Samenvatting
Namens X (bv; belanghebbende) zijn aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. Op grond van de bevindingen van OLAF (Europees Bureau voor fraudebestrijding) stelt de Inspecteur dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
Hij heeft aan X, in wiens naam en voor wiens rekening de zonnepanelen zijn aangegeven voor het brengen in het vrije verkeer, een uitnodiging tot betaling uitgereikt.
De Inspecteur heeft ook een uitnodiging tot betaling uitgereikt aan de Chinese producent en exporteur van de zonnepanelen. Dit is de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 21/04169.
In de conclusie bij die samenhangende zaak komt A-G Ettema tot de slotsom dat OLAF bevoegd was onderzoek te verrichten in Taiwan. Voor het geval de Hoge Raad meent dat hierover gerede twijfel bestaat, concludeert de A-G dat, ook bij een onbevoegd gedaan onderzoek, geen reden is de door OLAF verkregen gegevens uit te sluiten als bewijs.
In de conclusie in deze zaak behandelt A-G Ettema alleen nog de motiveringsklachten. Zij komt tot de slotsom dat ook de motiveringklachten moeten worden verworpen. Het cassatieberoep van X is ongegrond, aldus de A-G.
BRON
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04213
Datum 2 juni 2023
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Douanerecht, mei-juli 2014
Nr. Gerechtshof 19/01310
Nr. Rechtbank HAA 16/4430
CONCLUSIE
C.M. Ettema
In de zaak van
X bv
tegen
de staatssecretaris van Financiën
1. Overzicht
Inleiding
1.1. Deze zaak betreft de herkomst van zonnepanelen die in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht. Van deze goederen, die zijn aangegeven met als land van oorsprong Taiwan, wordt vermoed dat zij in Taiwan enkel zijn overgeladen en in werkelijkheid van Chinese oorsprong zijn.
1.2. Ter zake van zonnepanelen met land van oorsprong China worden in beginsel zogenoemde antidumpingrechten en compenserende rechten geheven. Die rechten kunnen oplopen tot zeer hoge bedragen, zodat het loont om de echte herkomst van dergelijke goederen te verhullen. Als fraude plaatsvindt met betrekking tot deze rechten zijn er directe gevolgen voor de eigen middelen van de Europese Unie. Douanerechten behoren immers tot de traditionele eigen middelen van de Unie. De Unie beschikt over eigen bevoegdheden om dergelijke frauduleuze handelingen te bestrijden.
1.3. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding, ook wel aangeduid als OLAF, heeft in dat verband bijzondere taken en bevoegdheden. Zij vervult taken op het gebied van fraudebestrijding door onder meer (onafhankelijk) onderzoek te doen naar fraude en corruptie met EU-middelen. In deze zaak heeft OLAF in Taiwan onderzoek gedaan naar de herkomst van zonnepanelen.
1.4. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek door OLAF heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Hij heeft aan belanghebbende, in wiens naam en voor wiens rekening de zonnepanelen zijn aangegeven voor het brengen in het vrije verkeer, een uitnodiging tot betaling uitgereikt.
1.5. De Inspecteur heeft ook een uitnodiging tot betaling uitgereikt aan de Chinese producent en exporteur van de zonnepanelen. Dit is de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 21/04169. In die zaak neem ik een separate conclusie.
1.6. In die conclusie ga ik in op (i) de bevoegdheid van OLAF om onderzoek te verrichten in een derde land als met dat land geen overeenkomst voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand is gesloten, (ii) de gevolgen van een eventuele onbevoegdheid voor de toelaatbaarheid de door OLAF vergaarde informatie als bewijs, en (iii) de bewijskracht die aan een missierapport van OLAF kan worden toegekend. Ik behandel in de conclusie in deze zaak alleen nog de motiveringsklachten.
Inhoudsindicatie
1.7. Onderdeel 2 van deze conclusie bevat een weergave van de feiten en het geding in feitelijke instanties en onderdeel 3 van het geding in cassatie. In onderdeel 4 behandel ik een aantal motiveringsklachten.
1.8. Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren.
2. De feiten en het geding in feitelijke instantie
Feiten
2.1. In de periode van 12 mei 2014 tot en met 8 juli 2014 zijn, afwisselend door twee bedrijven, in naam en voor rekening van belanghebbende in totaal 21 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en verzending Taiwan.
2.2. Op 21 april 2015 heeft OLAF een zogenaamd missierapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoeksmissie in Taiwan. De EU en Taiwan hebben geen overeenkomst voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand gesloten.
2.3. Annex 3 van het missierapport houdt in dat in april en mei 2014 in Taiwan aangifte is gedaan ter zake van de uitvoer van zonnepanelen naar de EU. De uitvoeraangiften (hierna ook: D5-uitvoeraangiften) zijn gekoppeld aan in april en mei 2014 gedane aangiften voor de invoer (hierna ook: L1-invoeruitgiften) van zonnepanelen in Taiwan, waarvan het land van oorsprong telkens China is. Op grond hiervan heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. De Inspecteur heeft op 13 augustus 2015 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt.
2.4. De Inspecteur heeft eveneens een utb uitgereikt aan de in China gevestigde producent van de zonnepanelen. Dit is de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 21/04169.
Het geding in eerste aanleg
2.5. De rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) heeft vooropgesteld dat het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door OLAF dusdanig ingrijpend is, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door belanghebbende aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van OLAF (meer) kan worden toegekend.
2.6. Naar het oordeel van de Rechtbank kan in dit geval geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF worden toegekend. De scheepsbewegingen die belanghebbende heeft overgelegd ontkrachten namelijk dat de zonnepanelen van ( [Q] ) China naar Taiwan zijn verscheept. De Inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige zonnepanelen de oorsprong China hebben, aldus de Rechtbank.
Het geding in hoger beroep
2.7. Het gerechtshof Amsterdam (het Hof) constateert dat de Rechtbank in dezelfde samenstelling op dezelfde dag twee uitspraken heeft gedaan betreffende dezelfde douaneschuld, waarbij zij tot een verschillend oordeel is gekomen. Naar het Hof begrijpt, is dit verschil in uitkomst terug te voeren op de omstandigheid dat de Inspecteur in de samenhangende zaak wel is geslaagd in de bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn, maar in deze zaak niet. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur echter met hetgeen hij heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde bijlagen de door belanghebbende in eerste aanleg betrokken stelling dat van vervoer van China naar Taiwan geen sprake zou zijn, voldoende gemotiveerd weerlegd.
2.8. Het Hof verwerpt verder het standpunt van belanghebbende dat OLAF niet bevoegd is een onderzoek in te stellen in een derde land als daaraan geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand ten grondslag ligt. Het Hof overweegt in verband daarmee dat OLAF afhankelijk is van de (vrijwillige) medewerking van de Taiwanese autoriteiten en bedrijven die in dit geval (deels) deze medewerking hebben verleend, en dat het bepaalde in art. 3(1) van Verordening (EU) nr. 883/2013 en art. 19 van Verordening (EG) nr. 515/97 aan deze gang van zaken niet in de weg staat.
2.9. Ter zake van de oorsprong overweegt het Hof als volgt. De Taiwanese douane heeft OLAF informatie verstrekt uit haar aangiftesystemen. Gegevens uit de aangiften tot uitslag (D5-uitvoeraangiften) zijn op containerniveau gekoppeld aan de daarmee corresponderende aangiften tot inslag (L1-invoeraangiften). Het Hof twijfelt niet eraan dat de Taiwanese douane deze koppeling kan maken. Het Hof neemt deze informatie uit de aangiftesystemen rechtstreeks in aanmerking en verwerpt het standpunt van belanghebbende dat deze gegevens niet als bewijs kunnen worden aanvaard. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met deze aangiftegegevens van de Taiwanese douane voor alle 20 na de uitspraak op bezwaar nog in geschil zijnde aangiften ten invoer heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
2.10. Het Hof overweegt ten aanzien van de aangiften met volgnummers NL0168, NL0181 en (deels) NL0183 dat het de Inspecteur niet vrij staat terug te komen op het door hem ter zitting bij de Rechtbank ingenomen standpunt dat de uitnodiging tot betaling moet worden verminderd. Het Hof vermindert dienovereenkomstig de uitnodiging tot betaling.
