op 10 mei 2006, die uiteindelijk is opgemaakt, evenals de ten laste gelegde factuur die op de [naam schip 2] betrekking heeft. Op 31 maart 2010 verzoekt [persoon 15] aan [persoon 1] om brieven en facturen op te stellen op de wijze zoals hij noemt in het bericht en als de voorbeelden die zijn bijgevoegd. Naar aanleiding hiervan is de ten laste gelegde brief van 18 augustus 2008 opgemaakt. Op 6 april 2010 verzoekt [persoon 16] per e-mailbericht aan [persoon 1] om brieven en facturen op te stellen zoals hij noemt in het bericht, waaronder de ten laste gelegde factuur D212 die ditmaal gericht is aan de vennootschap [naam onderneming 10] , gevestigd in Italië.
De ’UBO’s van [naam zaaksdossier 16] en [offshore vennootschap 6] te weten [persoon 14] en [persoon 15] en [persoon 16] , allen woonachtig in Italië, hebben verklaard dat de werkzaamheden door [naam zaaksdossier 16] en niet door [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] (deze laatste gevestigd te Amsterdam) zijn uitgevoerd en dat het personeel eveneens niet door [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] is geleverd. Zij hebben verklaard dat [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] facturen hebben gestuurd voor werkzaamheden die door [naam zaaksdossier 16] zelf waren verricht en dat deze zodoende vals zijn en dat zij [rechtspersoon 11] betaalden om het geld naar het buitenland te sluizen. Zij verklaren dat het doel van de samenwerking het creëren van valse facturen was, waardoor de gelden konden worden ondergebracht in een offshore en de winst in Italië laag gehouden kon worden. Aldus werd voor hen zwart geld in het buitenland gecreëerd. [persoon 14] en [persoon 16] hebben voorts verklaard dat [offshore vennootschap 6] is gebruikt om de overboekingen vanuit Nederland weer zelf te ontvangen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat de inhoud van de in deze zaak ten laste gelegde stukken onzin is. [persoon 1] heeft voorts verklaard dat het gebruikelijk was om nieuwe klanten bij de verdachte te melden. Daarbij werd ook gemeld wat de activiteiten zouden zijn.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat de inhoud van de door [rechtspersoon 11] dan wel [rechtspersoon 12] op te maken stukken steeds werd aangedragen door [naam zaaksdossier 16] en vervolgens stukken werden opgemaakt, waarop data stonden vermeld die in het verleden lagen. De stukken zijn zodoende geantedateerd. Ook werd valselijk voorgewend dat [rechtspersoon 11] personeel leverde en daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte, terwijl dit niet het geval was. De hele insteek van deze samenwerking was het creëren van een schijnstructuur, zodat de winsten van [naam zaaksdossier 16] gedrukt konden worden en gelden zodoende weggesluisd konden worden naar hun offshore in Nevis. Een en ander wordt bevestigd door de verklaringen van [persoon 14] , [persoon 16] en [persoon 15] . Het hof acht de ten laste gelegde stukken zodoende door [rechtspersoon 11] dan wel [rechtspersoon 12] tezamen en in vereniging met [persoon 14] , [persoon 16] en [persoon 15] opzettelijk valselijk opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen en/of laten gebruiken.
Wetenschap van de verdachte
De verdachte was van de hiervoor beschreven schijnstructuur op de hoogte. Het hof baseert zich voor dit oordeel op de algemene bewijsoverweging en op de hiervoor weergegeven verklaring van [persoon 1] en de omstandigheid dat de verdachte de cliënt fiches van deze klant(en) mede heeft ondertekend. Het hof ziet hiervoor in dit dossier een verdere onderbouwing in de omstandigheid dat door [rechtspersoon 12] van [naam zaaksdossier 16] ontvangen bedragen onder aftrek van 5% vanaf december 2011 worden doorgeboekt naar [rechtspersoon 22] , de vennootschap van de verdachte in Dubai (VAE). Dat de verdachte [persoon 14] , [persoon 15] en [persoon 16] naar het zich laat aanzien nooit in persoon heeft ontmoet, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof hecht ook geen geloof aan zijn ontkenning dat hij van niets wist in deze zaak. Dat wordt door het vorenstaande weersproken.
Voorhanden hebben
[rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] hebben de in de tenlastelegging genoemde facturen, met uitzondering van factuur NL16–D212/IT16–029, opzettelijk voorhanden gehad terwijl zij wisten dat deze bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken. Deze waren immers opgenomen in de administratie van [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] en zijn aldaar ook aangetroffen, te Amsterdam op 13 maart 2012 dan wel te Lijnden op 16 dan wel 19 maart 2012.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersonen [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7, subsidiair, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) en [rechtspersoon 12] in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2011 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Italië en/of Monaco en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL16-D142) de brief " [naam schip 1] - Declaration of responsibility" van [rechtspersoon 11] (hierna [rechtspersoon 11] ) aan [naam onderneming 9] , gedateerd 30 januari 2004 en (NL16-D160) de brief " [naam schip 2] - Declaration of responsibility" van [rechtspersoon 11] aan [naam onderneming 9] , gedateerd 10 mei 2006, en;
- (NL16-D077, IT16-D001) de factuur "invoice 1291004" van [rechtspersoon 11] (hierna [rechtspersoon 11] ) aan [naam onderneming 9] , gedateerd 4 oktober 2004, en;
- (NL16-D084, IT16-D008) de factuur "invoice 2006067" van [rechtspersoon 11] (hierna [rechtspersoon 11] ) aan [naam onderneming 9] , gedateerd 24 november 2006, en;
- (NL16-Dl 76) de brief " [naam schip 3] " van [rechtspersoon 12] (hierna [rechtspersoon 12] ) aan [naam onderneming 9] , gedateerd 18 augustus 2008, en;
- (NL16-D096, IT16-D020) de factuur "invoice 100100" van [rechtspersoon 12] (hierna [rechtspersoon 12] ) aan [naam onderneming 9] , gedateerd 4 januari 2010, en;
- (NL16-D212, pag. 4, IT16-D029) de factuur "invoice 100428" van [rechtspersoon 12] (hierna [rechtspersoon 12] ) aan [naam onderneming 10] , gedateerd 7 april 2010
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) en [rechtspersoon 12] in de periode van 1 juli 2004 tot en met 18 maart 2012 in Nederland, valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1 tot en met 6) opzettelijk voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1. "staff embarked on board of ships in hand, owing to your order, is regularly engaged by us [ [rechtspersoon 11] ], following the law terms and it is covered by social security and legal aid" en (dat [rechtspersoon 11] garandeert) "that staff engaged for works have got technical and professional skilfulness necessary to practise this kind of works" en dat NL16-D142 is opgemaakt op 30 januari 2004 en dat N1:,16-D160 is opgemaakt op 10 mei 2006, en;
- ad 2. [rechtspersoon 11] (voor [naam onderneming 9] ) werkzaamheden heeft verricht ("during cruises in North Seas (territorial waters)") en/of gerechtigd is tot een bedrag van € 114.000 betreffende " [naam schip 1] - Fire fighting plants refitting" en dat deze factuur is opgemaakt op 4 oktober 2004, en;
- ad 3. [rechtspersoon 11] (voor [naam onderneming 9] ) werkzaamheden heeft verricht ("during cruises in Atlantic Ocean") en gerechtigd is tot een bedrag van € 142.000 betreffende " [naam schip 2] - Grey water pipeline/Fresh and hot water pipelines" en dat deze factuur is opgemaakt op 24 november 2006, en;
- ad 4. er werkzaamheden kunnen worden verricht (door en/of namens [rechtspersoon 12] ) aan boord van [naam schip 3] en de vergoeding (offerte/"best quotation") hiervoor bedraagt (in totaal) € 414.280 en dat die brief is opgemaakt op 18 augustus 2008, en;
- ad 5. [rechtspersoon 12] (voor [naam onderneming 9] ) werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 393.566 "in relation to [naam schip 3] for works performed as mentioned in our agreement dated 10 November 2008, including our discount of 5%" en dat deze factuur is opgemaakt op 4 januari 2010 en;
- ad 6. [rechtspersoon 12] (voor [naam onderneming 10] ) werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 600.000 betreffende "order number 18 T/01404 dated 12 March 2009 regarding [naam schip 3] " (zie ook NL16-D196),
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 7 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 8 – [naam zaaksdossier 31]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Nominee Agreement tussen [offshore vennootschap 7] en [rechtspersoon 12] , ongedateerd ("effective as of December 2004") (NL31-D051, MC31-D035);
- De Agreement tussen [rechtspersoon 12] en Mr. [persoon 31] , gedateerd 5 januari 2005 (NL31-D053, MC31-D001);
- De Agreement tussen [rechtspersoon 12] en [naam onderneming 11] ., gedateerd 1 februari 2006 (NL31-D054);
- De factuur “invoice 60841” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 12] , gedateerd 25 juli 2006 (NL31-D056);
- De factuur “invoice 60842” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 13] , gedateerd 25 juli 2006 (NL31-D057);
- De factuur “invoice 61271” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 11] ., gedateerd 4 december 2006 (NL31-D059);
- De "Agreement of Loan" tussen [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 25] , gedateerd 10 augustus 2007 (NL31-D072).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven.
Zij heeft verder aangevoerd dat de overeenkomsten en de facturen zijn geantedateerd, aangezien uit mailcorrespondentie tussen [persoon 8] en [persoon 1] blijkt dat pas op 19 september 2006 over het ondertekenen van de ten laste gelegde nominee agreement wordt gesproken. Ook de tweede ten laste gelegde agreement wordt pas in 2006 besproken en geconcipieerd en kan dus niet op 5 januari 2005 zijn ingegaan. Op de datum van de derde overeenkomst hadden partijen eveneens nog geen contact. De verdachte heeft [persoon 1] ten aanzien van de loan agreement verzocht om een datum te gebruiken die ligt vóór de datum van liquidatie van [rechtspersoon 25] . Ook deze overeenkomst is zodoende geantedateerd. De facturen zien op werkzaamheden die niet door [rechtspersoon 12] zijn uitgevoerd. De transacties hadden immers al plaatsgevonden. De verdachte wordt telkens in de mailwisseling in de cc betrokken door [persoon 1] en is zodoende volledig op de hoogte. Bovendien blijkt de directe betrokkenheid van de verdachte uit de omstandigheid dat hij het cliënt-fiche van [persoon 32] en [persoon 33] , waarin staat dat zij allebei voor 50% UBO zijn van de offshore [offshore vennootschap 7] , heeft ondertekend, komt in dit dossier een betaling aan [rechtspersoon 23] , een vennootschap van de verdachte, voor en stuurt [rechtspersoon 19] , een vennootschap waarvan op dat moment eigenaar/directeur was de verdachte, facturen aan [offshore vennootschap 7] . Ten slotte was de verdachte 100% eigenaar van de betrokken inhouse [rechtspersoon 2] via [rechtspersoon 17] en [rechtspersoon 37] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging niet betwist dat de in deze zaak eerste twee ten laste gelegde overeenkomsten zijn geantedateerd, maar dat de verdachte daaraan geen feitelijk leiding heeft gegeven en niet op de hoogte was van die antedateringen, noch deze heeft bevorderd. De verdachte heeft nooit een beleid uitgedragen waarin antedateren onvermijdelijk was en hij liet eveneens geen maatregelen achterwege waartoe hij redelijkerwijs gehouden was om antedateren te voorkomen.
De loan agreement was bedoeld om de boekhouding kloppend te maken en niet om enige klant te faciliteren. De drie ten laste gelegde facturen behoren tot een standaard doorstroomstructuur die onder het rulingbeleid viel en waarbij geen oogmerk tot misleiding in de overeengekomen structuur bestond. Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat bij doorstroomstructuren de inhouse vennootschappen per definitie geen economische activiteiten verrichtten.
Oordeel van het hof
Het hof merkt allereerst op dat waar in de tenlastelegging wordt gesproken over een factuur met dossiernummer NL51–D059 in plaats van NL31–D059, er sprake is van een kennelijke verschrijving waardoor de verdachte niet in zijn belangen wordt geschaad. Het hof leest deze in de tenlastelegging vermelde vindplaats dan ook als NL31–D059.
Gebruik voor het bewijs van gedingstuk NL31–D154
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het niet anders kan dan dat gedingstuk NL31–D154 uit Dubai afkomstig is. Bij gebreke van toestemming van de autoriteiten van de VAE voor gebruik van dit stuk voor het bewijs dient dit daarvan uitgesloten te worden.
Het hof is van oordeel dat uit de gedingstukken, meer in het bijzonder proces-verbaal 0–AH–170 en alle daaraan voorafgaande correspondentie met betrekking tot de in Dubai onder de verdachte in beslag genomen stukken tussen de desbetreffende wederzijdse autoriteiten, niet blijkt van een ondubbelzinnige schriftelijke toestemming van de autoriteiten van de VAE om de daar in beslag genomen geschriften in een strafrechtelijke procedure voor het bewijs te gebruiken.
Het hof constateert voorts dat uit het dossier weliswaar zou kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende geschrift niet in Dubai, maar in Nederland in beslag is genomen, maar dat dit door de verdachte gemotiveerd is bestreden. In die omstandigheden zal het hof gedingstuk NL31–D154 niet voor het bewijs gebruiken.
Dit doet er overigens niet aan af dat het hof op basis van andere, hierna te noemen bewijsmiddelen en de daarbij gegeven bewijsmotivering, wel van oordeel is dat het in de tenlastelegging genoemde gedingstuk, de "Agreement of Loan" tussen [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 25] , gedateerd 10 augustus 2007 (NL31–D072) opzettelijk vals is opgemaakt.
Valsheden
[persoon 31] is commanditair vennoot van de vennootschappen [naam onderneming 13] di [persoon 31] e [naam onderneming 13] ), [naam onderneming 12] di [persoon 31] e [naam onderneming 12] ) en [naam onderneming 14] di [persoon 31] e [naam onderneming 14] ), die zich bezighouden met de aan- en verkoop en ontwikkeling van grond en vastgoed. Voornoemde vennootschappen hebben vier UBO’s, onder wie [persoon 32] en [persoon 33] . [persoon 32] en [persoon 33] zijn eveneens bestuurder van de vennootschap [naam onderneming 15] (verder te noemen: [naam onderneming 15] ), van respectievelijk 9 augustus 2007 tot en met
19 maart 2008 en van 19 maart 2008 tot en met 21 november 2011. Tevens zijn zij UBO van deze vennootschap en van de dochtervennootschappen [dochtervennootschap 1] en [dochtervennootschap 2] . Alle hiervoor genoemde (rechts)personen zijn gevestigd of woonachtig in Italië.
[persoon 32] en [persoon 33] zijn eveneens UBO’s van de offshore vennootschap [offshore vennootschap 7] .
Per e-mailbericht van 26 juni 2006 geeft [persoon 8] onder verwijzing naar een bespreking van die afgelopen donderdag (het hof begrijpt: 22 juni 2006) ten aanzien van een vastgoedproject en naar de naam [persoon 34] , de naam van de te gebruiken offshore, [offshore vennootschap 7] , door aan [persoon 1] . Op 4 juli 2006 stuurt [persoon 1] een e-mailbericht aan [persoon 34] , waarin hij meedeelt ten behoeve van het opstellen van de contracten meer informatie nodig te hebben, zoals de naam van het bedrijf en een beschrijving van de activiteiten. Verder wil hij nog graag correspondentie ontvangen “to put in place ”. Vervolgens draagt [persoon 34] op 12 juli 2006 de namen van de vennootschappen van [persoon 31] aan, te weten [naam onderneming 13] en [naam onderneming 12] . Bij brief van 19 september 2006 stuurt [persoon 1] de nominee agreement tussen [rechtspersoon 12] , gevestigd te Amsterdam, en [offshore vennootschap 7] aan [persoon 9] met het verzoek de overeenkomst te laten ondertekenen en te retourneren aan [persoon 1] . In de nominee agreement is uiteindelijk opgenomen dat deze in werking is getreden in december 2004. Deze overeenkomst is zodoende niet overeenkomstig de werkelijkheid opgemaakt, nu partijen pas in juni 2006 in contact met elkaar zijn getreden.
Op 21 juli 2006 heeft [persoon 1] de conceptovereenkomst tussen [rechtspersoon 12] en [naam onderneming 13] aan [persoon 34] gestuurd. Vervolgens stuurt [persoon 34] op 24 juli 2006 aan [persoon 1] een e-mail met correcties, onder meer inhoudend dat de contractpartij niet [naam onderneming 13] is, maar [persoon 31] als privépersoon en als wettelijk vertegenwoordiger van [naam onderneming 13] en [naam onderneming 12] . Op 27 juli 2006 stuurt [persoon 1] een aangepaste overeenkomst naar [persoon 34] . Hieruit volgt dat de ten laste gelegde overeenkomst tussen [rechtspersoon 12] en [persoon 31] niet op 5 januari 2005 ondertekend kan zijn, noch het resultaat kan zijn van een mondelinge overeenkomst tussen partijen op 1 december 2004, noch in werking getreden kan zijn op 7 december 2004, nu de samenwerking pas in juni 2006 is gestart. Daarmee is de overeenkomst op die punten valselijk opgemaakt. Ook overigens is deze vals, aangezien het in de overeenkomst genoemde netwerk van [rechtspersoon 12] – of dat nu heeft bestaan of niet – niet eerder dan vanaf 27 juli 2006 voor (de ondernemingen van) [persoon 31] van belang kan zijn geweest.
[persoon 34] stuurt per e-mailbericht van 24 juli 2006 aan [persoon 1] de mededeling: “[naam] deal is closed with success!!” en deelt mee dat [rechtspersoon 12] de facturen kan sturen voor de brokerage fee, namelijk een factuur van € 1.700.000,00 voor [naam onderneming 12] en een van € 400.000,00 voor [naam onderneming 13] . Op 25 juli 2006 stuurt [persoon 1] aan [persoon 34] de twee concept facturen. [persoon 3] verzoekt daarop [persoon 6] de twee bij [rechtspersoon 12] binnengekomen bedragen van € 400.000,00 en € 1.700.000,00 na aftrek van 2% en de bankkosten over te maken naar [offshore vennootschap 7] , welke laatste ze die dag als crediteur in het systeem heeft aangemaakt.
[persoon 34] heeft echter verklaard dat de vastgoedtransacties ten aanzien van [naam] al in november 2005 hadden plaatsgevonden. Toen stonden partijen nog niet met elkaar in contact. De factuur van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 12] is gedateerd op 25 juli 2006 en vermeldt als omschrijving:“our brokerage fee for the [naam] project.” De factuur van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 13] is eveneens gedateerd op 25 juli 2006 en vermeldt eenzelfde omschrijving. Dan is er nog de factuur van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 11] (een in Italië gevestigd bedrijf), gedateerd 4 december 2006, die eveneens betrekking zou hebben op een fee voor het [naam] project in verband met “technical and financial assistance and intermediation as per our Touristic Agreement”. Het bedrag van € 2.500.000,00 wordt op 14 december 2006 ten behoeve van – voor het leeuwendeel – [offshore vennootschap 7] ontvangen. Ook dit kan in de tijd niet kloppen. De aan deze factuur kennelijk ten grondslag liggende overeenkomst van 1 februari 2006 is daarmee eveneens vals. Hiervoor geldt hetzelfde als ten aanzien van de overeenkomst tussen [rechtspersoon 12] en [persoon 31] .
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en overwegingen komt het hof tot het oordeel dat partijen vanaf 22 juni 2006 in onderling overleg contracten en facturen hebben laten opstellen die een valse voorstelling van zaken ondersteunen. Het zogenaamd met de gefactureerde werkzaamheden verdiende geld is doorgesluisd, onder aftrek van een percentage voor [rechtspersoon 12] , naar [offshore vennootschap 7] , dan wel de offshores [naam] en [naam] ten behoeve van de daarin gerechtigden. De “bevestiging” van [persoon 34] dat de “preliminary advisory agreement ” door [persoon 31] was getekend op 7 december 2004, is naar het oordeel van het hof onderdeel van de gevraagde correspondentie “to put in place ”, waarmee op papier invulling gegeven zou moeten worden aan de gewekte schijn van eerdere contacten.
Het verweer van de verdediging dat het bij een doorstroomstructuur gebruikelijk is dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verricht, volgt het hof niet. Verwezen wordt naar de algemene bewijsoverwegingen die hiervoor zijn opgenomen.
Wetenschap van de verdachte
De verdachte was betrokken bij de Agreement of loan tussen [rechtspersoon 22] , gevestigd in de VAE, als uitlener en [rechtspersoon 25] , gevestigd te Amsterdam, als lener. In deze overeenkomst leent [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 25] een bedrag van € 8.200.000,00 aan [rechtspersoon 25] van, zo begrijpt het hof, vanaf 10 augustus 2007 tot 1 januari 2012. De agreement vermeldt verder“Signed as of this date 10 August 2007” en is getekend door de verdachte namens [rechtspersoon 22] en door [persoon 1] namens [rechtspersoon 25] .
Op 19 november 2009 heeft de verdachte deze overeenkomst in concept naar [persoon 3] gestuurd. Uit de correspondentie blijkt dat [persoon 1] gebruik maakte van het e-mailadres van [persoon 3] . In deze correspondentie vraagt de verdachte speciale aandacht voor de datum van de overeenkomst. Die mocht namelijk niet liggen na de datum van liquidatie van [rechtspersoon 25] . [persoon 1] antwoordt vervolgens dat [rechtspersoon 25] eind september 2007 is geliquideerd en adviseert om de overeenkomst te dateren in juli of augustus. Uit het uittreksel van het Handelsregister blijkt dat [rechtspersoon 25] op 30 september 2007 is ontbonden.
[persoon 1] heeft verklaard dat de loan agreement is opgesteld door de verdachte en dat het initiatief daartoe ook van de verdachte afkomstig was. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte wel vaker stukken antedateerde.
Bij pleidooi heeft de verdachte in eerste aanleg bevestigd dat deze overeenkomst enerzijds door [persoon 1] is getekend en anderzijds door hem namens [rechtspersoon 22] . De verdachte heeft verder aangevoerd bij pleidooi, voor zover hier van belang:
“Ik was in algemene zin op de hoogte van deze structuur, waarbij commissies werden betaald bij grote vastgoed transacties in Italië. Toen de structuur een aantal jaren operationeel was vertelden de heren [persoon 1] en [persoon 8] mij dat de Italiaanse vennootschap [naam onderneming 15] een belastingcontrole had gehad, waarbij gefactureerde commissies als aftrekpost werden geschrapt en de Italiaanse vennootschap als gevolg van de opgelegde belastingaanslag moeite had de commissiebedragen te betalen. Op verzoek van de heer [persoon 8] ben ik toen betrokken geweest bij het oplossen van de problematiek dat de vordering en schuld bij de Nederlandse vennootschap in de boeken bleven staan terwijl duidelijk leek te worden dat de vordering en de schuld niet zouden worden betaald.”
De verdachte deelt vervolgens mee dat de FIOD de transactie juist heeft beschreven in het proces-verbaal NL31–PVTOTAAL AANV 281015. De uitleg die de verdachte verder nog geeft, komt er in het kort en voor zover hier van belang op neer dat [rechtspersoon 25] een bedrag van € 8.200.000,00 heeft gefactureerd aan [naam onderneming 15] en haar dochtervennootschappen [dochtervennootschap 2] en [dochtervennootschap 1] , waarvan 95% doorbetaald diende te worden aan [offshore vennootschap 7] . De vorderingen zijn op 15 oktober 2007 gecedeerd aan [rechtspersoon 2] , gevestigd te Den Bosch, waardoor [rechtspersoon 2] een vordering heeft op [naam onderneming 15] c.s. en een schuld aan [offshore vennootschap 7] c.q. [rechtspersoon 22] (het hof begrijpt: welke laatste vennootschap tussen [rechtspersoon 2] en [offshore vennootschap 7] was gevoegd). De overeenkomst is opgesteld na 19 november 2009 en is in 2009 getekend. Deze had slechts als bedoeling een en ander boekhoudkundig recht te trekken. De verdachte voegt hier nog aan toe dat het contract ook niet opgesteld had kunnen worden, en dan waren de vordering en de schuld uit blijven staan tot de dag van vandaag en niet kunnen worden geïncasseerd en hadden de officieren van justitie de verdachte niets ten laste kunnen leggen.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte willens en wetens voor [rechtspersoon 25] en [rechtspersoon 22] een overeenkomst heeft opgesteld of laten opstellen, en deze ook heeft ondertekend namens [rechtspersoon 22] en laten ondertekenen namens [rechtspersoon 25] , waarin de – valse – indruk wordt gewekt dat er in 2007 tussen [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 25] een leningsovereenkomst was aangegaan. De Italiaanse fiscus accepteerde de aftrekposten van [naam onderneming 15] , die bedoeld waren om grote bedragen naar [offshore vennootschap 7] en daarmee de UBO’s van die offshore vennootschap weg te sluizen niet. Voor de vordering die in de boekhouding van [rechtspersoon 25] (en vervolgens in die van [rechtspersoon 2] ) was opgenomen, moest een oplossing worden gezocht omdat door de problemen in Italië duidelijk was dat deze vordering niet kon worden geïnd.
De verdachte heeft nog aangevoerd dat de in de overeenkomst D072 opgenomen zinsnede “Signed as of this date 10 August 2007 ” niet vals zou zijn, omdat hiermee alleen zou zijn bedoeld dat de overeenkomst diende in te gaan per 10 augustus 2007. Dat zou nog nader volgen uit de bij “definitions” opgenomen omschrijving “The effective date ” means notwithstanding the date of signature hereof, the 10th day of August 2007 ”. De verdachte stelt hiermee kennelijk allereerst dat het juridisch mogelijk is om een in het verleden bestaande rechtsverhouding op een later gelegen moment te wijzigen alsof die wijziging destijds de werkelijke stand van zaken was. Maar zelfs al zou dat het geval zijn – wat niet zo is – dan nog valt niet in te zien dat met “signed as of this date 10 August 2007 ”, wat er ook zij van de omschrijving van de “effective date ” in de definities, iets anders bedoeld kan zijn dan wat er kennelijk staat: namelijk dat er is getekend met een daarbij vermelde datum van 10 augustus 2007. Daarmee wordt opzettelijk de indruk gewekt dat er op die dag is getekend, en dat is niet het geval geweest.
De hele operatie met de loan agreement was bedoeld, zo volgt uit het vorenstaande, om de werkelijke stand van zaken in 2007 anders te laten voorkomen dan die was. De verdachte geeft door dit “boekhoudkundig rechttrekken” een valse voorstelling van zaken, terwijl een boekhouding bedoeld is om als bewijs van enig feit te dienen.
[persoon 1] , gehoord als getuige in hoger beroep, heeft verklaard dat nieuwe klanten altijd werden gemeld bij de verdachte of via [persoon 8] . Daarbij werd ook gemeld wat de activiteiten zouden zijn. Bovendien is het de verdachte die bij het ontstaan van problemen in Italië de constructie door het aangaan van een zogenaamde leningsovereenkomst met [rechtspersoon 22] probeert te verhullen. Het hof verwijst voor de wetenschap van de verdachte ook naar de algemene bewijsoverweging.
Voorhanden hebben
[rechtspersoon 12] heeft de in de tenlastelegging genoemde geschriften opzettelijk voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken. Deze waren immers opgenomen in de administratie van [rechtspersoon 12] en zijn aldaar ook aangetroffen, te Amsterdam op 13 maart 2012 dan wel te Lijnden op 16 dan wel 19 maart 2012.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersonen [rechtspersoon 12] , [rechtspersoon 25] , [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 2] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 8, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 22] en " [rechtspersoon 25] (voorheen [rechtspersoon 25] ) in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 november 2009 in Nederland en/of Italië en/of Monaco en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL31-D051, MC31-D035) de Nominee Agreement tussen [offshore vennootschap 7] en [rechtspersoon 12] , ongedateerd ("effective as of December 2004"), en;
- (NL31-D053, MC31-D001) de Agreement tussen [rechtspersoon 12] (hierna [rechtspersoon 12] ) en Mr. [persoon 31] , gedateerd 5 januari 2005, en/of
- (NL31-D054) de Agreement tussen [rechtspersoon 12] (hierna [rechtspersoon 12] ) en [naam onderneming 11] ., gedateerd 1 februari 2006, en;
- (NL31-D056, IT31-D005, NL31-D057, IT31-D006, NL51-D059, IT31-D008) 3 facturen, te weten (NL31-D056) de factuur "invoice 60841" van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 12] , gedateerd 25 juli 2006 en (NL31-D057) de factuur "invoice 60842" van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 13] , gedateerd 25 juli 2006 en (NL3l-D059) de factuur "invoice 61271” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 11] , gedateerd 4 december 2006 en;
5. ( (NL31-D072) de "Agreement of Loan" tussen [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 25] , gedateerd 10 augustus 2007,
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 25] (voorheen [rechtspersoon 25] ) in de periode van 1 juni 2006 tot en met 18 maart 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2, 3, 4 en 5) opzettelijk voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1.: "This agreement is effective as of December 2004", en;
- ad 2.: "This agreement is effective as of the 7th day of December of the year two thousand and four" en dat "On or about the 1st of December 2004 a verbal Agreement was entered into by [rechtspersoon 12] and [persoon 31] " en dat [rechtspersoon 12] [naam onderneming 13] signed this agreement this 5th day of 2005", en;
- ad 3.: "This agreement is effective as of the 1st day of February of the year two thousand and six" en dat "On or about the 1st of August 2005 a verbal Agreement was entered into by [rechtspersoon 12] and [naam onderneming 11] en dat " [rechtspersoon 12] and [naam onderneming 11] signed this agreement on the 1st day of February 2006" en;
- ad 4.: (NL31-D056) [rechtspersoon 12] voor [naam onderneming 12] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 1.700.000 betreffende "(our) brokerage (fee) for the [naam] project (as agreed)" en dat (NL31-D057) [rechtspersoon 12] voor [naam onderneming 13] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 400.000 betreffende "(our) brokerage (fee) for the [naam] project (as agreed)" en dat (NL31-D059) [rechtspersoon 12] voor [naam onderneming 11] . werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 2.500.000 betreffende "(our fee for) the technical and financial assistance and intermediation as per our Touristic Agreement of the [naam] project" en;
- ad 5.: de Agreement of Loan is "signed as of this 10th day of August 2007",
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 9 – [naam zaaksdossier 35]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De Broker Agreement tussen [naam onderneming 16] en [rechtspersoon 12] , gedateerd 12 juli 2010 (FI35-D077, pag. 1-12);
-
De Pre-qualification Form van [rechtspersoon 12] , gedateerd 17 april 2010 (FI35-D077, pag. 16-23);
-
De factuur “invoice 1011109” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 16] , gedateerd 4 november 2010 (NL35-D166/FI35–D011);
-
De factuur “invoice 110540” van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 16] , gedateerd 9 mei 2011 (NL35-D168/FI35–D013).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde, te weten het feitelijk leiding geven aan het (mede)plegen van valsheid in geschrift, bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat deze structuur een herfacturering betrof omdat de UBO van de offshore en de (voormalig) directeur van [naam onderneming 16] Italië, [persoon 35] , zelf de feitelijke werkzaamheden uitvoerde, in tegenspraak is met de inhoud van de overeenkomst en met de opzet van [naam onderneming 16] Finland, dat niet voor niets ook een pre-qualification uitvoerde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verder verklaard dat het misbruik eraf druipt. De verdachte heeft het cliënt-fiche ondertekend en uit mailcorrespondentie blijkt dat de verdachte akkoord geeft voor betaling in deze zaak. Er is verder een consulting service agreement van 12 oktober 2010 waarin [rechtspersoon 23] de verdachte benoemt tot exclusieve coördinator van het [naam onderneming 16] project. De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen, omdat het initiatief tot het opzetten en vervolmaken van de doorstroomstructuren van de verdachte uitging en de verdachte daarnaast de wetenschap had dat die fraudeconstructie met al haar valsheden en verhullingen binnen de groep brede toepassing vond en staande praktijk was geworden. Daaraan doet niet af dat de verdachte bepaalde periodes elders verbleef. De advocaat-generaal verzoekt de verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben van de agreements vrij te spreken, aangezien deze alleen in Finland zijn aangetroffen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een typische doorstroomstructuur die valt onder het rulingbeleid en dat in een dergelijke structuur geen oogmerk tot misleiding bestond. Inherent aan een dergelijke structuur is dat de papieren werkelijkheid verschilde met de echte werkelijkheid en dat gebruikelijk is dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verrichte, terwijl enkel gelden werden doorgestroomd onder inhouding van een commissie. Dat achteraf door [persoon 35] misbruik is gemaakt van de doorstroomstructuur kon de verdachte niet weten. Het misbruik is gelegen in de omschrijving en niet in antedateren. De verdachte heeft over de clausule bij de agentuurovereenkomst, waarin staat dat hij zelf werkzaamheden uitvoert, heen gelezen.
Oordeel van het hof
Valsheden
[naam onderneming 16] (verder te noemen: [naam onderneming 16] ), een concern gevestigd in Finland, houdt zich bezig met het bouwen van dieselmotoren en propellers voor schepen en elektriciteitscentrales. [naam onderneming 16] maakt gebruik van de diensten van brokers voor het aantrekken van nieuwe klanten. In Italië wordt er door middel van een joint venture samengewerkt met het lokale bedrijf [naam] (verder te noemen: [naam] ), waarbij [persoon 35] van 1 september 1988 tot zijn pensionering op 14 september 2009 als Ship Power Manager in dienst was. [persoon 35] is de UBO van de offshore [offshore vennootschap 8] Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] in februari 2006 voor het eerst met [naam] in contact is gekomen. In een brief van 8 februari 2006 van [rechtspersoon 12] aan [naam] wordt meegedeeld dat [rechtspersoon 12] te Amsterdam zich hoofzakelijk in de brokerage sector begeeft en dat zij van een klant opdracht hebben gekregen op zoek te gaan naar onder meer zes scheepsmotoren voor in sleepboten. Er wordt gevraagd om toezending van alle technische en commerciële informatie, een tijdlijn en de “terms of delivery”.Het door de verdachte namens [rechtspersoon 12] getekende broker agreement tussen [naam onderneming 16] en [rechtspersoon 12] (the “Broker”) van 12 juli 2010 vermeldt: “The broker has in-depth know-how on the marine business sector in Italy and is in the business of providing brokerage and related advisory services for projects in Italy.” De verdachte wordt als contactpersoon genoemd. [rechtspersoon 12] verplicht zich op grond van de overeenkomst om onder andere marktonderzoek te doen, concurrentieanalyses te maken en onderaannemers te selecteren. Onder artikel 8.3 in de overeenkomst is opgenomen dat [rechtspersoon 12] de werkzaamheden niet mag uitbesteden aan derden. In het bijbehorende pre-qualification form van 1 april 2010 – dat door de verdachte namens [rechtspersoon 12] is getekend op 17 april 2010 – is vervolgens vermeld dat [rechtspersoon 12] jarenlange ervaring heeft in de scheepsbranche, dat [rechtspersoon 12] in staat is de uiteindelijke keuze van de klant te beïnvloeden (“has the ability to influence final choice of the customer in favour of [naam onderneming 16] , based on success recorded in the field of offshore installations”) en dat de verdachte, als vertegenwoordiger van het projectteam, inlichtingen- en netwerktaken zal vervullen. Op grond van deze overeenkomst zijn de ten laste gelegde facturen verstuurd voor de broker commission. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de inhouse vennootschappen nimmer inhoudelijke activiteiten uitvoerden en enkel als doorstromers fungeerden.
Wetenschap van de verdachte
Uit het voorgaande blijkt dat de ten laste gelegde stukken vals zijn, aangezien wordt voorgewend dat [rechtspersoon 12] dan wel de verdachte zelf inhoudelijke activiteiten heeft verricht, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Het verweer van de verdediging dat bij een doorstroomstructuur het gebruikelijk is dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verricht, wordt verworpen en het hof verwijst hiervoor naar de algemene bewijsoverweging. In de hier aan de orde zijnde, door de verdachte ondertekende overeenkomsten, wordt expliciet gesteld dat [rechtspersoon 12] diepgaande kennis en jarenlange ervaring heeft in de scheepsbranche en dat de verdachte zal optreden als vertegenwoordiger van het projectteam en ten behoeve daarvan inlichtingen- en netwerktaken zal vervullen (zie de bewoordingen in het Engels die in de tenlastelegging zijn opgenomen). De overeenkomst verbiedt daarbij zelfs de overeengekomen werkzaamheden aan een derde uit te besteden. Het hof hecht verder geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat het onderdeel waarin de verdachte als vertegenwoordiger van het projectteam wordt genoemd en daarvoor werkzaamheden zal uitvoeren een omissie is en dat hij daar overheen heeft gelezen. Dit wordt immers ontkracht door het feit dat in een in ieder geval door de verdachte getekend consulting service agreement tussen [rechtspersoon 23] – een vennootschap die voor 50% van de verdachte is – en de verdachte zelf nogmaals wordt benadrukt dat de verdachte in het [naam onderneming 16] project optreedt als exclusief coördinator en consultant “Project team” zoals beschreven in de pre-qualification form. Het hof gaat er daarom van uit, mede onder verwijzing naar zijn eerder genoemde algemene bewijsoverweging, dat de verdachte steeds op de hoogte was van de valsheid in deze overeenkomsten – een valsheid die door hem ook ter terechtzitting in hoger beroep als zodanig is erkend – en gaat voorbij aan het verweer dat dat niet het geval was.
Voorhanden hebben
Het hof acht bewezen dat [rechtspersoon 12] de ten laste gelegde geschriften opzettelijk valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen en/of laten gebruiken. Bovendien heeft [rechtspersoon 12] de in de tenlastelegging genoemde facturen opzettelijk voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken. Deze waren immers opgenomen in de administratie van [rechtspersoon 12] te Amsterdam en zijn aldaar ook op 13 maart 2012 aangetroffen.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 12] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 9 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 12] in de periode van 1 april 2010 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam en/of Finland en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (FI35-D077, pag. 1-12) de Broker Agreement tussen [naam onderneming 16] en [rechtspersoon 12] , gedateerd 12 juli 2010, en;
- (FI35-D077, pag. 16-23) de Pre-qualification Form van [rechtspersoon 12] , gedateerd 17 april 2010 en;
- (NL35-D166, FI35-D011, NL35-D168, FI35-D013) 2 facturen, te weten (NL35-D166) de factuur "invoice 1011109" van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 16] , gedateerd 4 november 2010 en (NL35-D168) de factuur "invoice 110540" van [rechtspersoon 12] aan [naam onderneming 16] , gedateerd 9 mei 2011,
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
[rechtspersoon 12] in de periode van 1 april 2010 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam, valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2 en 3) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1.: (pag. 1) [rechtspersoon 12] beschikt over "in-depth know-how on the marine business sector in ltaly and is in the business of providing brokerage and related advisory services for projects in Italy" en dat [rechtspersoon 12] de in exhibit 1 (pag. 11) aangekruisde diensten zal verrichten voor [naam onderneming 16] , en;
- ad 2.: (pag. 19) [rechtspersoon 12] "has the ability to influence final choice of the customer in favour of [naam onderneming 16] , based on the success recorded in the field of offshore installations" en dat "Project team" wordt vertegenwoordigd door [verdachte] en dat hij "is performing business intelligence activities and customer networking" en dat [rechtspersoon 12] 13 jaar, sinds 1997, actief is in the field of "brokerage, intermediairy, trading business" en dat (pag. 20) [rechtspersoon 12] al sinds 1997 betrokken is bij en werkzaam is geweest in "the work ship business" en sinds 1997 in de "work ship business" een wereldwijde kennis en ervaring heeft opgedaan en ontwikkeld en dat (pag. 23) de door [rechtspersoon 12] verstrekte informatie "true and correct" is, en;
- ad 3: (NL35-Dl66) [rechtspersoon 12] voor [naam onderneming 16] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 27.500 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)" en dat (NL35-D168) [rechtspersoon 12] voor [naam onderneming 16] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 165.000 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)",
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 9 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 9 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 10 – [naam zaaksdossier 40]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De factuur “invoice 100210” van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 8 februari 2010 (NL40-D086);
- De factuur “invoice 10164” van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 28 februari 2010 (NL40-D093, NL40-D155, pag. 1);
- De factuur “invoice 100538” van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 10 mei 2010 (NL40-D087);
- De factuur “invoice 100540” van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 11 mei 2010 (NL40-D088);
- De factuur “invoice 10175” van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 11 mei 2010 (NL40-D094, NL40-D156, pag. 1);
- De factuur “invoice 110327” van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 31 maart 2011 (NL40-D089);
- De factuur “invoice 110328” van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 31 maart 2011 (NL40-D090);
- De factuur “invoice 11213” van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 31 mei 2011 (NL40-D157, pag. 1).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven.
Zij heeft verder aangevoerd dat in de ten laste gelegde facturen ten onrechte wordt voorgewend dat [rechtspersoon 12] dan wel [rechtspersoon 22] inhoudelijke werkzaamheden zouden hebben verricht, waarbij de facturen van [rechtspersoon 22] en [rechtspersoon 12] overigens exact dezelfde werkzaamheden vermelden. Ook indien sprake zou zijn van herfacturering, dan geldt dat dit op de facturen vermeld had moeten worden. De vennootschap van de verdachte, [rechtspersoon 22] is nauw betrokken bij deze structuur. Ook zijn er diverse mails waaruit de directe betrokkenheid van de verdachte blijkt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard geholpen te hebben, omdat Italiaanse banken moeite hebben gehad met het overmaken van geld naar Irak. Opmerkelijk is echter dat het geld naar Nederland, de VAE en Nevis gaat en niet naar Irak.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een typische doorstroomstructuur die valt onder het rulingbeleid en dat in een dergelijke structuur geen oogmerk tot misleiding bestond. Inherent aan een dergelijke structuur is dat de papieren werkelijkheid verschilde met de echte werkelijkheid en dat gebruikelijk is dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verrichte, terwijl enkel gelden werden doorgestroomd onder inhouding van een commissie. Verder betwist de verdediging niet de volgende antedatering: “received from various parties involved” en dat deze factuur is opgemaakt op 11 mei 2010.” ( NL40-D088). Daarbij geldt ten aanzien van de facturen van [rechtspersoon 22] dat de facturen niet zijn geantedateerd, omdat de vermelde datum niet beoogde de opmaakdatum weer te geven. Een factuurdatum is naar Dubaise maatstaven niet hetzelfde als de opmaakdatum.
Oordeel van het hof
Valsheden
[naam NGO] is een in 2004 opgerichte non-governmental organization (NGO) met als doelstelling het beschermen, restaureren en behouden van de Irakese natuurlijk omgeving en het daarin voorkomende culturele erfgoed, in het bijzonder het herstel van moerasgebieden in het zuiden van Irak. [naam NGO] is partner in [naam groep] , een consortium van Italiaanse en Irakese wetenschappelijke experts. [persoon 36] is de oprichter en bestuursvoorzitter van [naam NGO] en voor die organisatie lid van het consortium. Verder maken daarvan deel uit [persoon 17] namens [naam onderneming 17] (tot 2008) (verder te noemen: [naam onderneming 17] ) en [persoon 37] vertegenwoordigt [naam onderneming 18] (verder te noemen: [naam onderneming 18] ). [persoon 17] en [persoon 37] zijn woonachtig in Italië, [naam onderneming 17] en [naam onderneming 18] zijn aldaar gevestigd. In een brief van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] van 5 februari 2010 is een specificatie van de samenwerking tussen [rechtspersoon 12] te Amsterdam en [naam NGO] opgenomen. Deze specificatie luidt onder andere: “The scope of work of this phase is the submission of the revised final “ [naam] State of the Environment” Project.(..) This submission is also completed with the entire set of plate/maps developed by our staff. The total cost for our services is fixed in the amount of € 315.000,00. Hierop zou blijkens de inhoud daarvan de ten laste gelegde factuur van [rechtspersoon 12] met nummer D086 betrekking hebben. Deze wordt gevolgd door de ten laste gelegde factuur van [rechtspersoon 22] met nummer D155, p. 1, met de vermelding van diezelfde werkzaamheden, nu (minus een marge) gefactureerd door [rechtspersoon 22] te Dubai (VAE) aan [rechtspersoon 12] .
De volgende facturen hebben respectievelijk betrekking op de door [rechtspersoon 12] in de tenlastelegging genoemde werkzaamheden ten aanzien van [naam nationaal park] Plan (D087), het Plan voor de stad [naam] (D088), wederom het [naam nationaal park] (D089) en bijstand verleend aan het Irakese ministerie van Milieu in verband met de implementatie van de International Convention on the Biodiversity (D090). De werkzaamheden op de facturen D087 en D088 worden door [rechtspersoon 22] weer aan [rechtspersoon 12] in rekening gebracht (minus een marge) via de ten laste gelegde factuur D156 en de werkzaamheden van de facturen D089 en D090 via de ten laste gelegde factuur D157.
Op 1 mei 2010 worden per e-mailbericht door [persoon 8] aan [persoon 1] twee door [persoon 36] te ondertekenen concept-overeenkomsten toegezonden die betrekking hebben op de werkzaamheden als vermeld op de facturen D087 en D088. De facturen D087 en D088, gedateerd respectievelijk 10 mei 2010 en 11 mei 2010, worden door [persoon 1] op 16 juni 2010 doorgestuurd aan de verdachte, met het verzoek van uit [rechtspersoon 22] zijn factuur te sturen minus de marge van [rechtspersoon 12] van 5%.
[naam] , een medewerker van [naam onderneming 17] die aan het project in Irak werkte, heeft verklaard dat hij eens een factuur van [rechtspersoon 12] onder ogen kreeg en dit hem verbaasde, omdat [rechtspersoon 12] nooit werkzaamheden had verricht in Irak en de werkzaamheden die werden vermeld op de factuur feitelijk door hem waren verricht. Toen hij dit navroeg vertelde [persoon 36] hem dat hij wist dat de factuur van [rechtspersoon 12] vals was, maar dat dit een voorwaarde was die [persoon 37] had gesteld.
[persoon 17] heeft verklaard dat hij onder andere van [persoon 37] de vraag kreeg of hij mensen of bedrijven kende die geld konden verplaatsen en dat hij toen de naam van [persoon 1] en [rechtspersoon 12] heeft genoemd en de contactgegevens heeft doorgegeven. Verder heeft hij verklaard dat [persoon 1] van [rechtspersoon 12] aan hem is voorgesteld door [persoon 8] . [persoon 8] deed het voorstel om de Amerikaanse bedrijven te vervangen die op dat moment werden gebruikt voor het uitschrijven van de fictieve facturen; hij gaf aan dat het in Amsterdam gevestigde bedrijf [rechtspersoon 12] die aan dit soort dienstverlening deed, handiger was. [rechtspersoon 12] heeft nooit werkzaamheden verricht in Irak. Ook heeft hij verklaard dat [persoon 1] volstrekt op de hoogte was van het illegale karakter van de operatie. De facturen werden enkel uitgeschreven om de winst laag te houden, aldus [persoon 17] . [persoon 17] bevestigt dat de correspondentie tussen hem en [persoon 1] , waarin het gaat over werkzaamheden die door [rechtspersoon 12] zijn verricht voor [naam NGO] , is gefabriceerd.
De verdachte heeft met betrekking tot dit zaaksdossier een in het Engels gestelde verklaring overgelegd van [naam accountant] , [naam accountantskantoor 2] te Dubai (VAE), gedateerd 4 juli 2021. De accountant heeft de facturen NL40–D093, NL40–D094 en NL40–D157 bekeken. De accountant heeft begrepen, op basis van destijds verkregen informatie van de directeur van [rechtspersoon 22] – zijnde de verdachte – dat [rechtspersoon 22] optrad als agent voor een vennootschap naar het recht van Nevis genaamd [offshore vennootschap 9] als principaal. In deze internationaal bekende structuur herfactureert of herberekent de agent verleende diensten aan de uiteindelijke gebruiker. Deze diensten kunnen worden verleend door ofwel de principaal via de UBO ofwel een derde partij of haar UBO. Deze modus operandi was niet in strijd met enig op dat moment geldend recht van de VAE en heeft ook niet geresulteerd in enig belastingvoordeel in de VAE, aldus de verklaring, die is verstrekt met de volgende exoneratieclausule:
“We provide this statement without accepting any liability from our side nor do we have an opinion on the underlying economic substance of viability of the invoices examined or services charged.”
Het hof constateert dat het vorenstaande niet afdoet aan de inhoud van de door het hof in deze gebezigde bewijsmiddelen en de daarop gebaseerde bewijsoverweging en dus niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Uit het dossier volgt verder dat de factuur D156 is gemaakt naar aanleiding van een verzoek van [persoon 1] dat ligt ná de datum die op de factuur is vermeld. De verdachte heeft in feite ook niet ontkend dat deze factuur van een datum is voorzien die vóór de opmaak van de factuur ligt, maar lijkt zich (ook) wat dit stuk betreft te beroepen op de door hem gestelde gebruiken in de VAE. Daar zou een op een factuur vermelde datum niet noodzakelijkerwijs de datum van opmaak van die factuur zijn, maar bijvoorbeeld ook een datum van uiterste betaling kunnen zijn. Wat daar ook van zij, in het Nederlandse economische verkeer geldt als algemeen gebruikelijk dat de boven een factuur vermelde datum de dag weergeeft waarop die factuur is opgesteld en niet de datum van uiterste betaling, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld. De factuur maakte deel uit van en was dus mede bedoeld voor de administratie van een in Nederland gevestigde vennootschap. Aldus was deze bestemd om in Nederland tot bewijs te dienen van het feit dat deze op de daarop vermelde dag is opgemaakt. Het hof maakt uit de hiervoor geciteerde verklaring van de verdachte in eerste aanleg ook niet op dat deze datum anders was bedoeld. Daarmee is deze bewust vals vermeld.
Uit het voorgaande blijkt dat de ten laste gelegde stukken vals zijn, aangezien wordt voorgewend dat [rechtspersoon 12] dan wel [rechtspersoon 22] zelf inhoudelijke activiteiten heeft verricht, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Het verweer van de verdediging dat bij een doorstroomstructuur het gebruikelijk was dat op papier werd voorgewend dat de doorstromer zelf de werkzaamheden verrichtte, wordt verworpen en het hof verwijst hiervoor naar de algemene bewijsoverweging. Het hof acht bewezen dat [rechtspersoon 12] tezamen en in vereniging met in ieder geval [rechtspersoon 22] en [offshore vennootschap 9] de ten laste gelegde geschriften opzettelijk valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen en/of laten gebruiken.
Wetenschap verdachte
Van 1 april 2010 tot 18 oktober 2010 was de verdachte directeur van [rechtspersoon 12]. De verdachte heeft erkend dat de gefactureerde werkzaamheden niet door [rechtspersoon 12] of [rechtspersoon 22] zijn verricht. Ten aanzien van dit dossier heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg gezegd dat hij wist dat deze constructie bedoeld was om [persoon 37] , de UBO van de offshore [offshore vennootschap 9] , te faciliteren. Ten aanzien van de datum van de ten laste gelegde factuur D156 heeft hij aldaar verklaard: “Dat er in juni een verzoek is gekomen voor een factuur met een datum in mei is een bagatel. Wat maakt het uit dat het een paar weken later is. De vordering bestond al. Ik kan best vijf jaar teruggaan in de tijd en factureren voor iets wat ik heb gedaan.”
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de ten laste gelegde valsheden.
Voorhanden hebben
[rechtspersoon 12] heeft de in de tenlastelegging genoemde facturen opzettelijk voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken. Deze waren immers opgenomen in de administratie van [rechtspersoon 12] te Amsterdam en zijn aldaar ook op 13 maart 2012 aangetroffen.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
Het hof is van oordeel dat de strafbare feiten werden gepleegd in de sfeer van de betrokken rechtspersonen. Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 22] in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam en/of Italië en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
- (NL40-D086) de factuur "invoice 100210" van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 8 februari 2010 en;
- (NL40-D093, NL40-D155, pag. 1) de factuur "invoice 10164" van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 28 februari 2010 en;
- (NL40-D087) de factuur "invoice 100538" van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 10 mei 2010, en;
- (NL40-D088) de factuur "invoice 100540" van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 11 mei 2010, en;
- (NL40-D094, NL40-D156, pag. 1) de factuur "invoice 10175" van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 11 mei 2010 en;
- (NL40-D089) de factuur "invoice 110327" van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 31 maart 2011, en;
- (NL40-D090) de factuur "invoice 110328" van [rechtspersoon 12] aan [naam NGO] , gedateerd 31 maart 2011, en;
- (NL40-D157, pag. 1) de factuur "invoice 11213" van [rechtspersoon 22] aan [rechtspersoon 12] , gedateerd 31 mei 2011,
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
en
[rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 22] in de periode van 1 februari 2010 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8) opzettelijk voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen, dat
- ad 1.: [rechtspersoon 12] voor [naam NGO] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 315.000 "regarding the [naam] - State of Environment Project in Iraq concerning the revision of the draft report to its final report including amendments and integrations received from various parties involved", en;
- ad 2.: [rechtspersoon 22] voor [rechtspersoon 12] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 299.250 wegens "the revision of draft report in respect of the [naam] - State of Environment Project in Iraq" en;
- ad 3: [rechtspersoon 12] voor [naam NGO] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van
€ 225.000 "regarding the [naam nationaal park] Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en;
- ad 4: [rechtspersoon 12] voor [naam NGO] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 195.000 "regarding the preliminary Plan for the City of [naam] concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en;
- ad 5: [rechtspersoon 22] voor [rechtspersoon 12] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van in totaal € 399.000 (€ 185.250 + € 213.750) regarding the "preliminaryplan for the City of [naam] concerning the revision of the draft report including amendments and integration received from various parties involved" en "regarding the [naam nationaal park] Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en dat deze factuur is opgemaakt op 11 mei 2010, en;
- ad 6: [rechtspersoon 12] voor [naam NGO] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 225.000 "regarding the [naam nationaal park] Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en;
- ad 7: [rechtspersoon 12] voor [naam NGO] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 205.000 "regarding the support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the international Convention on the Biodiversity (CBD)" en;
ad 8: [rechtspersoon 22] voor [rechtspersoon 12] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van € 408.500 "in relation to [naam nationaal park] Plan, revision of draft report including amendments and revisions as received from various parties involved as well as Support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the International Convention on Biodiversity (CBD)",
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 10 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 10 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 11 – [naam zaaksdossier 56]
Ten laste gelegde geschriften
De verdachte wordt, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken dan wel laten opmaken, alsmede aan het opzettelijk voorhanden hebben van de volgende stukken:
- De factuur “invoice 2009–01” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 17 augustus 2009, (NL56–D004);
- De factuur “invoice 2009–02” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 20 augustus 2009, (NL56–D005);
- De factuur “invoice 2009–03” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 17 augustus 2009, (NL56–D006);
- De factuur “invoice 2009–04” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 20 augustus 2009, (NL56–D007);
- De factuur “invoice 2009–05” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 24 augustus 2009, (NL56–D008);
- De factuur “invoice 2009–06” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 24 augustus 2009, (NL56–D009);
- De factuur “invoice 2009–07” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 7 september 2009, (NL56–D010);
- De factuur “invoice 2009–08” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 7 september 2009, (NL56–D011);
- De factuur “invoice 2009–09” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 7 september 2009, (NL56–D012);
- De factuur “invoice 2009–11” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 7 september 2009, (NL56–D014);
- De factuur “invoice 2009–12” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 18 oktober 2009, (NL56–D015);
- De factuur “invoice 2009–13” van [rechtspersoon 20] aan [rechtspersoon 21] , 18 oktober 2009, (NL56–D016).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. Als (mede)bedenker, initiator en uitventer is hij – veelal in zijn hoedanigheid van (indirect) statutair bestuurder en in elk geval eigenaar – van meet af aan betrokken bij de verboden gedragingen. Hij heeft zelf fysieke uitvoeringshandelingen verricht en is actief betrokken geweest. Het begaan van strafbare feiten was de dienstverlening van de [naam trustkantoor] en daarmee is het opzet van de verdachte (en de rechtspersonen binnen de groep) gegeven.
Het gaat volgens de omschrijving op de facturen telkens om levering van software voor medische apparatuur. Volgens de verdachte gaat het in deze zaak om een royaltystructuur, terwijl het volgens de facturen gaat om de daadwerkelijke levering van software. Duidelijk is dat de werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden, noch bij [rechtspersoon 21] , noch bij [rechtspersoon 20] . De opzet van dit alles was [persoon 11] , eigenaar van [rechtspersoon 21] en van [rechtspersoon 20] , winst van [rechtspersoon 21] te laten afromen om belasting te ontduiken. Om dit te maskeren stuurt [persoon 11] een cd–rom met door anderen ontwikkelde software aan [rechtspersoon 20] . De ten laste gelegde facturen zijn pas in november 2011 gemaakt door [persoon 7] in opdracht van de verdachte. De data op die facturen corresponderen wel enigszins met betalingen uit 2009, maar niet met de data waarop de facturen zijn aangemaakt. De verdachte is in deze zaak betrokken als directeur van [rechtspersoon 21] en van [rechtspersoon 20] en als opdrachtgever voor het maken van de facturen. Hij bekent dat ook zelf.
Standpunt verdediging
De raadsman en de verdachte hebben vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat de data op de facturen niet beogen de datum van opmaak daarvan weer te geven – en dat ook niet doen –, maar een aanduiding zijn van het moment waarop een betalingsverplichting ontstond. Het betreft dus veeleer een vervaldatum of een boekhoudkundige verantwoording en dat was de betrokken partijen duidelijk. Er was geen intentie van benadeling van een derde. [rechtspersoon 21] en [rechtspersoon 20] waren zusterbedrijven en kunnen niet worden gezien als derden. Verder is door de verdediging gewezen op de inhoud van een van die zijde overgelegde verklaring van een accountant in Dubai. [rechtspersoon 21] betaalde vanaf eind 2009 al door aan [rechtspersoon 20] . Probleem voor de verdachte was dat hij in Dubai gelden ontving in 2009 die weer doorstroomden minus 5%. Dit op basis van een overeenkomst, maar zonder dat er facturen aan ten grondslag lagen. De bank stelde daar vragen over en de verdachte kreeg in Dubai niet uitgelegd wat een doorstroomstructuur was. Daarom zijn alsnog deze facturen opgemaakt met daarop de vervaldatum van de betaling.
Oordeel van het hof
Valsheden en wetenschap van de verdachte
In een cliënt acceptatie formulier van [rechtspersoon 34] waarop de datum 3 maart 2006 staat – maar dat niet is getekend –wordt als UBO van [rechtspersoon 21] , gevestigd te Amsterdam, [persoon 11] genoemd.
Op 3 december 2011 heeft de FIOD via een internettap een zestal emailberichten onderschept met betrekking tot [rechtspersoon 21] en [rechtspersoon 20] , gevestigd in de VAE. Het betrof correspondentie tussen [persoon 7] en de verdachte, waarin [persoon 7] de verdachte meedeelt dat de facturen 09/10 zijn opgesteld en zij vraagt hoe hij die wil ontvangen. Daarop worden op 1 december 2011 door [persoon 7] onder meer de in dit zaaksdossier ten laste gelegde facturen gemaild.
[persoon 7] heeft verklaard dat zij de ten laste gelegde facturen heeft gemaakt in opdracht van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard – zakelijk weergegeven – dat de geldstromen die de bank in Dubai zag onderdeel waren van de structuur (het hof begrijpt: de doorstroomstructuur). In Dubai begrepen ze niet waarom er 95% werd doorbetaald. De verdachte kwam toen met de facturen en gaf aan dat het daarom ging. De bank heeft er volgens hem geen belang bij om de opmaakdatum te kennen. De verdachte heeft niet verteld dat hij de facturen net had gemaakt, zodat de bankiers het allemaal iets beter begrepen.
In zijn schriftelijk pleidooi in eerste aanleg heeft de verdachte voorts uitgelegd dat [persoon 11] bij hem kwam in Dubai in 2008 en vertelde dat hij software had ontwikkeld waarvan hij de gebruiksrechten via de VAE aan een Poolse partij ter beschikking wilde stellen. Onderdeel van de reorganisatie van de voor [persoon 11] gebruikte structuur was de opzet van een standaard Nederlandse royaltystructuur met een offshore vennootschap die de gebruiksrechten bezat, die via een Nederlandse vennootschap aan een in Polen gevestigde vennootschap ( [naam onderneming 19] ) ter beschikking werden gesteld. [naam onderneming 19] betaalde aan [rechtspersoon 21] , [rechtspersoon 21] betaalde door aan [rechtspersoon 20] . Het opstellen van de jaarcijfers 2009 en 2010 bij [rechtspersoon 20] en de vragen van de bankiers in de VAE in 2011 waren een controlemoment voor de verdachte. Hij vond de papertrail wat mager, waarop op zijn initiatief en instructie in zijn hoedanigheid van directeur van [rechtspersoon 20] in 2011 de facturen van [rechtspersoon 20] gericht aan [rechtspersoon 21] zijn opgesteld door een medewerkster van kantoor Amsterdam (het hof begrijpt: [persoon 7] ) op basis van de facturen van [rechtspersoon 21] aan het Poolse bedrijf [naam onderneming 19] uit 2009 met exact dezelfde omschrijving. Hij heeft daarbij gezegd dat het anders had gekund door de datum van het opstellen van de factuur aan te houden, maar dat zou de overzichtelijkheid niet bepaald ten goede zijn gekomen, omdat de facturen dan niet meer correspondeerden met de facturen van [rechtspersoon 21] aan [naam onderneming 19] .
Het hof is van oordeel dat met het vorenstaande bewezen kan worden dat [rechtspersoon 20] en [rechtspersoon 21] de ten laste gelegde facturen opzettelijk valselijk hebben laten opmaken met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen of laten gebruiken. Er werden immers in 2011 vragen gesteld over betalingen uit 2009 die vanuit de vennootschappen niet afdoende beantwoord konden worden. Daarop werden willens en wetens alsnog facturen opgemaakt om de vragenstellers gerust te stellen, waarbij veiligheidshalve niet werd gezegd dat die facturen pas in 2011 waren opgemaakt. De facturen waren, zoals alle facturen, bestemd om tot enig bewijs te dienen. Ze waren ook bestemd voor de jaarcijfers van [rechtspersoon 20] en dus haar bedrijfsadministratie en overigens voor de administratie van de bank in Dubai. Een dergelijke bedrijfsadministratie is evenzeer bedoeld om tot enig bewijs te dienen.
De verdachte heeft zich voor zijn verdediging nog beroepen op het eerder genoemde stuk van [naam accountant] , [naam accountantskantoor 2] te Dubai (VAE), gedateerd 4 juli 2021. Voor zover voor deze zaak van belang maakt het hof uit die verklaring het volgende op.
De accountant heeft de facturen genummerd NL-56-D004(a) tot en met NL56–D012(a) (het hof begrijpt: NL56–D012 tot en met NL56–D012) en NL56–D014a tot en met NL56–D016(a) (het hof begrijpt: NL56–D014 tot en met NL56–D016) van [rechtspersoon 20] , een vennootschap naar het recht van Ras Al Khaimah, bestudeerd. De accountant heeft begrepen van de toenmalige directeur van deze vennootschap – zijnde de verdachte – dat deze facturen zijn uitgegaan gedurende 2011 en data van uiterste betaling weergeven in 2009 op basis van een schriftelijke of mondelinge overeenkomst. Ze zouden zijn uitgegeven voor hoofdzakelijk slechts interne administratieve doeleinden. De directeur deelde verder aan de accountant mee dat de geadresseerde, [naam] BV, een zuster maatschappij was met een standaard UBO en lumpsum betalingen werden gedaan op basis van een overeenkomst gedurende 2009.
De accountant deelt mee dat in de VAE een datum op enig document niet noodzakelijkerwijze de datum van opstelling of ondertekening daarvan weergeeft. Op een cheque kan bijvoorbeeld een geschreven datum staan die in de nabije of zelfs verre toekomst ligt en eerder de uiterste betaaldatum weergeeft dan de datum van ondertekening, een en ander in overeenstemming met een afspraak tussen de uitgever en de ontvanger. Om die reden is de accountant van mening dat deze facturen destijds niet in strijd waren met enig op dat moment geldend recht van de VAE en dat niets de directeur van de genoemde vennootschap verhinderde om facturen op te stellen en te versturen aan een zustermaatschappij waarop alleen uiterste betaaldata waren vermeld. Bovendien kenden de VAE in 2011 geen vennootschapsbelasting of BTW, dus de facturen kunnen niet uitgegeven zijn om enig belastingvoordeel in de VAE te genereren.
Deze modus operandi was niet in strijd met enig op dat moment geldend recht van de VAE en heeft ook niet geresulteerd in enig belastingvoordeel in de VAE.
Het vorenstaande, waaruit overigens niet blijkt dat in de VAE het antedateren van stukken is toegestaan, brengt het hof niet op andere gedachten. Zoals hiervoor uiteengezet is er geen sprake van louter interne stukken. Het waren facturen gericht aan een Nederlandse vennootschap. In het Nederlandse economische verkeer geldt de boven een factuur vermelde dagtekening als de datum waarop die factuur is opgesteld en niet als de datum van uiterste betaling, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld. Dat dat ook hier de intentie was blijkt eens te meer nu op de facturen in kwestie onder het te betalen bedrag nog de volgende tekst is opgenomen: “Please transfer within two weeks to account; details were given per separate mail. ” Bovendien zijn de facturen nog voorzien van een factuurnummer dat suggereert dat ze in 2009 zijn opgemaakt.
Voorhanden hebben
De facturen zijn in de administratie van [rechtspersoon 21] in Amsterdam opgenomen en daar op 12 maart 2012 aangetroffen. Daarmee is ook het opzettelijk voorhanden hebben van valse stukken door [rechtspersoon 21] bewezen.
Rol van de verdachte: feitelijk leidinggever
De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersonen [rechtspersoon 20] en [rechtspersoon 21] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en voorhanden hebben van de ten laste gelegde valse documenten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 11 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 20] . en [rechtspersoon 21] in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Amsterdam en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging, geschriften, te weten:
(NL56-D004(a) tot en met NL56-D012(a), NL56-D014(a) tot en met NL56-D016(a)) 12 facturen van [rechtspersoon 20] . aan [rechtspersoon 21] ,
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
en
[rechtspersoon 20] . en [rechtspersoon 21] in de periode van 1 november 2011 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging valse geschriften (te weten de hiervoor genoemde facturen) opzettelijk voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken.
Voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die facturen valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat die facturen:
- op 17 augustus 2009 (NL56-D004, NL56-D006) en;
- op 20 augustus 2009 (NL56-D005, NL56-D007) en;
- op 24 augustus 2009 (NL56-D008, NL56-D009) en;
- op 7 september 2009 (NL56-D010, NL56-D011, NL56-D012, NL56-D014) en;
- op 18 oktober 2009 (NL56-D015, NL56-D016), zijn opgemaakt, terwijl in werkelijkheid die facturen op een latere datum zijn opgemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen de verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 11 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 11 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
en
het medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 11 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 12 – Witwassen
Onder feit 12 wordt de verdachte, voor zover nog aan de orde, verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan
[rechtspersoon 11] en/of mededaders, welke zich te samen en in vereniging in de periode van 1 januari 2002 tot en met 29 september 2013
en/of
[rechtspersoon 12] en/of mededaders, welke zich te samen en in vereniging in de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 september 2013
te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Monaco en/of Zwitserland en/of de VAE en/of Duitsland en/of Polen en/of Italië en/of Spanje en/of Portugal en/of Finland
hebben schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen door een (of meerdere) geldbedragen op basis van facturen en/of overeenkomsten en/of provisie(s)/commissie(s) tot een totaal bedrag van
- voor [rechtspersoon 11] : ongeveer € 21.698.081,34 en/of $ 16.970.214,84
- voor [rechtspersoon 12] : ongeveer € 27.326.697,10 en/of $ 613.888,30
te hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of van die bedragen gebruik gemaakt en/of
de werkelijke aard, herkomst en/of vindplaats en of de vervreemding of verplaatsing van die bedragen te hebben verborgen, verhuld en of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedragen was/waren en/of wie die voorhanden had(den)
terwijl [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] en hun mededaders wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat de bedragen afkomstig waren uit valsheid in geschrift en/of één of meer andere misdrijven.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in zowel de afzonderlijk tenlastegelegde zaaksdossiers als ook ten aanzien van de categorie I zaken die wel in het dossier maar niet afzonderlijk op de tenlastelegging voorkomen, sprake is van witwassen. Het geld dat bij de offshore binnenkwam was van misdrijf afkomstig en bovendien was verhuld wat de werkelijke aard en herkomst van het geld was en verborgen wie de rechthebbende op dat geld was. De gehanteerde structuur, door de verdachte aangeduid als doorstroomstructuur, is opgezet om de belastingdienst in het vestigingsland van de EU-debiteur door valse documenten te misleiden en te benadelen en er is sprake van verduistering.
Bij repliek heeft de advocaat-generaal vanwege het Monegaskisch fiscale voorbehoud ten aanzien van het ter beschikking stellen van de gegevens verzocht primair verduistering aan te merken als gronddelict en subsidiair valsheid in geschrift. Naar de mening van het openbaar ministerie is er sprake van witwassen vanaf de eerste boeking bij de inhouse. Door het gebruikmaken van de verhullende structuren was voor de buitenstaander, zoals de lokale belastingdienst of eventuele crediteuren, niet te zien waar het geld daadwerkelijk was gebleven, wie de rechthebbende op het geld was en was geworden en om welke reden het geld was betaald. Aldus is sprake van verhullen en verbergen.
In de zaaksdossiers [naam zaaksdossier 2] , [naam zaaksdossier 13] , [naam zaaksdossier 17] , [naam zaaksdossier 20] , [naam zaaksdossier 28] , [naam zaaksdossier 32] en [naam zaaksdossier 66] , die niet als afzonderlijk feit zijn ten laste gelegd, is sprake van dezelfde structuur (modus operandi) als in de zaaksdossiers die als afzonderlijke feiten op de tenlastelegging zijn opgenomen en de betrokkenheid van de desbetreffende bedrijven is terug te voeren op de verdachte.
Het totaal van het witgewassen geld betreft € 86.36.722,67 en $ 30.454.329,76.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde witwassen. Er is geen bewijs voor een gronddelict in de witwasverdenking. Het antedateren kan immers geen gronddelict zijn nu dat volgt op de daaraan voorafgegane geldstromen. Geld dat wordt overgemaakt voordat er wordt geantedateerd, kan niet uit die antedatering afkomstig zijn. Voor het overige geldt dat de verdachte niet wist dat het doorgestroomde geld, op welk moment dan ook, een criminele herkomst geacht werd te hebben zodat ook in zoverre vrijspraak dient te volgen. Zijn opzet was gericht op het verhullen van de herkomst van de gelden, maar niet op enig crimineel aspect van die herkomst.
Het oordeel van het hof
Gewoontewitwassen en het gronddelict
Het hof heeft in de hiervoor opgenomen algemene bewijsoverweging al geoordeeld dat het in de hier aan de orde zijnde zaaksdossiers nooit de bedoeling is geweest van de betrokken vennootschappen – en overigens ook niet de praktijk – om gebruik te maken van een doorstroomfaciliteit overeenkomstig het rulingbeleid. Het doel van de EU-debiteuren was om gelden buiten het zicht van de plaatselijke fiscus te houden en derhalve gericht op belastingfraude. Het hof ziet daarbij in de wetsgeschiedenis en de tot op heden beschikbare literatuur en jurisprudentie op dit punt geen beletsel om een buitenlands misdrijf als “enig misdrijf” in de zin van de witwasbepalingen aan te merken. De inhouse vennootschappen van [naam trustkantoor] , waarvan de verdachte feitelijk leider was, waren de aanbieder van de frauduleuze constructie ten behoeve van het ontduiken van belasting in het land van vestiging door de EU–debiteuren. Het hof merkt daarom internationale belastingfraude aan als gronddelict.
Het antedateren van overeenkomsten en facturen en het op schrift stellen en in rekening brengen van verzonnen activiteiten, maakten een wezenlijk deel uit van de valse voorstelling van zaken in Nederland en in de betreffende EU–landen en was daarvoor ook nodig. Die valsheid in geschrift zelf vormt echter niet het gronddelict voor het ten laste gelegde witwassen. Het verweer van de verdediging, dat geen sprake kan zijn van witwassen, voor zover het gaat om bedragen die zijn overgemaakt door EU debiteuren naar een inhouse vennootschap voordat een valse overeenkomst of factuur is opgemaakt, behoeft daarom geen bespreking.
Het hof acht met het vorenstaande bewezen dat de betrokken inhouse vennootschappen van de [naam trustkantoor] zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk witwassen van gelden. Gezien de schaal waarop dit gebeurde – en bedrijfsmatig, in de sfeer van de betrokken rechtspersonen – is sprake van gewoontewitwassen door die rechtspersonen. De verdachte stuurde dit aan, eerst vanuit Nederland, toen vanuit Monaco en ten slotte vanuit Dubai.
Het hof grondt dit mede op de tot nu toe ter zake van de feiten 2 en 4 tot en met 10 gebezigde bewijsmiddelen. Het laat daarbij de uit Monaco verkregen geschriften buiten beschouwing in verband met het daarvoor door Monaco gemaakte fiscale voorbehoud. Ook zonder die geschriften acht het hof alles bij elkaar voldoende bewijs aanwezig voor het feitelijk leiding geven door de verdachte aan het medeplegen van gewoontewitwassen door de in de bewezenverklaring genoemde rechtspersonen.
De niet als afzonderlijk feit ten laste gelegde zaaksdossiers
Het hof acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen en onder verwijzing naar de hiervoor gegeven bewijsmotivering ook bewezen dat sprake is geweest van gewoontewitwassen in de na te noemen 6 zaaksdossiers. Het laat daarbij het wel door de advocaat-generaal genoemde zaaksdossier 66 ( [naam zaaksdossier 66] ) buiten beschouwing, aangezien daarin geen bedragen zijn witgewassen door [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] . Het hof acht bewezen dat de verdachte in de overige 6 dossiers feitelijk leiding gaf aan gewoontewitwassen door [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] .
[naam zaaksdossier 2] – zaaksdossier 02
Het in Polen gevestigde [naam onderneming 20] verkoopt bakkerijproducten aan [naam] NV gevestigd in België. [rechtspersoon 11] heeft onder verwijzing naar een groot netwerk en expertise waarover zij zou beschikken, een agentuur overeenkomst gedateerd 16 januari 2003 gesloten met [naam onderneming 20] teneinde te bemiddelen voor een zo gunstig mogelijke verkoopprijs en een zo groot mogelijke omzet bij [naam] . Met ingang van 1 januari 2006 worden de activiteiten overgenomen door [rechtspersoon 12] . Er is hier sprake van een schijnconstructie nu niet is gebleken dat [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht. Vanaf 2009 worden de gelden voor [rechtspersoon 12] naar [rechtspersoon 22] doorgeboekt waarna [rechtspersoon 22] het geld weer doorboekt naar de in dit dossier aan de orde zijnde offshore.
[persoon 1] heeft verklaard dat de verdachte betrokken was bij dit dossier en dat ook bleef nadat de verdachte naar Dubai was verhuisd. Verdachtes directe betrokkenheid blijkt ook uit de grote hoeveelheid mailwisselingen waarbij hij betrokken was. Ook [persoon 8] heeft verklaard dat verdachte dit dossier zelf behandelde.
Op grond van deze constructie maakt [naam onderneming 20] de volgende bedragen over:
aan [rechtspersoon 11] € 953.077,30
aan [rechtspersoon 12] € 2.962.561,33
[naam zaaksdossier 13] – zaaksdossier 13
In het zaaksdossier [naam zaaksdossier 13] is de verdachte vanaf de aanvang veelvuldig betrokken geweest. Het betrof de aanvraag van een patent op een uitvinding gedaan door [persoon 38] , DGA van [rechtspersoon 40] , gevestigd in Italië.
Op 30 mei 2002 heeft de verdachte per mail [persoon 1] en [persoon 3] op de hoogte gebracht van de zaak en de eerste acties uitgezet. Hij geeft opdracht aan [persoon 3] om navraag te doen hoe een patent aan te vragen. Hij geeft in zijn mail aan dat hij de dag erop zal komen om de zaak door te nemen en vraagt zijn aantekeningen van de trip naar Milaan er bij te hebben. De daarop volgende weken is er veelvuldig mailcontact tussen [persoon 8] , [persoon 1] en de verdachte over de nemen stappen. Zo schrijft de verdachte op 12 juni 2002 aan [persoon 8] en [persoon 1] dat in de op te stellen overeenkomst het adres van de offshore moet worden opgenomen om zo voor de Nederlandse kant te zorgen voor wat meer substantie. Verder vermeldt hij de inhoud van brieven die uit naam van [rechtspersoon 11] moeten worden verstuurd en die ten grondslag moeten komen te liggen aan de te sluiten overeenkomsten betreffende de verkoop van de patenten. De verdachte laat zich tussentijds informeren door [persoon 1] over de voortgang. De uitvinding wordt in de correspondentie consequent aangeduid als patent. In juli 2002 is de verdachte aanwezig bij een bijeenkomst met de klant. Op 1 augustus 2002 heeft [persoon 3] de verdachte op de hoogte gesteld van haar bevindingen, namelijk dat de behandeling van de aanvraag zo’n anderhalf jaar zal duren en dat zij en [persoon 1] zullen worden vermeld als uitvinders. Omdat de cliënt niet vermeld wil worden, is dit volgens [persoon 3] de enige oplossing. De verdachte geeft hierop op 5 augustus 2002 zijn akkoord. Op 13 september 2002 dienen [persoon 1] en [persoon 3] een formele patentaanvraag in bij het Italiaans patentbureau. De aanvraag krijgt het aanvraagnummer [nummer] . De Agency Agreement (effective as of 31st day of May 2002 ) en de Know How License Agreement d.d. 19 september 2002 worden getekend door [persoon 1] en zien op (de verkoop van) het patent, geregistreerd onder nummer [nummer] . Op grond van deze constructie maakt [rechtspersoon 40] in de periode tot 22 mei 2008 de volgende bedragen over aan [rechtspersoon 11] € 1.621.200,00 en $ 300.000,00.
[rechtspersoon 11] maakt dat bedrag minus fee over naar de in Zwitserland gevestigde offshore [naam offshore] waarvan [persoon 38] en [partner persoon 38] UBO zijn.
Op grond van het voorgaande acht het hof het door de verdachte ter zitting aangevoerde dat hij niet goed op de hoogte was van dit dossier en dat de term “patent” mogelijk niet zuiver gekozen is, niet geloofwaardig. Verdachte is van meet af aan nauw betrokken geweest bij de zaak, hij wist dat de klant buiten beeld wilde blijven en dat er van een geregistreerd patent geen sprake was. Hij heeft aldus een belangrijk aandeel gehad in deze schijnconstructie bedoeld om gelden van de klant weg te sluizen.
[naam zaaksdossier 17] – zaaksdossier 17
In zaaksdossier [naam zaaksdossier 17] wordt de verdachte verweten te hebben deelgenomen aan een constructie waarbij [rechtspersoon 11] door het berekenen van onredelijk hoge marges de winsten van [rechtspersoon 41] , gevestigd in Italië, heeft weggesluisd. [persoon 39] maakt deel uit van de directie van [rechtspersoon 41] . De constructie bestond daarin dat op grond van een geantedateerde agentuur overeenkomst [rechtspersoon 11] op papier ten behoeve van [rechtspersoon 41] persen inkoopt van diverse leveranciers. De persen worden door [rechtspersoon 11] gefactureerd aan een aan [rechtspersoon 41] gelieerde leasemaatschappij. [rechtspersoon 41] gaat de persen van de gelieerde leasemaatschappijen leasen tegen te hoge bedragen die ten laste van het resultaat worden gebracht in Italië. De door [rechtspersoon 11] gerealiseerde marges (bijna 500%) komen minus een fee voor [rechtspersoon 11] terecht bij de in de Verenigde Staten gevestigde offshore [naam offshore] waarvan [persoon 39] UBO is. De verdachte is blijkens zijn handgeschreven aantekeningen op een fax vanaf de aanvang betrokken bij dit dossier. De eerste factuur dateert van 27 februari 2003 en is verstuurd vóór het opmaken van de agentuur overeenkomst. Als de accountants van [naam accountantskantoor 1] medio 2004 vragen stellen over de gerealiseerde hoge marges, worden die vragen beantwoord door de verdachte. De verdachte antwoordt dat de hoge marges kunnen worden behaald dankzij het netwerk van de offshore [naam offshore] . In totaal wordt op grond van deze constructie een bedrag van € 4.125.000,00 door [rechtspersoon 41] naar [rechtspersoon 11] overgeboekt en onder aftrek van een fee voor [rechtspersoon 11] overgemaakt naar de offshore [naam offshore] .
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een schijnconstructie bedoeld om behaalde resultaten van de EU-debiteur weg te sluizen naar een offshore. De verdachte is vanaf de aanvang bij dit dossier betrokken geweest en was inhoudelijk op de hoogte van de inhoud van de constructie. De stelling van de verdachte dat het ging om een legale doorstroomconstructie wordt op grond van het voorgaande terzijde geschoven.
[naam zaaksdossier 20] – zaaksdossier 20
Het dossier [naam zaaksdossier 20] ziet op een project waarbij [rechtspersoon 11] uit naam en voor rekening van de offshore [naam offshore] , gevestigd in Zwitserland, heeft voorgewend grafisch werk te hebben verricht voor EU-debiteur [naam onderneming 21] , gevestigd in Italië. De verdachte heeft omstreeks januari 2004 het eerste contact tussen [persoon 40] , contactpersoon van [naam onderneming 21] en [persoon 1] tot stand gebracht. In juni 2004 krijgt [persoon 1] 13 geantedateerde conceptbrieven toegestuurd die hij overneemt op briefpapier van [rechtspersoon 11] en opstuurt naar [naam onderneming 21] . De verdachte heeft op 16 januari 2004 [persoon 3] gevraagd te bellen met Limoncello (hof: [persoon 40] ) omdat hij een andere structuur nodig had in real estate voor commissies.
[persoon 1] heeft op 16 januari 2004 verslag gedaan aan de verdachte over de in te zetten vennootschap en hij vraagt om nader overleg met de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit een voorbeeld is van een standaard doorstroomstructuur waarbij [rechtspersoon 11] inderdaad niet de daadwerkelijke grafische kennis had om het inhoudelijke werk te verrichten en dat hij de klant noch de betreffende structuur kende. De grafische ontwerpen zullen zijn gemaakt door de EU-debiteur, aldus de verdachte.
Op grond van het voorgaande en onder verwijzing naar de algemene bewijsoverweging, verwerpt het hof de stelling van de verdachte dat het een legale doorstroomconstructie betrof en dat hij inhoudelijk niet betrokken was bij deze doorstroomstructuur.
Op grond van deze overeenkomst en daarop gebaseerde facturen heeft [naam onderneming 21] aan [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] een bedrag overgemaakt van in totaal € 2.925.010,00. Aan [rechtspersoon 11] is betaald € 1.915.310,00. Aan [rechtspersoon 12] is betaald € 1009.700,00.Dit bedrag is minus fee overgemaakt naar de Offshore [naam offshore] , waarvan de UBO’s tevens de aandeelhouders zijn van [naam onderneming 21] .
[naam zaaksdossier 28] – zaaksdossier 28
EU-debiteuren [naam onderneming 22] en [naam onderneming 23] zijn in Portugal gevestigde vennootschappen die handelen in kleding. [naam onderneming 24] is voor 44% aandeelhouder van [naam onderneming 22] . Het door [rechtspersoon 13] ten behoeve van [naam offshore] aangelegde client-fiche houdt in dat de moeder van de directeur/grootaandeelhouder van [naam onderneming 24] en de UBO van [naam offshore] dezelfde persoon zijn. Op grond van gesloten overeenkomsten zal [rechtspersoon 12] op naam van de offshore [naam offshore] , gevestigd in Nevis, assistentie verlenen op het gebied van kledinginspecties. De teksten van inspectierapporten zijn door [naam onderneming 24] aangedragen aan [rechtspersoon 12] en zijn door [persoon 1] op briefpapier van [rechtspersoon 12] gezet waarna ze naar [naam onderneming 22] en [naam onderneming 23] zijn verstuurd. De verdachte is bij deze EU-debiteur feitelijk betrokken geweest doordat hij is opgetreden als afgevaardigd bestuurder van [naam onderneming 22] en [naam onderneming 23] . In die hoedanigheid was hij namens [naam onderneming 22] en [naam onderneming 23] medebevoegd instructies te geven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weet heeft van dit dossier, dat het een standaard doorstroomstructuur betreft waarbij de inhouse vennootschap inderdaad geen inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht, maar een papieren werkelijkheid is opgezet om zo de belastingdruk te verlagen voor de EU-debiteur.
Het hof verwerpt de stelling van de verdachte dat sprake is van een doorstroomstructuur die onder het rulingbeleid valt en verwijst hiervoor naar de algemene bewijsoverweging.
In totaal ontvangt [rechtspersoon 12] bedragen van € 506.343,77 en $ 589.943,30, waarna [rechtspersoon 12] het bedrag minus fee heeft overgemaakt aan de offshore [naam offshore] .
[naam zaaksdossier 32] – zaaksdossier 32
In het zaaksdossier [naam zaaksdossier 32] is het verwijt dat [rechtspersoon 12] ten behoeve van de in Italië gevestigde EU-debiteur [naam onderneming 25] en namens de in Zwitserland gevestigde offshore [naam offshore] . grondstoffen voor de geur- en smaakindustrie inkoopt en met een marge van 300% doorlevert aan de EU-debiteur. De UBO van [naam offshore] is [naam] , 100% aandeelhouder van [naam onderneming 25]. Het doel is te proberen de hoge inkoopkosten ten laste te brengen van het resultaat in Italië. De vanuit [naam onderneming 25] betaalde bedragen worden, na aftrek van een fee voor [rechtspersoon 12] , doorbetaald aan de offshore [naam offshore] in Zwitserland. In totaal ontvangt [rechtspersoon 12] van [naam onderneming 25] een bedrag van € 2.150.236,00.
Uit het zaaksdossier kan niet kan worden afgeleid dat de verdachte hierbij persoonlijk betrokken is geweest. De werkzaamheden werden verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon 12] . De verdachte had steeds formeel zeggenschap over en/of financieel belang bij de activiteiten van de handelstak en de daarbij horende vennootschappen, zoals in dit geval [rechtspersoon 12] . Het hof acht bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze schijnconstructie en aldus heeft witgewassen.
Omvang van het (ten laste gelegde) witwassen/geldstromen
De FIOD en het openbaar ministerie hebben de 10 zaaksdossiers uit de feiten 2 tot en met 11 en de 7 hiervoor genoemde zaaksdossiers aangemerkt als “Categorie I”.
Het hof heeft gekeken naar de op de tenlastelegging vermelde geldbedragen en de daarop gegeven toelichting van de zijde van het openbaar ministerie in zowel eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof maakt daaruit op dat het de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om als (gewoonte)witwassen alleen het verwerven van geldbedragen afkomstig van EU–debiteuren door [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] in de Categorie I zaken ten laste te leggen. Het hof zal zich dan ook in het hierna volgende daartoe beperken.
Het hof zal verder slechts acht slaan – waar het de feiten 2 tot en met 11 betreft – op de hiervoor bedoelde bedragen die gemoeid zijn met wat ter zake van de daar aan de orde zijnde zaaksdossiers is ten laste gelegd en bewezen wordt verklaard, voor zover het betalingen aan [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] betreft. Dat betekent dat de feiten 3 en 11 (zaaksdossier 3 [naam zaaksdossier 3] en 56 [naam zaaksdossier 56] ) niet bij de beoordeling van het witwassen worden betrokken. Wat de overigens in de zaaksdossiers van de feiten 2 en 4 tot en met 10 opgenomen feitencomplexen betreft, acht het hof te onduidelijk wat precies het verwijt is dat ten aanzien van de daarmee gemoeide structuren, geschriften en geldstromen wordt gemaakt.
Voor de 6 zaaksdossiers van Categorie I (zonder [naam zaaksdossier 66] ) gaat het hof uit van de totale geldstroom naar [rechtspersoon 11] of [rechtspersoon 12] zoals die in die dossiers bancair is vastgesteld. Een en ander is ter terechtzitting aan de orde geweest, zodat het voor de verdachte voldoende duidelijk is geweest om welke bedragen het daar ging en wat het verwijt daar betrof. De verdachte is daarbij in de gelegenheid geweest zich daartegen te verdedigen.
Het hof acht in de navolgende Categorie I zaaksdossiers witwassen bewezen van de volgende bedragen, in euro’s voor zover niet anders is vermeld:
[rechtspersoon 11] [rechtspersoon 12]
Zaaksdossier 01 ( [naam zaaksdossier 1] ))
D139/257 [rechtspersoon 11] 87.593,04
Zaaksdossier 02 ( [naam zaaksdossier 2] )
[rechtspersoon 11] 953.077,30
[rechtspersoon 12] 2.962.561,33
Zaaksdossier 04 ( [naam zaaksdossier 4] )
D103/D025 1.297.000,00
Zaaksdossier 05 ( [naam zaaksdossier 5] )
D098 744.700,00
D099 962.000,00
Zaaksdossier 12 ( [naam zaaksdossier 12] )
D230 $ 685.000,00
D231 $ 685.000,00
D232 $ 685.000,00
D233 $ 685.000,00
D234 $ 685.000,00
D235 $ 685.000,00
Totaal $ 4.110.000,00
Zaaksdossier 13 ( [naam zaaksdossier 13] )
[rechtspersoon 11] 1.621.200,00
[rechtspersoon 11] $ 300.000,00
Zaaksdossier 16 ( [naam zaaksdossier 16] )
D077 114.000,00
D084 142.000,00
D096 393.566,00
D212 600.000,00
Zaaksdossier 17 ( [naam zaaksdossier 17] )
[rechtspersoon 11] 4.125.000,00
Zaaksdossier 20 ( [naam zaaksdossier 20] )
[rechtspersoon 11] 1.915.310,00
[rechtspersoon 12] 1.009.700,00
Zaaksdossier 28 ( [naam zaaksdossier 28] )
[rechtspersoon 12] 506.343,77
[rechtspersoon 12] $ 589.943,30
Zaaksdossier 31 ( [naam zaaksdossier 31] )
D056 1.700.000,00
D057 400.000,00
D059 2.500.000,00
Zaaksdossier 32 ( [naam zaaksdossier 32] )
[rechtspersoon 12] 2.150.236,00
Zaaksdossier 35 ( [naam zaaksdossier 35] )
D166 27.500,00
D168 165.000,00
Zaaksdossier 40 ( [naam zaaksdossier 40] )
D086 315.000,00
D087 225.000,00
D088 195.000,00
D089 225.000,00
D090 205.000,00
Totaal 1.165.000,00
Het vorenstaande komt voor [rechtspersoon 11] op bewezen verklaarde witgewassen bedragen van in totaal € 10.664.880,00 en $ 4.410.000,00 en voor [rechtspersoon 12] van in totaal € 14.876.907,00 en $ 589.943,30.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 12 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) in de periode van 1 januari 2002 tot en met
29 september 2013 en/of
[rechtspersoon 12] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 september 2013
te Amsterdam en/of Monaco en/of Zwitserland en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of Polen en/of Italië en/of Spanje en/of Portugal en/of Finland, opzettelijk geldbedragen, bestaande uit betalingen door "EU-debiteuren" op basis van facturen en overeenkomsten en/of provisie(s)/commissie(s))
van in totaal € 10.664.880,00 en $ 4.410.000,00 ( [rechtspersoon 11] )
en
van in totaal € 14.876.907,00 en $ 589.943,30 ( [rechtspersoon 12] )
hebben verworven en voorhanden gehad en de werkelijke aard verhuld,
terwijl [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] telkens wisten, dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
[rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 12] van dat witwassen een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 12 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 12 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 12 bewezenverklaarde uitsluit.
Feit 1 Criminele organisatie
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 29 september 2013 leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie en dat die organisatie heeft bestaan uit de verdachte, [persoon 1] , [persoon 4] en [persoon 3] alsmede de aan verdachte gelieerde vennootschappen zoals opgenomen in overzicht D420.
Anders dan de rechtbank is de advocaat-generaal van mening dat de verdachte niet kan worden vereenzelvigd met alle betrokken rechtspersonen, aangezien de rechtspersonen meer omvattend zijn dan alleen de verdachte en de organisatie naast de verdachte ook heeft bestaan uit andere natuurlijke personen die gedeeltelijk eigenaar zijn van de rechtspersonen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake was van een duurzame en structurele samenwerking tussen een aantal personen en dat tevens kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die leiding heeft gegeven aan die samenwerking. Evenwel kan niet worden bewezen verklaard dat de organisatie een crimineel oogmerk had zodat vrijspraak van dit feit dient te volgen. Evenmin kan worden bewezenverklaard dat de rechtspersonen duurzaam en structureel hebben samengewerkt zodat ook in zoverre vrijspraak dient te volgen.
Het oordeel van het hof
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Op onderdelen is het Hof echter een ander oordeel toegedaan dan de rechtbank zodat het hof met overneming van passages uit het vonnis als volgt overweegt.
Duurzaamheid
Zoals hiervoor in het algemeen deel is uiteengezet heeft de verdachte in de jaren ’90 met [aangever] een trustkantoor opgezet en is de [naam trustkantoor] ontstaan. De verdachte heeft altijd de leiding gehad over het kantoor en heeft mede als zodanig een bepalende rol gehad bij de ontwikkeling en realisatie van de handelstak binnen de [naam trustkantoor] . Hij heeft de structuren bedacht en doen uitvoeren. In 2003 is de verdachte vertrokken naar Monaco en is hij samen gaan werken met [persoon 8] voor [rechtspersoon 13] . De werkzaamheden in Amsterdam zijn voortgezet door onder meer [persoon 1] , [persoon 4] en [persoon 3] . De verdachte is, zoals in de algemene bewijsoverweging nader is omschreven, een leidinggevende en sturende rol blijven vervullen, ook na zijn vertrek naar Dubai in 2007. De samenwerking met de directeuren en medewerkers in Nederland was zodanig intensief dat de verdachte van al hetgeen binnen het kantoor omging op de hoogte was. Het trustkantoor heeft gedurende de gehele tenlastegelegde periode doorstroomstructuren aangeboden aan klanten en ten dienste daarvan zijn verschillende (doorstroom)vennootschappen opgericht.
Het hof concludeert op basis van de duur, de aard en de intensiteit van de samenwerking dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
De organisatie had tot doel klanten de mogelijkheid te geven belasting te ontduiken tegen betaling van een aanzienlijke vergoeding aan de [naam trustkantoor] . Ter uitvoering van die doelstelling hield de organisatie zich bezig met het bedenken en uitvoeren van schijnconstructies, bedoeld om aan de klant toebehorende gelden op grond van valse overeenkomsten en facturen door te sluizen naar belastingparadijzen en aldus aan het zicht te onttrekken van de betrokken fiscale autoriteiten. Dat de aan de orde zijnde zaaksdossiers slechts een marginaal deel betreffen van de totaal uitgevoerde werkzaamheden van het trustkantoor zoals door de verdachte ter zitting in hoger beroep is betoogd, doet aan het voorgaande niet af. Mede gelet op het aantal bewezenverklaarde feiten en de daarmee gemoeide bedragen, kan overigens bezwaarlijk worden volgehouden dat geen sprake was van een structureel en lucratief verdienmodel.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het oogmerk van de organisatie bestond in het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift en gewoontewitwassen.
Deelneming
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof evenals de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachte, zowel op deelname aan de organisatie als op het oogmerk daarvan, volgt uit hetgeen hierover in de algemene bewijsoverwegingen bij de afzonderlijke feiten over de rol en het handelen van de verdachte is overwogen.
De deelneming van de verdachte bestond uit het telkens feitelijk leiding geven aan de misdrijven valsheid in geschrift en witwassen. Zoals hiervoor reeds overwogen, gaf de verdachte duidelijke instructies aan zijn medewerkers, hij controleerde ze en hield de werkzaamheden en de financiële situatie van zijn bedrijven nauwgezet in de gaten.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen van en door de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen zodanig onderdeel was van de fraudestructuren dat dit niet kan worden vereenzelvigd met het handelen van de verdachte. Gedurende de tenlastegelegde periode zijn diverse rechtspersonen opgericht die op verschillende tijdstippen en voor verschillende geldstromen onderdeel hebben uitgemaakt van de fraudestructuur. De verdachte was bij alle vennootschappen direct of indirect betrokken doordat hij gedurende een periode directeur was en/of (middellijk) aandelen bezat. Er hebben zich gedurende de jaren vele bestuurswisselingen voorgedaan bij de betrokken rechtspersonen. Naast de verdachte waren andere natuurlijke personen (middellijk) aandeelhouder van inhouse vennootschappen en was gedurende een bepaalde periode [persoon 8] mede aandeelhouder van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 23] .
Als uitgangspunt in het rechtspersonenrecht geldt dat een rechtspersoon, behoudens de situatie van evident misbruik van rechtspersoonlijkheid, niet snel kan worden vereenzelvigd met haar bestuurder of aandeelhouder. De rechtspersoon is een zelfstandige juridische entiteit met een eigen vermogen.
De verdachte mag weliswaar zijn invloed ten aanzien van alle vennootschappen al dan niet via zijn medewerkers hebben kunnen aanwenden, maar van vereenzelviging is in dit geval geen sprake. Bij het plegen van de strafbare feiten zijn veel verschillende rechtspersonen gebruikt, waarbij voor de meeste van deze vennootschappen geldt dat de verdachte niet de enige (middellijk) aandeelhouder was. Een overeenkomst met de zaak ECLI:NL:HR:2018:378 doet zich hier niet voor.
De hierna in de bewezenverklaring vermelde rechtspersonen hebben een substantieel aandeel gehad in en ondersteuning gegeven aan gedragingen om uitvoering te geven aan het oogmerk van de organisatie. Zij hebben valse facturen en overeenkomsten laten opmaken en de gelden zijn via hun bankrekeningen doorgesluisd. Aldus hebben de betrokken rechtspersonen een belangrijke functie vervuld bij het verhullen van de werkelijkheid. Gezien het feit dat de gedragingen hebben plaatsgehad in de sfeer van de rechtspersoon kunnen deze redelijkerwijs worden toegerekend aan de in de tenlastelegging bedoelde rechtspersonen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 29 september 2013 te Amsterdam en/of Monaco en/of de Verenigde Arabische Emiraten heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en
- [persoon 1] en/of
- [persoon 4] en/of
- [persoon 3] en/of
- [rechtspersoon 18] en/of
- [rechtspersoon 11] (voorheen [rechtspersoon 11] ) en/of - [rechtspersoon 12] en/of
- [rechtspersoon 13] en/of
- [rechtspersoon 22] en/of
- " [rechtspersoon 25] (voorheen [rechtspersoon 25] ) en/of
- [rechtspersoon 23] en/of
- [rechtspersoon 3] en/of
- [rechtspersoon 2] en/of
- [rechtspersoon 5] en/of
- [rechtspersoon 7] en/of
- [rechtspersoon 4] en/of
- [rechtspersoon 21] en/of
- [rechtspersoon 20] . welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- valsheid in geschrift en
- gewoontewitwassen , terwijl hij, verdachte, leider van die organisatie was en binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en heeft daarnaast een beroepsverbod opgelegd voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in beginsel een gevangenisstraf moet worden opgelegd van gelijke duur als door de rechtbank is gedaan. Een korting daarop van twee maanden is echter op haar plaats, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Aldus vordert de advocaat-generaal de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden. Het beroepsverbod dient echter opgelegd te worden voor de duur van vijf jaren, omdat ter terechtzitting in hoger beroep gebleken is dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen niet inziet.
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. De LOVS-richtlijnen bieden geen houvast, omdat het benadelingsbedrag niet is vast te stellen en de verdachte geen financieel voordeel heeft verkregen. De verdediging heeft daarnaast verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met een aantal factoren, waaronder de omstandigheid dat de verdachte te goeder trouw is geweest, de overschrijding van de redelijke termijn en de onterechte red alert signalering, die grote gevolgen heeft gehad voor de verdachte. Oplegging van een beroepsverbod is overbodig, omdat de gevolgen van deze strafzaak en de onterechte red alert voor met name de reputatie van de verdachte dusdanig zijn, dat uitgesloten is dat de verdachte weer hetzelfde beroep zou kunnen uitoefenen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, aan het feitelijk leiding geven aan het gewoontewitwassen van grote geldbedragen en aan het feitelijk leiding geven aan het veelvuldig plegen van valsheid in geschrift. De verdachte runde door middel van trustkantoor [naam trustkantoor] een criminele organisatie die erop was gericht om schijnstructuren aan UBO’s van Europese vennootschappen aan te bieden, waardoor belasting in het buitenland kon worden ontdoken. Deze organisatie handelde geraffineerd door met valse overeenkomsten en facturen forse bedragen aan het zicht van de betrokken buitenlandse fiscale autoriteiten te onttrekken. Het hof acht het zeer kwalijk dat het trustkantoor [naam trustkantoor] bij UBO’s van Europese vennootschappen bekend stond als een onderneming die dit soort diensten verleende. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het fiscaal gunstige klimaat in Nederland door te doen alsof de schijnconstructies geoorloofd waren. De verdachte wist dat dit niet het geval was en heeft deze desondanks aanvankelijk vanuit Amsterdam en vervolgens vanuit Monaco en Dubai nauwgezet aangestuurd. Onder zijn leiding leverde de [naam trustkantoor] een essentiële bijdrage aan belastingontduiking in andere EU–landen, waarvoor een deel van zijn klanten strafrechtelijk is veroordeeld. Hij heeft willens en wetens leiding gegeven aan het internationaal witwassen van grote geldbedragen. Door gebruik te maken van de vele valse geschriften is de verdachte verantwoordelijk voor het berokkenen van schade aan het vertrouwen dat in het economisch verkeer in dergelijke stukken moet kunnen worden gesteld. Gericht op het financiële voordeel dat hij kon behalen, heeft hij deze praktijken lange tijd voortgezet. Daarbij liet hij veel handelingen verrichten door zijn mededaders en medewerkers die onder andere contact hadden met klanten, stukken opstelden, als bestuurder van vennootschappen optraden, handtekeningen plaatsten en de betalingen regelden. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte op die manier probeerde zelf zo veel mogelijk buiten beeld te blijven in Nederland.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel in het geheel, laat staan voor zijn leidinggevende positie daarin. Integendeel: ten aanzien van de valsheden heeft hij telkens met een beschuldigende vinger gewezen naar de personen die hij had aangesteld als directeuren van de diverse (inhouse)vennootschappen. Wat betreft de schijnconstructies heeft hij zich van de domme gehouden door te stellen dat hij niet betrokken was bij dossiers van klanten. Hij zou zich alleen hebben beziggehouden met de globale leiding op afstand van de [naam trustkantoor] en houdt overigens vol dat het ging om legale constructies die destijds algemeen geaccepteerd waren. Dat dit allemaal niet waar is, blijkt uit het dossier.
Op grond van het voorgaande blijkt ten slotte dat met de bewezenverklaarde strafbare feiten een benadelingsbedrag gemoeid is dat ruimschoots uitgaat boven de hoogste categorie zoals weergegeven in de oriëntatiepunten van de LOVS. Het hof laat deze daarom bij de bepaling van de op te leggen straf buiten beschouwing. Het hof heeft in plaats daarvan gelet op de straffen die in soortgelijke omvangrijke fraudezaken worden opgelegd. Gelet op het in ieder opzicht grootschalige karakter van de gepleegde fraude en gelet op de ernst van het verwijt, doet in beginsel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden recht aan deze zaak.
Beroepsverbod
Het hof acht oplegging daarnaast van het gevorderde beroepsverbod niet passend of geboden, nu de verdachte niet in Nederland woonachtig of werkzaam is. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de red alert signalering en media-aandacht de verdachte reputatieschade hebben berokkend, zodat niet aannemelijk is dat de verdachte in de toekomst nog een onderneming in Nederland zal exploiteren. Het hof ziet dan ook geen toegevoegde waarde in de oplegging van een beroepsverbod.
Overschrijding van de redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als vuistregel geldt daarbij een periode van twee jaar per gerechtelijke instantie, maar dit kan een langere periode zijn wanneer de omstandigheden daarnaar zijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn neemt een aanvang op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op 27 januari 2012 zijn er doorzoekingen geweest op verdachtes adressen in Dubai en is er beslag gelegd. Het hof merkt die datum aan als aanvangsmoment van de redelijke termijn. Het FIOD–onderzoek is vervolgens voortgezet. In de periode van 2014 tot en met 2017 heeft de rechter-commissaris onderzoek verricht, waarbij de verdachte nauw betrokken is geweest. Van lange perioden van onverklaarbaar en niet verontschuldigbaar stilzitten van de vervolgende instantie is niet gebleken. Het hof heeft daarbij mede in ogenschouw genomen dat het om een zeer omvangrijk en gedetailleerd onderzoek in een groot aantal landen ging, waarbij een scala van (rechts)personen betrokken was. De rechtbank heeft op 10 december 2018 het vonnis uitgesproken. Het hof komt tot het oordeel dat de strafvervolging in eerste aanleg weliswaar veel tijd in beslag heeft genomen, maar dat de redelijke termijn daarbij niet is overschreden.
De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld op 20 december 2018 en op 18 november 2021 spreekt het hof dit arrest uit. De redelijke termijn is daarmee in hoger beroep met elf maanden overschreden. Het hof zal daarmee ten gunste van de verdachte rekening houden.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de omstandigheid dat het inmiddels om feiten van lang geleden gaat. Ook houdt het hof bij de bepaling van de uiteindelijk op te leggen straf rekening met de gevolgen die de onterechte red alert signalering en de fouten die daarmee zijn gemaakt voor de verdachte hebben gehad.
Het hof ziet op grond van al het vorenstaande aanleiding de passend en geboden geachte gevangenisstraf van 48 maanden met twaalf maanden te bekorten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 51, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
- Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 eerste cumulatief/alternatief, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 eerste cumulatief/alternatief, 9 primair, 10 eerste cumulatief/alternatief, 11 primair en 12 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 tweede cumulatief/alternatief, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8 tweede cumulatief/alternatief, 9 subsidiair, 10 tweede cumulatief/alternatief, 11 subsidiair en 12 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
- Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 tweede cumulatief/alternatief, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8 tweede cumulatief/alternatief, 9 subsidiair, 10 tweede cumulatief/alternatief11 subsidiair en 12 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
- Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden .
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 november 2021.