Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak zijn de aan X (bv; belanghebbende) opgelegde aanslagen vpb 2011 en 2013 in geschil. De zetel van X was verplaatst naar Luxemburg. De aanslagen zijn opgelegd na een vestigingsplaatsonderzoek. X is (fiscaal) geadviseerd door haar belastingadviseur.

In deze zaak neemt A-G Koopman conclusie vanwege het beroep dat X heeft gedaan op het informele verschoningsrecht van haar belastingadviseur. De A-G behandelt dit beroep in een gemeenschappelijke bijlage (ECLI:NL:PHR:2024:1402) bij deze conclusie en in twee samenhangende zaken, betreffende de (middellijk) enig aandeelhouder van X (de zaak met nummer 24/01293, ECLI:NL:PHR:2024:1400) en diens echtgenote (de zaak met nummer 24/01292, ECLI:NL:PHR:2024:1399).

Het gaat in deze zaak om stukken die door de FIOD in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek waarbij een inval van de FIOD heeft plaatsgevonden op het kantoor van de belastingadviseur. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het cassatieberoep en verwijzing van de zaak.

Na verwijzing zal moeten worden onderzocht welke tot de gedingstukken behorende FIOD-stukken, of onderdelen daarvan, onder het informeel verschoningsrecht vallen en als bewijsmateriaal moeten worden uitgesloten. Voor zover X klaagt over het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden over de vestigingsplaats van X falen de klachten volgens de A-G omdat het oordeel van het Hof daarover niet onbegrijpelijk is. Ook het beroep op het verbod van détournement de pouvoir faalt.

De staatssecretaris komt met twee middelen op tegen de uitspraak van het Hof. Middel I betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag vpb over 2013. Volgens de A-G slaagt het middel. Miiddel II komt op tegen het oordeel van het Hof over de aftrek van in Luxemburg betaalde belasting. Het middel bestaat uit drie klachten, die naar de mening van de A-G alle drie slagen. De in Luxemburg betaalde belasting kan niet in aftrek worden gebracht. Anders dan het Hof tot uitgangspunt neemt is voor toepassing van artikel 10, lid 1, onderdeel e, Wet VpB 1969 (tekst 2011 t/m 2013) niet beslissend of de belastingplichtige feitelijk in de gelegenheid was zijn recht op voorkoming van dubbele belasting te effectueren. Het komt er op aan of (juridisch) een recht op voorkoming van dubbele belasting bestond.

Zie ook de idem-conclusies (ECLI:NL:PHR:2024:1399, NLF 2025/0179 en ECLI:NL:PHR:2024:1400, NLF 2025/0180) en de noten van Jaeger en Boei bij de gemeenschappelijke bijlage van A-G Koopman (ECLI:NL:PHR:2024:1402, NLF 2025/0141).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2011, 2013
Instantie
A-G
Datum instantie
20 december 2024
Rolnummer
24/01294
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1401
NLF-nummer
NLF 2025/0143
Aflevering
21 januari 2025
bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid