Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) sloot derivaten af namens zijn werkgever (stichting Y). Dat gebeurde via tussenpersoon A. Op basis van een met die tussenpersoon gemaakte doorbetalingsafspraak ontving X een percentage van de met de derivatentransacties verband houdende provisies. Deze betalingen heeft X niet gemeld aan stichting Y. X heeft (een deel van) de ontvangen provisies als resultaat uit overige werkzaamheden in de aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2010 aangegeven.

X is rond 10 april 2012 aangehouden op verdenking van een aantal strafbare feiten in verband met de provisies die aan hem zijn doorbetaald. Op 29 mei 2012 is X op staande voet ontslagen.

De civiele kamer van Rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 7 juni 2017 geoordeeld dat X aansprakelijk is voor de door stichting Y geleden schade. X is onder meer aansprakelijk voor schade als gevolg van de doorbetalingen van de provisies en een gefixeerde schadevergoeding in verband met het ontslag van X op staande voet.

In hoger beroep is in geschil of X in 2014 negatief loon dan wel negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen en, zo ja, tot welk bedrag.

Hof Den Haag oordeelt dat de (positieve en negatieve) voordelen die voortvloeien uit de doorbetalingsafspraak zijn aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden. De omstandigheid dat X deze afspraak enkel heeft kunnen maken omdat zijn dienstbetrekking met stichting Y hem daartoe in staat stelde, brengt niet mee dat de (positieve en negatieve) inkomsten die voortvloeien uit genoemde afspraak zijn te kwalificeren als loon. Volgens het Hof bestond in 2014 een redelijke mate van zekerheid dat X aansprakelijk gesteld zou worden voor de door stichting Y geleden schade. X voldoet aan de voorwaarden om hiervoor in 2014 een voorziening te vormen.

De gefixeerde schadevergoeding vloeit voort uit het rechtsgeldig gegeven ontslag van X en vindt derhalve haar oorzaak in de dienstbetrekking. In dit verband geldt dat de gefixeerde schadevergoeding in 2014 nog niet was betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend is geworden zodat X in dit verband geen negatief loon heeft genoten als bedoeld in artikel 3.146 Wet IB 2001.

Aangezien de schuld die voortvloeit uit de aansprakelijkstelling als (negatieve) bestanddelen van het belastbaar inkomen uit werk en woning moeten worden aangemerkt, kan die schuld niet ook worden aangemerkt als (negatieve) bestanddelen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, aldus het Hof.

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond en het incidenteel hoger beroep van X is ongegrond. De uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
6 oktober 2020
Rolnummer
19/00459
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2097
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/2710
Aflevering
17 december 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3876
bwbr0011353&artikel=3.146,bwbr0011353&artikel=3.146,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0011353&artikel=3.90

Naar de bovenkant van de pagina