Geen kosten bij naheffing parkeerbelasting in geval van defecte parkeerautomaat
Hof Den Haag, 17 april 2024
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,60. Deze is door Rechtbank Den Haag met € 0,20 verminderd tot € 67,40 omdat de Heffingsambtenaar is uitgegaan van een verkeerde tarieventabel (€ 2,10 parkeerbelasting, € 65,30 kosten).
X, die als docent met twee collega’s en ongeveer drieëntwintig leerlingen op stap was, heeft verklaard dat het niet gelukt was met een pinpas en creditcard te betalen bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat, wegens een defect aan de betreffende automaat. Ook de eerstvolgende parkeerautomaat (675 meter verderop) was defect. Vervolgens heeft X tevergeefs het op de parkeerautomaat staande telefoonnummer van de gemeente gebeld om hiervan een melding te doen. X heeft de volgende dag wederom met de gemeente gebeld en voorgesteld de verschuldigde parkeerbelasting alsnog te voldoen. Daarop werd afwijzend gereageerd.
Hof Den Haag ziet in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding te oordelen dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot het verschuldigde bedrag aan parkeerbelasting van € 2,10.
BRON
Uitspraak van 17 april 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland , de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 juni 2023, nummer SGR22/503.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,60, bestaande uit € 2,30 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 136 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof 3 april 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Op 7 september 2021 om 13.30 uur heeft belanghebbende de auto met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [straat] te [woonplaats] (Zone I) (de locatie). De locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd door middel van een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2. Tijdens een controle op hiervoor genoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2,10.
4.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de [straat] te [woonplaats] (Zone I) parkeerbelasting is verschuldigd en belanghebbende die niet heeft voldaan. Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat hij alles wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd heeft gedaan om de parkeerbelasting te voldoen, maar dat in de nabijheid van de auto twee parkeerautomaten defect waren.
5.2. De Heffingsambtenaar voert aan dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende is om de parkeerbelasting te voldoen. Als een belanghebbende een defecte parkeerautomaat aantreft ligt het op zijn weg naar een werkende parkeerautomaat op zoek te gaan. Op de eenrichtingsrondweg aan de [straat] staan voldoende parkeerautomaten waar belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting alsnog had kunnen voldoen. Belanghebbende had de parkeerbelasting bovendien ook kunnen voldoen met behulp van een parkeerapp.
5.3. Het Hof stelt het volgende voorop. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat de parkeerautomaat defect was (HR 28 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5160, BNB 2006/33). De omstandigheid dat een parkeerautomaat defect is ontslaat belanghebbende bovendien niet van de verplichting parkeerbelasting te voldoen (HR 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3117, BNB 1996/28).
5.4. Het Hof ziet in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding te oordelen dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot het tussen partijen niet in geschil zijnde en volgens de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2021 (de parkeerverordening) verschuldigde bedrag aan parkeerbelasting van € 2,10. Belanghebbende heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende, die als docent met twee collega’s en ongeveer drieëntwintig leerlingen op stap was, heeft rond 8.30 uur getracht bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat te betalen met een pinpas en met een creditcard. Daarin is hij niet geslaagd als gevolg van, naar belanghebbende stelt, een defect aan de betreffende automaat. Daarop heeft hij één van de leerlingen gevraagd naar de eerstvolgende parkeerautomaat (675 meter verderop) te lopen om aldaar de parkeerbelasting te voldoen. Deze kwam echter onverrichter zake terug, omdat ook die parkeerautomaat defect was. Vervolgens heeft belanghebbende het op de parkeerautomaat staande telefoonnummer van de gemeente gebeld om hiervan een melding te doen. Op dat telefoonnummer werd echter, kennelijk gelet op de geldende openingstijden, niet opgenomen. Belanghebbende heeft de volgende dag wederom met de gemeente gebeld en voorgesteld de verschuldigde parkeerbelasting alsnog te voldoen. Daarop werd afwijzend gereageerd. Uiteindelijk heeft belanghebbende met dagtekening 9 oktober 2021 de naheffingsaanslag ontvangen.
5.5. Het Hof heeft geen reden aan deze geloofwaardige verklaringen van belanghebbende te twijfelen. Dat de Heffingsambtenaar op de dag van het parkeren geen meldingen van enig defect heeft ontvangen doet daar in het onderhavige geval niet aan af. Dat de controleur geen defect heeft geconstateerd doet daaraan evenmin af, al was het maar omdat niet is komen vast te staan of de controleur de werking van de parkeerautomaten überhaupt heeft gecontroleerd. Van belanghebbende kan worden verlangd dat hij na constatering van het defect bij de eerste automaat bij de 675 meter verder gelegen parkeerautomaat alsnog parkeerbelasting gaat voldoen, maar van belanghebbende kan niet worden verlangd dat hij, zoals de Heffingsambtenaar heeft betoogd, weer in zijn auto stapt om op zoek te gaan naar een werkende nog verder weg gelegen parkeerautomaat, die bovendien in het onderhavige geval allemaal in een andere zone zijn gelegen. Belanghebbende kan verder niet worden tegengeworpen dat hij niet beschikt over een parkeerapp, omdat gelet op het bepaalde in artikel 225, lid 1, aanhef en letter a, Gemeentewet en de artikelen 1 en 5, lid 1, van de parkeerverordening verschillende wijze van betalen zijn toegestaan en de gemeente dan moet zorgen voor werkende parkeerapparatuur binnen redelijke afstand van de parkeerplaats.
5.6. Het hoger beroep is gegrond. Dit leidt tot de conclusie dat de aanslag moet worden verminderd tot € 2,10.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Er is geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.
6.2. Aan belanghebbende dient wel het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 136 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot € 2,10; en
- gelast de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 136 aan belanghebbende terug te storten.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 17 april 2024 in het openbaar uitgesproken.