Samenvatting
Bij arrest van 12 december 2008, nr. 07/12922, heeft de Hoge Raad een verzoek van een in Marokko wonende man tot herziening van zijn arrest van 5 oktober 2007, nr. 462, niet-onvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Daarop vraagt de man om herziening van de eerste herzieningsuitspraak. Zo鈥檔 verzoek is niet-ontvankelijk. Ook bevat het tweede herzieningsverzoek geen feiten of omstandigheden die er op wijzen dat de man nogmaals verzoekt om herziening van het arrest van 5 oktober 2007. Ook om deze reden is het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk, aldus de Hoge Raad.
Arrest gewezen op het verzoek van X te Z, Marokko (hierna: belanghebbende) tot herziening van de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 5 oktober 2007, nr. 462, en van 12 december 2008, nr. 07/12922.
1. De arresten waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 12 december 2008, nr. 07/12922, heeft de Hoge Raad een verzoek van belanghebbende tot herziening van zijn arrest van 5 oktober 2007, nr. 462, niet-onvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Evengenoemde arresten zijn aan dit arrest gehecht
2. Beoordeling van het verzoek
2.1. Voor zover het verzoek van belanghebbende aldus moet worden opgevat dat zij verzoekt om herziening van het arrest van de Hoge Raad van 12 december 2008, waarbij haar eerder gedane verzoek tot herziening van het arrest van 5 oktober 2007 niet-ontvankelijk is verklaard, heeft het volgende te gelden.
Op grond van artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan van een (oorspronkelijke) uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e van de AWR herziening worden gevraagd indien sprake is van feiten of omstandigheden die tot een andere (oorspronkelijke) uitspraak hadden kunnen leiden als bedoeld in artikel 8:88, lid 1, van de Awb. Zelfs indien sprake zou zijn van dergelijke feiten of omstandigheden, heeft het daarom geen zin om met een beroep daarop te verzoeken om herziening van een uitspraak die is gedaan op een verzoek tot herziening (vgl. Centrale Raad van Beroep 27 februari 2002, nrs. 01/4744 WUV e.a., LJN AD9655). Een dergelijk verzoek, waarvan in dit geval sprake is, moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2. Voor zover het verzoek van belanghebbende aldus moet worden opgevat dat zij opnieuw verzoekt om herziening van het oorspronkelijke arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, heeft het volgende te gelden.
Als grond voor herziening van een (oorspronkelijke) uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e van de AWR kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel 8:88, lid 1, van de Awb slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden v贸贸r die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening v贸贸r die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het onderhavige verzoekschrift behelst geen feiten of omstandigheden als hierv贸贸r bedoeld. Het gaat daarin slechts om feiten die belanghebbende v贸贸r het oorspronkelijke arrest van de Hoge Raad reeds bekend waren. Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het arrest van 12 december 2008, nr. 07/12922, en
wijst het verzoek tot herziening af voor zover het betrekking heeft op het arrest van 5 oktober 2007, nr. 462.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.