3. Het geding in cassatie
3.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en vijf middelen voorgesteld. Middel I en II behelzen de klacht dat OLAF zonder juridische grondslag onderzoek in Taiwan heeft verricht. Dit zou volgens de middelen ertoe moeten leiden dat de door OLAF vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure. Het Hof heeft het bewijs ten onrechte niet buiten beschouwing gelaten, aldus die middelen.
3.2. Middel III behelst de klacht dat het Hof ten onrechte een specifiek bewijsstuk, bestaande uit een Excel-bestand, in zijn oordeel heeft betrokken nu dat bestand gedurende de procedure diverse keren is aangepast, gewijzigd en aangevuld. De Inspecteur heeft nagelaten helderheid te verschaffen over de herkomst van dit bestand en de informatie waarop het is gebaseerd. De onderliggende brondocumenten op basis waarvan het Excel-bestand zou zijn opgesteld zijn niet beschikbaar gesteld. Belanghebbende betwist de authenticiteit van het Excel-bestand. Middel IV richt zich tegen een drietal overwegingen van het Hof die een bewijsoordeel van het Hof behelzen ten aanzien van de vraag of er een koppeling bestaat tussen de in Taiwan ingevoerde en vermeend uitgevoerde zonnepanelen. Middel V is een zogenoemde “veeggrief”, die niet zelfstandig een klacht bevat maar verwijst naar de eerdere cassatiemiddelen.
3.3. De staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft ervan afgezien te dupliceren.
3.4. Uit onderdelen 2 tot en met 6 in de conclusie die ik vandaag neem in de zaak met nummer 21/04169, volgt dat de middelen I en II falen voor zover zij betogen dat als gevolg van de onbevoegdheid van OLAF de tijdens de onderzoeksmissie vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure.
4. Diverse motiveringsklachten
4.1. In dit onderdeel ga ik na of de motiveringsklachten over het oordeel van het Hof hout snijden.
4.2. Middel II klaagt erover dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Taiwanese autoriteiten vrijwillig informatie hebben verstrekt aan OLAF, omdat informatie is verstrekt op verzoek van OLAF. Ik meen dat deze klacht berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. Het Hof overweegt in de kern dat, hoewel vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand of andere vigerende rechtsinstrumenten ontbraken, de Taiwanese autoriteiten hun medewerking aan het onderzoek van OLAF hebben verleend. In die zin hebben zij de informatie vrijwillig verstrekt. Bovendien bouwt deze klacht voort op het betoog dat OLAF niet bevoegd was onderzoek te doen. Het middel faalt daarom voor zover het betoogt dat niet Taiwan, maar OLAF het initiatief heeft genomen voor het onderzoek of de informatieverstrekking.
4.3. Middel II betoogt verder dat OLAF en de douane hebben gehandeld in strijd met het beginsel van fair play omdat belanghebbende in zowel de bezwaar- als de (hoger) beroepsprocedure meerdere malen heeft gevraagd de gegevens die tot de betreffende overzichten hebben geleid, ter beschikking te stellen opdat belanghebbende kon controleren of de op de overzichten vermelde informatie klopt, maar is nagelaten die gegevens te verstrekken. Het Hof is daar ten onrechte niet op ingegaan, aldus het middel.
4.4. Van belang is het onderscheid tussen twee bezwaren die belanghebbende in hoger beroep had bij de hiervoor bedoelde ‘overzichten’. Belanghebbende klaagde over (i) het gebruik van het overzicht in annex 3 (de aangiftegegevens afkomstig van de Taiwanese douane) als bewijs, omdat een overzicht geen bewijs kan zijn, en (ii) over de bewerkingen van de Inspecteur van dat overzicht (zie punt 5.12 van de bestreden uitspraak).
4.5. Het Hof heeft enkel de niet-bewerkte gegevens afkomstig van de Taiwanese douane in aanmerking genomen. Voor zover het middel is gericht tegen het gebruik van overzichten die door de Inspecteur zijn bewerkt (ii), faalt het daarom.
4.6. Anders dan waarvan het middel lijkt uit te gaan, heeft het Hof zich verder wél uitgelaten over het gebruik van de aangiftegegevens (annex 3) als bewijs, ook als daar geen brondocumenten aan ten grondslag liggen. De motiveringsklachten daarover worden dus vergeefs aangevoerd. Ik citeer:
4.7. Het middel voert verder aan dat belanghebbende ernstig in haar verdedigingsbelang is geschaad doordat de onderliggende documenten niet ter beschikking zijn gesteld. Het middel verwijst naar het in hoger beroep ingenomen standpunt dat een overzicht niet als bewijs kan dienen als de daarin opgenomen gegevens niet kunnen worden gecontroleerd.
4.8. De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 mei 2012 over een soortgelijk geval geoordeeld. In dit arrest gaat het over de oorsprong van knoflookbollen. Aan het bewijsoordeel van het hof hierover lagen onderzoeksrapporten van een Amerikaans overheidslaboratorium ten grondslag, waarover geen openheid van zaken kon worden gegeven. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest – kort gezegd – dat het aan de rechter is te beoordelen of dergelijke stukken aan de rechterlijke beslissing ten grondslag kunnen worden gelegd:
De rechter mag zijn oordeel ten nadele van een partij niet baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Dit brengt mee dat de desbetreffende partij de gelegenheid moet hebben gehad om effectief commentaar te leveren op een deskundigenrapport dat aan de rechterlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd. Om effectief commentaar te kunnen leveren op een deskundigenrapport behoeven partijen niet steeds de beschikking te hebben over alle (onderliggende) bescheiden en andere gegevens waarop het deskundigenrapport is gebaseerd. Een partij die een deskundigenrapport, bij gebreke van de onderliggende gegevens of bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht, kan daarvan desgewenst blijk geven in haar commentaar, waarna de rechter beoordeelt of het deskundigenrapport aan de beslissing ten grondslag kan worden gelegd.
Voor zover de middelen III en IV onder aanvoering van rechtsklachten betogen dat de uitkomsten van de door het Amerikaanse laboratorium gedane onderzoeken niet controleerbaar zijn voor belanghebbende en daarom - in geval van gemotiveerde betwisting door de aangever - niet voor heffingsdoeleinden in aanmerking mogen worden genomen, falen zij derhalve.”
4.9. De enkele omstandigheid dat uitkomsten van onderzoeken niet controleerbaar zijn, brengt dus nog niet mee dat die uitkomsten niet in aanmerking mogen worden genomen voor heffingsdoeleinden. Het is aan de rechter om daarover te oordelen, waarbij hij in aanmerking neemt dat een partij die uitkomsten onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht. Dit oordeel strookt met de vrijebewijsleer. Middel II dat van een andere opvatting uitgaat, faalt daarom in zoverre.
4.10. Middel III is eveneens gericht tegen het oordeel van het Hof dat is gebaseerd op de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens. Het middel betoogt dat belanghebbende in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat de gegevens zijn bewerkt door de Inspecteur, en dat zij heeft bestreden dat de gegevens uit Taiwan afkomstig zijn. Het Hof heeft deze stellingen ten onrechte niet behandeld, aldus het middel.
4.11. Ik maak uit het verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep op dat deze stelling slechts betrekking heeft op één van de onderdelen van het missierapport van OLAF. Verder maak ik uit de stukken uit het dossier op dat belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat de Taiwanese douane twee Excel-sheets heeft overhandigd met overzichten van invoer in Taiwan en uitvoer uit Taiwan. Ik acht het oordeel van het Hof dat de Taiwanese douane de aangiftegegevens heeft verstrekt in het licht daarvan niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het Hof heeft verder geoordeeld dat die gegevens de matches bevatten. Dat oordeel heeft het Hof van een uitgebreide motivering voorzien in punt 5.14 van de bestreden uitspraak. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk.
4.12. Voor zover middel III (en ook middel IV) betoogt dat per zonnepaneel (voorzien van een serienummer) had moeten worden nagegaan of de match kon worden gemaakt, faalt het middel. Of de gegevens verstrekt door de Taiwanese douane voldoende zijn om aannemelijk te maken dat de match kan worden gemaakt, is een kwestie van bewijswaardering die voorbehouden is aan het Hof.
4.13. Middel IV is onder meer gericht tegen het oordeel van het Hof in punt 5.11:
4.14. Het Hof heeft dus onder meer uit een door belanghebbende ingebrachte verklaring van een Taiwanese advocaat afgeleid dat de Taiwanese douane de match kan maken tussen L1-aangiften (inslag) en D5-aangiften (uitslag). Middel IV komt tegen dat oordeel op. Het middel betoogt dat de verklaring te beperkt wordt uitgelegd.
4.15. Meer specifiek betoogt het middel dat het Hof miskent dat de inslag en uitslag moet geschieden door hetzelfde logistieke centrum uit hetzelfde entrepot/logistieke centrum. Dat volgt uit de verklaring. In de verklaring wordt ook opgemerkt dat niet in alle gevallen de D5-aangifte het L1-referentienummer bevat, namelijk niet als door een ander dan de importeur de goederen worden uitgeslagen. De verklaring vermeldt dat hiervan sprake is in dit geval.
4.16. Het Hof leidt uit het missierapport van OLAF af dat het referentienummer van de aangifte tot inslag een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag. In het licht van de ingebrachte verklaring die deze stelling nuanceert, had het Hof mijns inziens moeten motiveren waarom doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan het missierapport.
4.17. Toch kan het middel naar ik meen niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft het namelijk óók aannemelijk geacht dat de Taiwanese douane de koppeling tussen de aangiften tot uitslag en de aangiften tot inslag kan maken, omdat anders onmogelijk douanetoezicht kan worden uitgeoefend op een douane-entrepot. Dat kan ook op andere manieren dan door gebruikmaking van het L1-referentienummer op de D5-uitvoeraangifte. De overweging dat het referentienummer van de aangifte tot inslag (zoals een L1-invoeraangifte) een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag (D5), is daarom niet dragend voor het oordeel van het Hof dat Taiwanese douane de koppeling kan maken tussen die aangiften.
4.18. Middel IV verwijst tot slot naar diverse bewijsstukken die het Hof niet in aanmerking zou hebben genomen. Het middel verwijst naar bewijs op grond waarvan kan worden aangenomen dat het volume van de uitvoer van Taiwan naar de EU hetzelfde is gebleven. Daarnaast wordt verwezen naar de certificaten van oorsprong en een bevestiging van de Taiwanese douane dat deze certificaten authentiek zijn. Tot slot wordt verwezen naar een contract van belanghebbende met een Taiwanese producent waaruit zou volgen dat die laatste zonnepanelen levert aan klanten van belanghebbende.
4.19. Ik stel voorop dat het Hof niet verplicht is alle argumenten die in hoger beroep zijn aangedragen, te behandelen in de uitspraak. Wel moet worden nagegaan of het Hof essentiële stellingen ten onrechte onbesproken heeft gelaten, of de uitspraak anderszins onbegrijpelijk is.
4.20. Naar ik meen heeft het Hof geen essentiële stellingen onbesproken gelaten. Ik acht het oordeel van het Hof ook niet onbegrijpelijk. De bewijsmiddelen waarnaar het middel verwijst, laten immers nog steeds de slotsom toe dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. In zo’n geval is immers ten onrechte een certificaat van oorsprong toegekend. Verder geeft een vergelijking met eerdere exportaantallen geen uitsluitsel over de oorsprong van de betrokken zonnepanelen. Een contract van de producent doet dat evenmin, omdat dat niets zegt over wat er in werkelijkheid is gebeurd.
4.21. Ik kom tot de slotsom dat ook de motiveringsklachten moeten worden verworpen.
Beoordeling van de middelen
4.22. Uit onderdelen 2 tot en met 6 in de conclusie die ik vandaag neem in de zaak met nummer 21/04169, volgt dat de middelen I en II falen voor zover zij betogen dat als gevolg van de onbevoegdheid van OLAF de tijdens de onderzoeksmissie vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure. Uit hetgeen hiervoor in 4.1-4.21 is overwogen, volgt dat ook de motiveringsklachten in middelen II tot en met IV niet tot cassatie kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor middel V, dat niet zelfstandig een klacht bevat maar verwijst naar de eerdere cassatiemiddelen.
5. Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal