Onterechte naheffing parkeerbelasting; geen naheffing na maximale parkeerduur (1)
Hof Den Haag, 3 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(1)
Samenvatting
Op 9 november 2021 omstreeks 17.04 uur stond de auto van X (belanghebbende) op een parkeerlocatie in Dordrecht geparkeerd. Aan X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 69,80 (€ 3,30 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten).
Op de betreffende locatie was de maximale parkeerduur veertig minuten naar een tarief van € 1. X heeft op die dag de tussen 9.00 uur en 9.40 uur verschuldigde parkeerbelasting voldaan.
Hof Den Haag oordeelt dat voor X de verplichting bestond om voor de eerste veertig minuten parkeren op de parkeerlocatie parkeerbelasting op aangifte te voldoen en dat hij niet was gehouden om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Over de tijd na de maximale parkeerduur van veertig minuten kan niet worden nageheven, omdat artikel 20 AWR de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, 21/00853, ECLI:NL:HR:2022:346, NLF 2022/0545, met noot van Froentjes). Aangezien niet in geschil is dat X de tussen 9.00 uur en 9.40 uur verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, wordt de naheffingsaanslag vernietigd. Voorts wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van X ten bedrage van € 875.
BRON
Uitspraak van 3 juli 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 25 oktober 2023, nummer ROT22/6112.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Dordrecht opgelegd ten bedrage van € 69,80, bestaande uit € 3,30 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 68.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 april 2024. Partijen zijn verschenen. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken BK-23/896 en BK-23/897. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend betrekking heeft op die ene zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Lokale regelgeving
2.1. Artikel 225 van de Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan gemeenten om in het kader van parkeerregulering parkeerbelasting te heffen. Artikel 225, lid 8, Gemeentewet bepaalt dat het tarief van de parkeerbelasting afhankelijk kan worden gesteld van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten.
2.2. Uit artikel 234, lid 3, Gemeentewet volgt dat een naheffingsaanslag wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
2.3. De raad van de gemeente Dordrecht heeft in zijn openbare vergadering van 21 december 2021 de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht (de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht) vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht is op 29 december 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2021, nummer 481477 en in werking getreden op 1 januari 2022.
2.4. De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht luidt, voor zover in hoger beroep van belang:
1. Voor de toepassing van deze verordening en de hierop gebaseerde besluiten en (beleids)regels wordt verstaan onder:
(…)
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel (bijlage I) en Gebiedsaanduiding Tariefzones (bijlage II).
(…)
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen bij besluit van het college.
(…)
Bijlage 1 Tarieventabel
A. |
Tarief van belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid |
|
A1. |
Het tarief voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen bedraagt per uur in: Tariefzone 1A: (…) |
€ 3,30 |
(…) |
||
A7. |
Het tarief voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen met een maximale parkeerduur van telkens 40 minuten bedraagt per 40 minuten in tariefzones 1A, 1B, 2 en 3: |
€ 1,00 |
(…) |
2.5. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht heeft bij besluit van 23 juni 2020 de terreinen, weggedeelten en tijdstippen voor betaald parkeren vastgesteld (Besluit aanwijzing plaatsen en tijdstippen parkeerbelasting Dordrecht; het Aanwijzingsbesluit). Het Aanwijzingsbesluit is op 10 juli 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2020, nummer 173426 en in werking getreden op 1 september 2020.
2.6. In het Aanwijzingsbesluit is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:
Feiten
3.1. Op 17 maart 2022 omstreeks 10:03 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van [straat] [huisnummer] in [woonplaats] (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting.
3.2. Tijdens een controle op hiervoor genoemd tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
3.3. Tot de gedingstukken behoren schermafbeeldingen van de parkeerapplicatie ‘parkmobile’ waaruit volgt dat de auto om 08:20 uur op 17 maart 2022 is aangemeld voor een parkeeractie in de parkeerzone [zone] ( [woonplaats] ). De parkeeractie is diezelfde dag afgemeld om 09:40 uur. Ten aanzien van het tarief heeft belanghebbende een ongedateerde schermafbeelding van de parkeerapplicatie overgelegd, die, voor zover relevant, vermeldt:
3.4. Voorts behoort tot de stukken van het geding een schermafbeelding van Google Streetview waarop de bebording ter hoogte van de parkeerlocatie is afgebeeld. Het onderbord vermeldt:
3.5. Ter zitting heeft belanghebbende een foto van het scherm van het parkeerapparaat overgelegd. Het parkeerapparaat geeft op 9 april 2024 het volgende weer:
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
5.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten en tot vergoeding van de wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
5.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Niet in geschil is dat de auto op het moment van de parkeercontrole stond geparkeerd in een gebied waar, op het moment van parkeren, alleen tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende de tussen 09.00 uur en 09.40 uur verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan.
6.2. Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar ten onrechte forfaitair parkeerbelasting naar de duur van een uur (€ 1,50) heeft nageheven. Volgens belanghebbende volgt uit de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht, de bebording en het parkeerapparaat ter plaatse dat op de parkeerlocatie een maximale parkeerduur geldt van 40 minuten, waarvoor een parkeertarief van € 1,00 in rekening wordt gebracht. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78) stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag daarom had moeten berekenen over een parkeerduur van 40 minuten en dus slechts € 1,00 aan parkeerbelasting had mogen naheffen.
6.3. De Heffingsambtenaar betwist dat sprake is van een maximale parkeerduur, in die zin dat het geldende parkeerregime op de parkeerlocatie inhoudt dat er onbeperkt mag worden geparkeerd, maar dat ‘telkens’ voor maximaal 40 minuten aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Na afloop van die periode dient een belastingplichtige, indien die dan nog op de parkeerlocatie staat geparkeerd, weer opnieuw aan zijn of haar betalingsverplichting te voldoen. Volgens de Heffingsambtenaar volgt dit ook uit de op de parkeerlocatie aanwezige bebording en parkeerapparatuur. Het arrest van de Hoge Raad is daarom in de onderhavige zaak niet van toepassing. De naheffingsaanslag, berekend over de tijdsperiode van één uur (€ 1,50), is daarom terecht opgelegd.
6.4.1. Het Hof oordeelt als volgt. Gelet op artikel 4 van de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht (zie 2.4), onderdeel A7 van de Tarieventabel, artikel 2, lid 6 en lid 9, Aanwijzingsbesluit (zie 2.6), de ter plaatse aanwezige bebording (zie 3.4), waarop vermeld staat “alleen kortparkeren”, de parkeerapplicatie (zie 3.3), waarin staat “Max parkeerduur: 40 minuten” en het parkeerapparaat (zie 3.5), waarop ten aanzien van het kortparkeertarief staat “max. 40 minuten”, is het Hof van oordeel dat op de parkeerlocatie sprake is van een maximale parkeerduur van 40 minuten. De Heffingsambtenaar heeft de op de ter zitting overgelegde foto van het parkeerapparaat weergegeven informatie niet betwist en hij heeft evenmin betwist dat deze informatie de situatie op het tijdstip waarop belanghebbende stond geparkeerd weergeeft.
6.4.2. Daarvan uitgaande bestond voor belanghebbende de verplichting om voor de eerste 40 minuten parkeren op de parkeerlocatie parkeerbelasting op aangifte te voldoen en was hij niet gehouden om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Over de tijd na de maximale parkeerduur van 40 minuten kan niet worden nageheven, omdat artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78). Aangezien niet in geschil is dat belanghebbende de tussen 09.00 uur en 09.40 uur verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, moet worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
Slotsom
6.5. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer BK-23/897 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van voornoemd Besluit en de daarbij behorende bijlage voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de vorenbedoelde zaken tezamen vastgesteld op € 1.750 (beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875, een wegingsfactor 0,5 en een factor 1 wegens samenhang; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875, een wegingsfactor 0,5 en een factor 1 wegens samenhang), waarvan te dezen de helft, derhalve € 875 in aanmerking wordt genomen.
7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 875;
- gelast de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 136 aan deze te vergoeden; en
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.H.A. Kannekens, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 3 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.