Metadata
OB / onroerende zaken bestemd voor een nieuwbouwproject zijn op moment van aankoop reeds nieuw vervaardigd
Hof Den Haag, 12 juli 2001
Samenvatting
Een BV koopt bij akte van 13 juni 1997 nader aangevuld bij akte van 3 februari 1999 twee complexen onroerende zaken die haar op 5 februari 1999 worden geleverd. Het eerste bestaat uit een winkelpand (prijs fl. 950.000) en het tweede complex uit een garage, kantoor, werkplaats, showroom en bovenwoningen (prijs fl. 3.900.000). De aankoop geschiedt voor het tot stand brengen van een nieuwbouwproject. De complexen waren reeds op 1 december 1996 ontruimd en verlaten. In 1997 en 1998 heeft voor rond fl. 1 miljoen grondsanering plaatsgevonden. In 1998 is bij de gemeente Haarlemmermeer vergunning gevraagd voor de realisering van het beoogde project waaromtrent in 1991 reeds voorafspraken waren gemaakt. De bouwkosten van het project gaan fl. 8 miljoen kosten. Vóór de levering zijn reeds opdrachten gegeven tot sloop van de bestaande bebouwing. In afwijking van de inspecteur oordeelt het Hof dat een redelijke wetstoepassing onder de gegeven omstandigheden meebrengt dat de aan de BV geleverde zaken als nieuw vervaardigd worden aangemerkt. Over de koopsom is derhalve terug te vragen omzetbelasting verschuldigd en geen niet terug te vragen overdrachtbelasting.BRON
UITSPRAAK
Op het beroep van de besloten vennootschap X te. Z tegen de uitspraak van de Inspecteur te P, met betrekking tot de hierna vermelde op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
1. Belastingheffing en bezwaar
1.1 Belanghebbende heeft door het aanbieden ter registratie van een akte van levering van 5 februari 1999, op 11 februari 1999 aangifte gedaan voor de heffing van overdrachtsbelasting in verband met, een verkrijging van een aantal in voormelde akte nader omschreven onroerende zaken. Aan overdrachtsbelasting is vervolgens door belanghebbende f 291 000,=voldaan.
1.2 Tegen deze heffing van overdrachtsbelasting heeft belanghebbende bij brief van 15 maart 1999 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 2 juli 1999 heeft de lnspecteur belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en beslist dat aan belanghebbende geen teruggaaf van overdrachtsbelasting zal worden verleend.
2. Het geding
2.1 Belanghebbende is van voormelde uitspraak bij het hof in beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier van het hof een griffierecht van f 85,=van belanghebbende geheven. De lnspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2 Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de lnspecteur met een conclusie van dupliek heeft gereageerd.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft ter zitting van het hof van 12 april 2001 plaatsgevonden. Als gevolg van een treinstaking heeft een lid van deze kamer de mondelinge behandeling niet kunnen bijwonen, maar partijen hebben eenparig verklaard daarin geen reden te zien om uitstel van de behandeling te verzoeken. De ter zitting verschenen gemachtigde van belanghebbende en de lnspecteur hebben hun zaak ter zitting mondeling toegelicht en een pleitnota overgelegd. Tevens heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting enkele stukken en na de zitting nog enkele andere, ter zitting reeds toegezegde, stukken in het geding gebracht, een en ander zonder bezwaar van de Inspecteur.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
a. bij voormelde akte van 5 februari 1999 heeft de levering aan belanghebbende plaatsgevonden van twee complexen onroerende zaken, te weten een winkelpand, gelegen aan het a-straat 1 en 2 te Q en een bedrijfscomplex, bestaande uit een garage, kantoor, werkplaats, showroom en bovenwoningen, gelegen aan het a-straat tot en met te Q. Deze onroerende zaken waren eerder, bij een op 13 juni 1997 ondertekend koopcontract en bij een op 3 februari 1999 ondertekende nadere overeenkomst door A B. V. respectievelijk B B. V. aan belanghebbende verkocht.
b. In voormelde leveringsakte is onder het hoofd KOOPPRIJZEN vermeld:
"De koopprijs van het verkochte A bedraagt :
negenhonderdvijftigduizend gulden (NLG 950.000, OO).
De koopprijs van bet verkochte B bedraagt :
drie miljoen negenhonderdduizend gulden
NLG 3.900.000, OO)
Beide voormelde koopprijzen worden vermeerderd met de terzake de levering van het verkochte verschuldigde omzetbelasting naar een tarief van zeventien vijfjtiende procent (17,5%)over voormelde koopprijzen.
Door koper en verkoper is tezamen bij de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te R, verzocht de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten.
De heffing van omzetbelasting is verlegd naar koper. Het bij de Belastingdienst gedane verzoek om de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten, is zekerheidshalve ingediend. Aangezien in overleg getreden zal worden met de Belastingdienst omtrent de status van het verkochte, of het verkochte al dan niet als nieuw vervaardigd kan worden beschouwd, is hiertoe gekozen. lndien uit het overleg mocht blijken dat de Belastingdienst van mening is dat door de sanering-en interne sloopwerkzaamheden, welke hebben plaatsgevonden in de afgelopen periode, het verkochte inmiddels als nieuw vervaardigd kwalificeert, dienen de onderhavige leveringen als van rechtswege met omzetbelasting belast te worden beschouwd en zal de verschuldigde omzetbelasting alsnog door verkoper aan koper in rekening worden gebracht en derhalve door koper aan verkoper verschuldigd zijn. In verband hiermee doet koper zekerheidshalve een verzoek tot vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1,letter a, van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer . Tussen verkoper en koper is blijkens voormelde nadere overeenkomst overeengekomen, dat verkoper verplicht is volledig mee te werken aan initiatieven van koper om de Belastingdienst te bewegen te verklaren dat sprake is van een levering van een nieuw vervaardigde onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, ten eerste, van de Wet Omzetbelasting 1968".
c. De twee complexen onroerende zaken waren reeds op 1 december 1996 ontruimd en verlaten. In 1997 en 1998 zijn saneringswerkzaamheden uitgevoerd teneinde de grond kwalitatief geschikt te maken voor een door belanghebbende ontwikkeld nieuwbouwproject, bestaande uit de vestiging van winkels (ca. 3.500 m2), kantoorruimte (ca. 2.700 mZ), een horecagelegenheid, een bankgebouw, een parkeergarage, een sportschool en zestien woonappartementen. Belanghebbende heeft de betrokken onroerende zaken met het oog hierop aangekocht.
d. In 1991 heeft B BV zich jegens de gemeente S onder meer tot het volgende verplicht:
"B neemt na verkregen bouwvergunning de verplichting op zich de planontwikkeling, bedoeld in dit hoofdstuk, gestalte te doen krijgen en het garagebedrijf van B uit de locaties aan het a-straat en de b-straat te doen vertrekken".
e. De saneringskosten hebben ongeveer f 1 miljoen gulden (mio)be-dragen. De hiermee verbandhoudende werkzaamheden hebben bestaan uit: de verwijdering van de vloer uit het garagecomplex, van de niet-dragende muren uit dat complex, het afgraven van de vervuilde grond onder het complex en het aanbrengen van een schone grondlaag.
f. Op 28 juli 1998 heeft belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning bij Burgemeester en Wethouders (B&W)van de gemeente Haarlemmermeer ingediend voor de realisering van het betrokken project. De bouwkosten zijn daarbij geraamd op f 8 mio. Bij besluit van 26 februari 1999 hebben B &W van deze gemeente de bouwvergunning verleend, nadat Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Holland bij besluit van 14 januari 1999 een verklaring van geen bezwaar op de voet van artikel 50, vijfde lid van de Woningwet hadden afgegeven en B &W van de gemeente S bij besluit van 29 januari 1999 een vrijstelling op de voet van artikel 19 WRO.
g. Voor de levering van de betrokken onroerende zaken op 5 februari 1999 is door belanghebbende de opdracht tot verdere sloopwerkzaamheden verstrekt, waarmee eind januari/begin februari 1999 een begin is gemaakt. Deze werkzaamheden zouden tot eind februarilbegin maart 1999 duren.
h. Van de toestand van de panden tijdens de sloopwerkzaamheden zijn op 19 februari 1999 foto's gemaakt. Een kopie van deze foto's, zijn door belanghebbende in het geding gebracht.
i. Naast het door belanghebbende bij de lnspecteur ingediende bezwaarschrift tegen de heffing van de overdrachtsbelasting, hebben de verkopers op 15 maart 1999 een bezwaarschrift tegen de heffing van omzetbelasting en de beschikkingen met betrekking tot de optie voor een met omzetbelasting belaste levering bij de betrokken inspecteur ingediend. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift van deze parallelle bezwaarprocedures melding gemaakt en :de betrokken bezwaarschriften als bijlagen aan de Inspecteur doen toekomen. Ook van het verdere verloop van deze bezwaarprocedures is de lnspecteur door belanghebbende op de hoogte gehouden en ook heeft belanghebbende de lnspecteur nog nadere informatie omtrent de uitgevoerde sloopwerkzaamheden verstrekt. In de procedure met betrekking tot de heffing van omzetbelasting hebben de verkopers zich op het standpunt gesteld dat de levering van de betrokken onroerende zaken betrekking heeft op nieuw vervaardigde onroerende zaken in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (wet OB)en derhalve op een met omzetbelasting belaste levering.
J. Nadat de lnspecteur belanghebbende in zijn uitspraak op het bezwaarschrift tegen de heffing van de overdrachtsbelasting nietontvankelijk in dit .bezwaar had verklaard op de grond dat belanghebbende had verzuimd om de gegevens te verstrekken die nodig waren om het bezwaar te kunnen beoordelen, heeft de lnspecteur zich in zijn verweerschrift alsnog op het standpunt gesteld dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard.
4. Omschrijving van het geschil
In beroep is nog slechts het antwoord op de vraag in geschil of de door belanghebbende verkregen onroerende zaken ten tijde van de levering op 5 februari 1999 reeds een zodanige bewerking hadden ondergaan dat deze als vervaardigde onroerende zaken in de zin van artikel II, eerste lid, letter a, ten eerste van de wet 06'dienen te worden aangemerkt, in welk geval ter zake van deze levering omzetbelasting is verschuldigd en op de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de WBR)voor deze verkrijging een vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt.
5. Standpunt van belanghebbende
Belanghebbende heeft, samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
a)voor een juiste fiscale kwalificatie van de levering dienen alle relevante feiten en omstandigheden die zich voor, tijdens en na de levering hebben voorgedaan, als een geheel in aanmerking te worden genomen. Slechts in die benadering wordt recht gedaan aan de heersende leer dat in de bouw-en handelsfase een heffing van omzetbelasting dient plaats te vinden met een vrijstelling van overdrachtsbelasting.
b)Tussen partijen is niet in geschil dat uiteindelijk een nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan. Cruciaal is daarom het moment waarop het betrokken complex onroerende zaken, waarin voorheen hoofdzakelijk een garagebedrijf was gevestigd, haar functie als zodanig heeft verloren en andere aanwendingsmogelijkheden heeft gekregen, waardoor het complex opnieuw in de bouw-en handelsfase is terechtgekomen.
c). Belanghebbende heeft de complexen destijds aangekocht om de door haar beoogde nieuwbouw te realiseren, bestaande uit hoofdzakelijk een winkel-en kantorencomplex. De grondsanering die in 1997 en 1998 heeft plaatsgevonden was erop gericht om de betrokken panden te kunnen slopen en deze nieuwbouw te realiseren, nadat het garagebedrijf de panden reeds in 1996 had ontruimd en elders was gevestigd op een plaats buiten het .winkelgebied. In 1998 is een bouwvergunning voor het nieuwe complex aangevraagd die kort na de levering op 26 februari 1999 is verleend. Ten tijde van de levering op 5 februari 1999 stond vast dat de opstallen volledig zouden worden vernietigd, nadat reeds een aanvang met de sloopwerkzaamheden was gemaakt. De levering betrof daarom een nieuw vervaardigde onroerende zaak, nadat eerder een onomkeerbaar proces in gang was gezet om ter plaatse tot de betrokken nieuwbouw met een volstrekt andere functie te komen.
6. Standpunt van de lnspecteur
De lnspecteur heeft, eveneens samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
a)tussen partijen is niet in geschil dat de verbouwing door belanghebbende uiteindelijk tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak heeft geleid. In geschil is of het betrokken pand reeds ten tijde van de levering als zodanig moet worden aangemerkt. Dat is niet het geval.
b)De intentie van belanghebbende ten tijde van de koop is daarbij niet van belang. Die intentie leidt niet tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak. De grondsanering heeft met behoud van de bestaande bebouwing plaatsgevonden. Ook hierin kan geen vervaardigingshandeling worden gezien. De sloopwerkzaamheden die op 1 februari 1999 zijn aangevangen waren op de leveringsdatum zo onbetekenend dat daardoor evenmin zaken zijn ontstaan die tevoren niet bestonden.
c)In de leveringsakte hebben de daarbij betrokken partijen de te leveren oude panden als zodanig vermeld, kort weergegeven: een winkelpand en een bedrijfscomplex ten behoeve van een garagebedrijf, Als deze oude panden toen niet meer bestonden, dan zouden de betrokken partijen deze niet meer als zodanig in de leveringsakte hebben doen opnemen.
d)De door belanghebbende overgelegde kopieen van foto's geven de toestand van de panden op 19 februari 1999 weer en dateren dus van na de levering. Door de ten tijde van de levering verrichte handelingen waren de panden nog niet definitief aan hun oude bestemming onttrokken, zodat voor de omzetbelasting geen sprake van een belaste levering was die aanleiding tot vrijstelling van overdrachtsbelasting zou moeten geven.
7. Beoordeling van het beroep
7.1 Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat ten dezen er-van moet worden uitgegaan dat de door belanghebbende verkregen onroerende zaken ten tijde van de levering op 5 februari 1999 als nieuw vervaardigd in de zin van artikel 11, eerste lid, letter a, ten eerste van de wet OB dienen te worden aangemerkt. Dit betekent dat ter zake van deze levering omzetbelasting is verschuldigd en voor deze verkrijging op-de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de WBR een vrijstelling voor overdrachtsbelasting geldt.
7.2 Het hof neemt bij deze oordelen het volgende in aanmerking:
(a)uit de hiervoor onder 3 vastgestelde feiten, in het bijzonder onder c tot en met h, kan redelijkerwijs slechts worden afgeleid dat belanghebbende na de koop van de betrokken panden een proces in gang heeft gezet dat noodzakelijk tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak moest leiden met een andere functie dan de functie die het voorheen bestaande garagecomplex had.
(b)In een situatie als op grond van de vastgestelde feiten kan en redelijkerwijs moet worden aangenomen, dienen alle relevante feiten en omstandigheden die na de koop, ten tijde van en na de levering, hebben plaatsgevonden als een complex van handelingen in aanmerking te worden genomen, om tot een juiste fiscale kwalificatie van deze feiten en omstandigheden te komen.
7.3 Het beroep van belanghebbende op de vrijstelling van overdrachtsbelasting op de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de, WBR is dan ook gegrond. Het verweer van de lnspecteur hiertegen stuit op voormelde rechtsoordelen af. De door belanghebbende bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en de van belanghebbende geheven overdrachtsbelasting zal haar moeten worden terugbetaald of met haar moeten worden verrekend.
3. Proceskosten
8.1 Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, dient de lnspecteur in de kosten te worden veroordeeld die belanghebbende in verband met haar beroep heeft moeten maken.
8.2 Belanghebbende heeft het hof verzocht om in dit geval de lnspecteur tot een vergoeding van alle kosten die zij in verband met deze beroepsprocedure heeft moeten maken, te veroordelen. Zij heeft deze kosten berekend op f 17.470,=en op een bijlage bij haar pleitnota nader gespecificeerd.
8.3 De lnspecteur heeft hiertegen terecht aangevoerd dat een vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure aan belanghebbende in voorkomend geval dient plaats te vinden overeenkomstig de normering in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidt na de wijziging van 1 februari 1999. Het hof stelt deze kosten met in achtneming van dit besluit op f 1.775,=vast.
8.4 De lnspecteur zal belanghebbende tevens het van haar geheven griffierecht dienen te vergoeden.
9. Beslissing
Het gerechtshof:
Deze uitspraak is vastgesteld op 12 juli 2001 door mrs. Pieters, Vierhout en Van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.
Deze beslissing is dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Op het beroep van de besloten vennootschap X te. Z tegen de uitspraak van de Inspecteur te P, met betrekking tot de hierna vermelde op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
1. Belastingheffing en bezwaar
1.1 Belanghebbende heeft door het aanbieden ter registratie van een akte van levering van 5 februari 1999, op 11 februari 1999 aangifte gedaan voor de heffing van overdrachtsbelasting in verband met, een verkrijging van een aantal in voormelde akte nader omschreven onroerende zaken. Aan overdrachtsbelasting is vervolgens door belanghebbende f 291 000,=voldaan.
1.2 Tegen deze heffing van overdrachtsbelasting heeft belanghebbende bij brief van 15 maart 1999 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 2 juli 1999 heeft de lnspecteur belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en beslist dat aan belanghebbende geen teruggaaf van overdrachtsbelasting zal worden verleend.
2. Het geding
2.1 Belanghebbende is van voormelde uitspraak bij het hof in beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier van het hof een griffierecht van f 85,=van belanghebbende geheven. De lnspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2 Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de lnspecteur met een conclusie van dupliek heeft gereageerd.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft ter zitting van het hof van 12 april 2001 plaatsgevonden. Als gevolg van een treinstaking heeft een lid van deze kamer de mondelinge behandeling niet kunnen bijwonen, maar partijen hebben eenparig verklaard daarin geen reden te zien om uitstel van de behandeling te verzoeken. De ter zitting verschenen gemachtigde van belanghebbende en de lnspecteur hebben hun zaak ter zitting mondeling toegelicht en een pleitnota overgelegd. Tevens heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting enkele stukken en na de zitting nog enkele andere, ter zitting reeds toegezegde, stukken in het geding gebracht, een en ander zonder bezwaar van de Inspecteur.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
a. bij voormelde akte van 5 februari 1999 heeft de levering aan belanghebbende plaatsgevonden van twee complexen onroerende zaken, te weten een winkelpand, gelegen aan het a-straat 1 en 2 te Q en een bedrijfscomplex, bestaande uit een garage, kantoor, werkplaats, showroom en bovenwoningen, gelegen aan het a-straat tot en met te Q. Deze onroerende zaken waren eerder, bij een op 13 juni 1997 ondertekend koopcontract en bij een op 3 februari 1999 ondertekende nadere overeenkomst door A B. V. respectievelijk B B. V. aan belanghebbende verkocht.
b. In voormelde leveringsakte is onder het hoofd KOOPPRIJZEN vermeld:
"De koopprijs van het verkochte A bedraagt :
negenhonderdvijftigduizend gulden (NLG 950.000, OO).
De koopprijs van bet verkochte B bedraagt :
drie miljoen negenhonderdduizend gulden
NLG 3.900.000, OO)
Beide voormelde koopprijzen worden vermeerderd met de terzake de levering van het verkochte verschuldigde omzetbelasting naar een tarief van zeventien vijfjtiende procent (17,5%)over voormelde koopprijzen.
Door koper en verkoper is tezamen bij de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te R, verzocht de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten.
De heffing van omzetbelasting is verlegd naar koper. Het bij de Belastingdienst gedane verzoek om de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten, is zekerheidshalve ingediend. Aangezien in overleg getreden zal worden met de Belastingdienst omtrent de status van het verkochte, of het verkochte al dan niet als nieuw vervaardigd kan worden beschouwd, is hiertoe gekozen. lndien uit het overleg mocht blijken dat de Belastingdienst van mening is dat door de sanering-en interne sloopwerkzaamheden, welke hebben plaatsgevonden in de afgelopen periode, het verkochte inmiddels als nieuw vervaardigd kwalificeert, dienen de onderhavige leveringen als van rechtswege met omzetbelasting belast te worden beschouwd en zal de verschuldigde omzetbelasting alsnog door verkoper aan koper in rekening worden gebracht en derhalve door koper aan verkoper verschuldigd zijn. In verband hiermee doet koper zekerheidshalve een verzoek tot vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1,letter a, van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer . Tussen verkoper en koper is blijkens voormelde nadere overeenkomst overeengekomen, dat verkoper verplicht is volledig mee te werken aan initiatieven van koper om de Belastingdienst te bewegen te verklaren dat sprake is van een levering van een nieuw vervaardigde onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, ten eerste, van de Wet Omzetbelasting 1968".
c. De twee complexen onroerende zaken waren reeds op 1 december 1996 ontruimd en verlaten. In 1997 en 1998 zijn saneringswerkzaamheden uitgevoerd teneinde de grond kwalitatief geschikt te maken voor een door belanghebbende ontwikkeld nieuwbouwproject, bestaande uit de vestiging van winkels (ca. 3.500 m2), kantoorruimte (ca. 2.700 mZ), een horecagelegenheid, een bankgebouw, een parkeergarage, een sportschool en zestien woonappartementen. Belanghebbende heeft de betrokken onroerende zaken met het oog hierop aangekocht.
d. In 1991 heeft B BV zich jegens de gemeente S onder meer tot het volgende verplicht:
"B neemt na verkregen bouwvergunning de verplichting op zich de planontwikkeling, bedoeld in dit hoofdstuk, gestalte te doen krijgen en het garagebedrijf van B uit de locaties aan het a-straat en de b-straat te doen vertrekken".
e. De saneringskosten hebben ongeveer f 1 miljoen gulden (mio)be-dragen. De hiermee verbandhoudende werkzaamheden hebben bestaan uit: de verwijdering van de vloer uit het garagecomplex, van de niet-dragende muren uit dat complex, het afgraven van de vervuilde grond onder het complex en het aanbrengen van een schone grondlaag.
f. Op 28 juli 1998 heeft belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning bij Burgemeester en Wethouders (B&W)van de gemeente Haarlemmermeer ingediend voor de realisering van het betrokken project. De bouwkosten zijn daarbij geraamd op f 8 mio. Bij besluit van 26 februari 1999 hebben B &W van deze gemeente de bouwvergunning verleend, nadat Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Holland bij besluit van 14 januari 1999 een verklaring van geen bezwaar op de voet van artikel 50, vijfde lid van de Woningwet hadden afgegeven en B &W van de gemeente S bij besluit van 29 januari 1999 een vrijstelling op de voet van artikel 19 WRO.
g. Voor de levering van de betrokken onroerende zaken op 5 februari 1999 is door belanghebbende de opdracht tot verdere sloopwerkzaamheden verstrekt, waarmee eind januari/begin februari 1999 een begin is gemaakt. Deze werkzaamheden zouden tot eind februarilbegin maart 1999 duren.
h. Van de toestand van de panden tijdens de sloopwerkzaamheden zijn op 19 februari 1999 foto's gemaakt. Een kopie van deze foto's, zijn door belanghebbende in het geding gebracht.
i. Naast het door belanghebbende bij de lnspecteur ingediende bezwaarschrift tegen de heffing van de overdrachtsbelasting, hebben de verkopers op 15 maart 1999 een bezwaarschrift tegen de heffing van omzetbelasting en de beschikkingen met betrekking tot de optie voor een met omzetbelasting belaste levering bij de betrokken inspecteur ingediend. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift van deze parallelle bezwaarprocedures melding gemaakt en :de betrokken bezwaarschriften als bijlagen aan de Inspecteur doen toekomen. Ook van het verdere verloop van deze bezwaarprocedures is de lnspecteur door belanghebbende op de hoogte gehouden en ook heeft belanghebbende de lnspecteur nog nadere informatie omtrent de uitgevoerde sloopwerkzaamheden verstrekt. In de procedure met betrekking tot de heffing van omzetbelasting hebben de verkopers zich op het standpunt gesteld dat de levering van de betrokken onroerende zaken betrekking heeft op nieuw vervaardigde onroerende zaken in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (wet OB)en derhalve op een met omzetbelasting belaste levering.
J. Nadat de lnspecteur belanghebbende in zijn uitspraak op het bezwaarschrift tegen de heffing van de overdrachtsbelasting nietontvankelijk in dit .bezwaar had verklaard op de grond dat belanghebbende had verzuimd om de gegevens te verstrekken die nodig waren om het bezwaar te kunnen beoordelen, heeft de lnspecteur zich in zijn verweerschrift alsnog op het standpunt gesteld dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard.
4. Omschrijving van het geschil
In beroep is nog slechts het antwoord op de vraag in geschil of de door belanghebbende verkregen onroerende zaken ten tijde van de levering op 5 februari 1999 reeds een zodanige bewerking hadden ondergaan dat deze als vervaardigde onroerende zaken in de zin van artikel II, eerste lid, letter a, ten eerste van de wet 06'dienen te worden aangemerkt, in welk geval ter zake van deze levering omzetbelasting is verschuldigd en op de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de WBR)voor deze verkrijging een vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt.
5. Standpunt van belanghebbende
Belanghebbende heeft, samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
a)voor een juiste fiscale kwalificatie van de levering dienen alle relevante feiten en omstandigheden die zich voor, tijdens en na de levering hebben voorgedaan, als een geheel in aanmerking te worden genomen. Slechts in die benadering wordt recht gedaan aan de heersende leer dat in de bouw-en handelsfase een heffing van omzetbelasting dient plaats te vinden met een vrijstelling van overdrachtsbelasting.
b)Tussen partijen is niet in geschil dat uiteindelijk een nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan. Cruciaal is daarom het moment waarop het betrokken complex onroerende zaken, waarin voorheen hoofdzakelijk een garagebedrijf was gevestigd, haar functie als zodanig heeft verloren en andere aanwendingsmogelijkheden heeft gekregen, waardoor het complex opnieuw in de bouw-en handelsfase is terechtgekomen.
c). Belanghebbende heeft de complexen destijds aangekocht om de door haar beoogde nieuwbouw te realiseren, bestaande uit hoofdzakelijk een winkel-en kantorencomplex. De grondsanering die in 1997 en 1998 heeft plaatsgevonden was erop gericht om de betrokken panden te kunnen slopen en deze nieuwbouw te realiseren, nadat het garagebedrijf de panden reeds in 1996 had ontruimd en elders was gevestigd op een plaats buiten het .winkelgebied. In 1998 is een bouwvergunning voor het nieuwe complex aangevraagd die kort na de levering op 26 februari 1999 is verleend. Ten tijde van de levering op 5 februari 1999 stond vast dat de opstallen volledig zouden worden vernietigd, nadat reeds een aanvang met de sloopwerkzaamheden was gemaakt. De levering betrof daarom een nieuw vervaardigde onroerende zaak, nadat eerder een onomkeerbaar proces in gang was gezet om ter plaatse tot de betrokken nieuwbouw met een volstrekt andere functie te komen.
6. Standpunt van de lnspecteur
De lnspecteur heeft, eveneens samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
a)tussen partijen is niet in geschil dat de verbouwing door belanghebbende uiteindelijk tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak heeft geleid. In geschil is of het betrokken pand reeds ten tijde van de levering als zodanig moet worden aangemerkt. Dat is niet het geval.
b)De intentie van belanghebbende ten tijde van de koop is daarbij niet van belang. Die intentie leidt niet tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak. De grondsanering heeft met behoud van de bestaande bebouwing plaatsgevonden. Ook hierin kan geen vervaardigingshandeling worden gezien. De sloopwerkzaamheden die op 1 februari 1999 zijn aangevangen waren op de leveringsdatum zo onbetekenend dat daardoor evenmin zaken zijn ontstaan die tevoren niet bestonden.
c)In de leveringsakte hebben de daarbij betrokken partijen de te leveren oude panden als zodanig vermeld, kort weergegeven: een winkelpand en een bedrijfscomplex ten behoeve van een garagebedrijf, Als deze oude panden toen niet meer bestonden, dan zouden de betrokken partijen deze niet meer als zodanig in de leveringsakte hebben doen opnemen.
d)De door belanghebbende overgelegde kopieen van foto's geven de toestand van de panden op 19 februari 1999 weer en dateren dus van na de levering. Door de ten tijde van de levering verrichte handelingen waren de panden nog niet definitief aan hun oude bestemming onttrokken, zodat voor de omzetbelasting geen sprake van een belaste levering was die aanleiding tot vrijstelling van overdrachtsbelasting zou moeten geven.
7. Beoordeling van het beroep
7.1 Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat ten dezen er-van moet worden uitgegaan dat de door belanghebbende verkregen onroerende zaken ten tijde van de levering op 5 februari 1999 als nieuw vervaardigd in de zin van artikel 11, eerste lid, letter a, ten eerste van de wet OB dienen te worden aangemerkt. Dit betekent dat ter zake van deze levering omzetbelasting is verschuldigd en voor deze verkrijging op-de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de WBR een vrijstelling voor overdrachtsbelasting geldt.
7.2 Het hof neemt bij deze oordelen het volgende in aanmerking:
(a)uit de hiervoor onder 3 vastgestelde feiten, in het bijzonder onder c tot en met h, kan redelijkerwijs slechts worden afgeleid dat belanghebbende na de koop van de betrokken panden een proces in gang heeft gezet dat noodzakelijk tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak moest leiden met een andere functie dan de functie die het voorheen bestaande garagecomplex had.
(b)In een situatie als op grond van de vastgestelde feiten kan en redelijkerwijs moet worden aangenomen, dienen alle relevante feiten en omstandigheden die na de koop, ten tijde van en na de levering, hebben plaatsgevonden als een complex van handelingen in aanmerking te worden genomen, om tot een juiste fiscale kwalificatie van deze feiten en omstandigheden te komen.
7.3 Het beroep van belanghebbende op de vrijstelling van overdrachtsbelasting op de voet van artikel 15, eerste lid, letter a van de, WBR is dan ook gegrond. Het verweer van de lnspecteur hiertegen stuit op voormelde rechtsoordelen af. De door belanghebbende bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en de van belanghebbende geheven overdrachtsbelasting zal haar moeten worden terugbetaald of met haar moeten worden verrekend.
3. Proceskosten
8.1 Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, dient de lnspecteur in de kosten te worden veroordeeld die belanghebbende in verband met haar beroep heeft moeten maken.
8.2 Belanghebbende heeft het hof verzocht om in dit geval de lnspecteur tot een vergoeding van alle kosten die zij in verband met deze beroepsprocedure heeft moeten maken, te veroordelen. Zij heeft deze kosten berekend op f 17.470,=en op een bijlage bij haar pleitnota nader gespecificeerd.
8.3 De lnspecteur heeft hiertegen terecht aangevoerd dat een vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure aan belanghebbende in voorkomend geval dient plaats te vinden overeenkomstig de normering in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidt na de wijziging van 1 februari 1999. Het hof stelt deze kosten met in achtneming van dit besluit op f 1.775,=vast.
8.4 De lnspecteur zal belanghebbende tevens het van haar geheven griffierecht dienen te vergoeden.
9. Beslissing
Het gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, letter a van.de WBR op de betrokken verkrijging van toepassing;
- veroordeelt de lnspecteur in de kosten van. het beroep van belanghebbende, stelt deze kosten op ,f 1.775,=vast en wijst de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast de lnspecteur aan belanghebbende het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van f 85,=te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 12 juli 2001 door mrs. Pieters, Vierhout en Van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.
Deze beslissing is dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Metadata
Rubriek(en)
OmzetbelastingInstantie
Hof Den HaagDatum instantie
12 juli 2001Rolnummer
99.2059