Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is op 22 mei 2014 opgericht en heeft volgens de statuten als activiteiten het beheer van en het beleggen in onroerend goed, te weten een kantoorgebouw.

In geschil zijn de aan X opgelegde aanslagen vpb 2014 tot en met 2017.

De Inspecteur stelt volgens Hof Amsterdam ten onrechte dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan omdat X ten onrechte aanspraak zou maken op het fbi-regime.

Het Hof is van oordeel dat de statutaire doelomschrijving voldoet aan het wettelijk vereiste van artikel 28, lid 2, Wet VpB 1969. Ook is volgens het Hof voldaan aan de feitelijke beleggingseis. Het Hof verwerpt het standpunt van de Inspecteur dat voor de toepassing van de financieringslimiet steeds al het vreemd vermogen moet worden toegerekend aan de boekwaarde van de onroerende zaken. Daarvan uitgaande is de financieringslimiet in geen van de in geschil zijnde jaren overschreden.

De Inspecteur neemt (primair) het standpunt in dat de rentevergoeding en de overige voorwaarden van de aandeelhoudersleningen in strijd zijn met het at arm’s length-beginsel van artikel 8b, lid 1, Wet VpB 1969.

Het Hof stelt alles in aanmerking nemend bij toepassing van de borgstellingsanalogie in goede justitie het rentepercentage op de aandeelhoudersleningen vast op 3,09%. Hetgeen meer in mindering is gebracht op de winst, wordt in beginsel aangemerkt als een onttrekking. Er is geen aanleiding wegens het vermeende ontbreken van gelieerdheid de onzakelijkeleningjurisprudentie niet van toepassing te achten op de (pensioen)verzekeraars die als crediteur partij zijn bij de aandeelhoudersleningen. De door de aandeelhouders/natuurlijk personen verstrekte leningen kunnen volgens het Hof niet als onzakelijke leningen worden aangemerkt en daarop is artikel 8b Wet VpB 1969 evenmin van toepassing.

Het Hof gaat verder nog in op de regeling van artikel 7 BBI en oordeelt dat de toepassing van het fbi-regime in het geval van X geen wetsontduiking oplevert.

Het Hof vernietigt de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland voor zover er geen uitspraak is gedaan over de hoogte van de belastbare winsten (en belastbare bedragen) en er geen dotaties aan de afrondingsreserve zijn vastgesteld voor de jaren 2014 tot en met 2017. Het bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2014-2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
7 mei 2024
Rolnummer
22/358; 22/359; 22/360; 22/361
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1920
Auteur(s)
mr. F. van Horzen
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2024/1797
Aflevering
6 augustus 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6521
bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002515&artikel=6,bwbr0002515&artikel=6,bwbr0002515&artikel=7,bwbr0002515&artikel=7,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002705&artikel=7,bwbr0002705&artikel=7,bwbr0002705&artikel=8,bwbr0002705&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina