X (belanghebbende) is in december 2001 naar A-land geëmigreerd. Op 26 september 2019 heeft hij van de Belastingdienst een vragenbrief ontvangen in het kader van een woonplaatsonderzoek.
X vermoedt dat zijn naam op een lijst van de Belastingdienst is terechtgekomen en dat de Belastingdienst daarom een woonplaatsonderzoek is gestart. Hij heeft een inzageverzoek gedaan. Hij wil daarmee te weten komen in welke applicaties en systemen zijn gegevens zijn verwerkt.
Volgens de Inspecteur is dit verzoek voor zover het ziet op alle systemen van de Belastingdienst te algemeen en mag van X worden gevraagd (de omvang van) zijn verzoek te specificeren. Hij heeft meegedeeld welke gegevens zijn verwerkt in het kader van het woonplaatsonderzoek en dat X niet voorkomt in de FSV. De Inspecteur heeft X verder verwezen naar ‘Mijn Belastingdienst/Mijn Toeslagen’.
Het bezwaar van X tegen de beslissing betreffende het inzageverzoek heeft de Inspecteur ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). X heeft daarop beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking komt. De Inspecteur dient alsnog een zoekslag te verrichten naar de aanwezigheid van persoonsgegevens van X in de applicaties en systemen die de Belastingdienst gebruikt of alsnog voldoende te motiveren waarom dit een onevenredige inspanning vraagt.
De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van X daarin niet zijn aangetroffen.
De Inspecteur moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen
eiser, te buitenland, eiser (gemachtigden: mr. D.G. Barmentlo en mr. M.F. Kossen),
en
de minister van Financiën, verweerder (gemachtigde: mr. gemachtigde).
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser om inzage in zijn persoonsgegevens.
Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022.
Eiser werd vertegenwoordigd door mr. M.F. Kossen en mr. [A] . Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook zijn voor verweerder [B] , [C] en [D] verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is in december 2001 naar [buitenland] geëmigreerd. Op 26 september 2019 heeft hij van de Belastingdienst een vragenbrief ontvangen in het kader van een woonplaatsonderzoek. Eiser denkt dat de aanleiding hiervoor een telefoongesprek is geweest dat hij heeft gevoerd met twee medewerkers van de Belastingdienst over het faillissement van [bedrijf] . Eiser heeft op basis van dit vermoeden verzocht om inzage in de van hem verwerkte persoonsgegevens. Verweerder heeft medegedeeld welke gegevens zijn verwerkt in het kader van het woonplaatsonderzoek en dat eiser niet voorkomt in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Verder is er volgens verweerder ten aanzien van het faillissement van [bedrijf] alleen een memo teruggevonden, waarin alleen de naam van eiser is verwerkt. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet voorkomt op de FSV en dat er niet meer gegevens zijn verwerkt in de andere systemen van de Belastingdienst.
Wat zijn de regels?
2. Op de verzoeken is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. In artikel 15 van de AVG is het recht van inzage van de betrokkene geregeld in de persoonsgegevens die hem betreffen.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder opnieuw alleen lijkt te hebben gezocht in de FSV, in plaats van in alle systemen van de Belastingdienst. Dat de Belastingdienst over veel systemen beschikt kan niet aan hem worden tegengeworpen. Hij wil in ieder geval inzicht krijgen in acht bekende applicaties en informatievoorzieningen. Verweerder zou hem ook inzage moeten geven in de stukken die zien op het woonplaatsonderzoek. Verder heeft verweerder volgens eiser geen enkel bewijs overgelegd dat hij niet voorkomt op de FSV. Verweerder heeft in andere dossiers schermprints overgelegd.
4. Volgens verweerder is het verzoek voor zover het ziet op alle systemen van de Belastingdienst te algemeen en mag van eiser worden gevraagd (de omvang van) zijn verzoek te specificeren. Verweerder heeft eiser verder verwezen naar “Mijn Belastingdienst”/ “Mijn Toeslagen”, waar hij zijn persoonsgegevens kan bekijken, controleren en voor zover nodig laten wijzigen. Volgens verweerder moet eiser aannemelijk maken welke andere persoonsgegevens zijn verwerkt. Verder wijst verweerder erop dat eiser niet eerder heeft gemeld dat hij inzage wil in andere met FSV vergelijkbare systemen. Verweerder wil dit verzoek na afronding van het onderzoek naar de Belastingdienst ambtshalve in behandeling nemen. Verweerder wil geen informatie verstrekken over het woonplaatsonderzoek, omdat dat nog niet is afgerond. Verweerder stelt dat hij kan volstaan met de mededeling hoe hij heeft gezocht in de FSV en dat dit geen treffer heeft opgeleverd. De AVG vereist niet dat hij aan de hand van stukken zoals schermprints moet bewijzen dat iemand niet in een bepaald bestand is opgenomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat uit het inzageverzoek van eiser blijkt dat hij vermoedt dat zijn naam op een lijst van de Belastingdienst is terechtgekomen en dat de Belastingdienst daarom een woonplaatsonderzoek is gestart. Met zijn verzoek wil eiser te weten komen in welke applicaties en systemen zijn gegevens zijn verwerkt. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het gegeven dat iemand op een lijst of in een systeem voorkomt onder omstandigheden is aan te merken als een persoonsgegeven. Gelet op wat bekend is over het gebruik van de lijsten en systemen door de Belastingdienst kan het opnemen van eiser op een lijst een waardering van zijn eigenschappen of gedragingen betekenen. Verweerder kan dan ook niet volstaan met de verwijzing naar de persoonsgegevens zoals weergegeven in “Mijn Belastingdienst”/ “Mijn Toeslagen”, maar moet ook onderzoeken of eiser in de door de Belastingdienst gebruikte systemen of applicaties is opgenomen. Dat de Belastingdienst in een groot aantal applicaties en systemen gegevens verwerkt, betekent niet dat van verweerder niet mag worden verwacht dat hij in ieder geval probeert te achterhalen in welke applicaties en systemen gegevens van eiser zijn verwerkt. Zonder nadere motivering bestaat er geen grond voor het oordeel dat dit een onevenredige inspanning vraagt van de Belastingdienst en dat eiser zijn verzoek nader zou moeten specificeren. Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient alsnog een zoekslag te verrichten naar de aanwezigheid van persoonsgegevens van eiser in de applicaties en systemen die de Belastingdienst gebruikt of alsnog voldoende te motiveren waarom dit een onevenredige inspanning vraagt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat er een onderzoek gaande is naar een aantal van de door de Belastingdienst gebruikte systemen zonder nadere motivering onvoldoende is om deze systemen uit te sluiten van de zoekslag.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van eiser daarin niet zijn aangetroffen. Op grond van het gelijkheidsbeginsel kan niet worden gezegd dat verweerder in deze zaak de schermafdrukken moet verstrekken, omdat dat ook in andere zaken is gebeurd. Verweerder heeft toegelicht dat het verstrekken van de schermafdrukken in andere zaken op eigen initiatief van medewerkers gebeurde en niet op basis van beleid. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
7. Met betrekking tot het woonplaatsonderzoek overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het verstrekken of omschrijven van informatie over de aanleiding voor dit onderzoek op een zodanige wijze inzicht in de werkwijze en handhavingsstrategie van de Belastingdienst geeft dat hij de aan hem opgelegde wettelijke taken niet naar behoren kan uitvoeren.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat te onzeker is wanneer verweerder een eventueel onderzoek in de systemen en applicaties kan afronden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank :
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.