Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. L.M. Lalji) tegen de uitspraak van 6 oktober 2022 in de zaak met kenmerken HAA20/4973, HAA20/4976 en HAA20/4268 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
(Belastingjaar 2016)
1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 17 april 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 603.764. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.1.2. Verder heeft de inspecteur met dagtekening 17 april 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (zvw) opgelegd. Het toegepaste maximum bijdrage-inkomen is daarbij vastgesteld op € 52.763.
1.1.3. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt.
1.1.4. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De inspecteur is aan het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv gedeeltelijk tegemoet gekomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is nader vastgesteld op € 525.934. De verzuimboete is in stand gelaten.
1.1.5. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
(Belastingjaar 2017)
1.2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 augustus 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 507.518 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.2.2. Verder heeft de inspecteur met dagtekening 28 augustus 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag zvw opgelegd. Het toegepaste maximum bijdrage-inkomen is daarbij vastgesteld op € 53.701.
1.2.3. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt.
1.2.4. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De inspecteur is aan het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv gedeeltelijk tegemoet gekomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is nader vastgesteld op € 454.453 en er is een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld van € 981. De verzuimboete is in stand gelaten.
1.2.5. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
(beide belastingjaren)
1.3. Bij uitspraak van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vermindert de boete 2016 tot een bedrag van € 313,65;
- vermindert de boete 2017 tot een bedrag van € 313,65.”
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 20 oktober 2022 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft op 24 januari 2023 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de inspecteur en van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken overgelegd.
1.5. Bij brief van 21 juni 2023 heeft de inspecteur bijlagen overgelegd; van bijlagen 36 en 37 zijn een geschoonde en een ongeschoonde versie overgelegd. De inspecteur heeft ter zake van de geschoonde versie van de stukken op grond van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek tot beperkte kennisneming gedaan. Daarop heeft de vijfde meervoudige belastingkamer van het Hof de zaak voor behandeling van dat verzoek verwezen naar de zevende enkelvoudige kamer (hierna: geheimhoudingskamer).
1.6. Op 21 november 2023 heeft het Hof tussenuitspraak gedaan op het verzoek van de inspecteur tot beperkte kennisneming van gedeelten van de nader overgelegde stukken. Een proces-verbaal van deze uitspraak is op 4 december 2023 aan partijen toegezonden.
1.7. Bij brief van 7 december 2023 heeft de inspecteur gereageerd op de tussenuitspraak en, met inachtneming van die uitspraak, nadere stukken overgelegd. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de door het Hof geboden mogelijkheid schriftelijk op deze stukken te reageren. Belanghebbende heeft erin toegestemd dat het Hof uitspraak doet op de grondslag van de stukken waarvoor de beperkte kennisneming geldt.
1.8. Belanghebbende heeft in zijn nader stuk van 12 januari 2024 het Hof verzocht om de heer [A] (controlemedewerker van de Belastingdienst) als getuige op te roepen en heeft om uitstel van de zitting verzocht. In reactie daarop heeft de inspecteur het Hof laten weten dat de heer [A] naar de zitting zou meekomen. Het verzoek om uitstel van de zitting heeft het Hof afgewezen (zie ook 5.1. e.v.).
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat (voorafgaand aan de nadere zitting van 26 maart 2024) in het digitale dossier is geplaatst.
1.10. Belanghebbende heeft na de zitting van 23 januari 2024 in een brief (met bijlagen) van 26 januari 2024 het Hof verzocht deze brief (aangaande correspondentie omtrent een (gestelde) afspraak tussen [A] en belanghebbende) alsnog te mogen indienen. Bij de brief was een reactie van de inspecteur gevoegd. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek daarvoor heropend en de desbetreffende stukken aan het dossier toegevoegd.
1.11. Bij brief van 6 februari 2024 heeft het Hof partijen meegedeeld dat slechts is heropend vanwege het (ongevraagd) nader ingediende stuk en dat geen nadere zitting zou plaatsvinden, tenzij een van de partijen daar tijdig om zou verzoeken onder vermelding van het doel van de nieuwe zitting. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om een nadere zitting en een toelichting gegeven. Omdat het belanghebbendes doel van de te houden zitting over de brief van 26 januari 2024 niet duidelijk was, heeft de griffier op 20 februari 2024 telefonisch contact gehad met de gemachtigde van belanghebbende en hem voorgehouden dat de heropening enkel plaatsvindt vanwege de brief van 26 januari 2024 van de gemachtigde en dat de inspecteur daarop reeds had gereageerd. De gemachtigde gaf te kennen dat hij niettemin een zitting wenste om nadere toelichting te kunnen geven en de verdere reactie van de inspecteur te vernemen. Het Hof heeft partijen daarop uitgenodigd voor een nadere zitting op 26 maart 2024.
1.12. Belanghebbende heeft op 15 maart 2024 nadere stukken ingediend.
1.13. Op 26 maart 2024 heeft de nadere zitting plaatsgevonden. Van het verhandelde te dezer zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.14. Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek – op 3 april 2024 – nog een nader stuk ingediend. Het Hof ziet in de inhoud hiervan geen aanleiding tot heropening van het onderzoek en heeft het stuk retour gezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser werkte in 2016 en 2017 als glazenwasser en deed dat als ondernemer onder de naam ‘ [bedrijf] ’ en tevens (passief) als firmant in ‘De vriendelijke glazenwasser’.2. Geheel 2016 en 2017 was eiser, blijkens de gegevens uit de Basisregistratie personen, woonachtig aan de [A-straat] te [plaats 1] . Vanaf 24 april 2018 tot 18 juni 2020 was eiser, eveneens blijkens de gegevens uit de Basisregistratie personen, woonachtig aan de [B-straat] in [plaats 2] .3. Op 10 april 2017 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van de jaren 2012 tot en met 2015 en de aangiften omzetbelasting van het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015. Later zijn daar ook de jaren 2016 en 2017 voor de IB/PVV aan toegevoegd. De datum van het concept-controlerapport is 2 november 2018. Namens eiser heeft zijn boekhouder hierop gereageerd met een brief van 14 januari 2019. De brief vermeldt, voor zover belang, het volgende:“Met betrekking tot het controlerapport inzake onze client [eiser] (…) gedateerd 2 november 2018 hebben wij de onderstaande opmerkingen, welke wij tevens zien als zijnde een bezwaar.Het controlerapport heeft, zoals vermeld onder punt 1-1 betrekking op de jaren 2012 t/m 2016 voor wat betreft de Inkomstenbelasting en de jaren 2012 t/m 2017 voor wat betreft de Omzetbelasting. In dit schrijven beperken wij ons tot het jaar 2015.(…)Zoals telefonisch reeds besproken zullen wij trachten om uiterlijk 4 februari 2019 onze bevindingen inzake 2016 en 2017 aan u te melden.Dit schrijven handelt dus enkel en alleen maar over het jaar 2015. Indien niet uitdrukkelijk vermeld kunnen er geen conclusies over andere jaren uit worden getrokken worden.”4. Op 28 februari 2019 is het definitieve controlerapport (hierna: het controlerapport) uitgebracht. In het controlerapport is het inkomen uit werk en woning van eiser voor 2016 bepaald op € 605.617 en is het inkomen uit werk en woning van eiser voor 2017 bepaald op € 507.518.5. Op 12 december 2017 heeft de politie Noord-Holland op het toenmalige adres van eiser aan de [A-straat] te [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen. De politie heeft in verband hiermee het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ opgesteld. Dit rapport betreft een onderzoek naar het door eiser wederrechtelijk verkregen voordeel uit de aangetroffen hennepkwekerij. Het rapport vermeldt, voor zover van belang:“OntnemingsperiodeVan 1 januari 2015 tot 12 december 2017. Deze periode beslaat 153 weken. Dit is vastgesteld aan de hand van onder andere getuigenverhoren en productiedata van hennep gerelateerde goederen welke in de kwekerij werden aangetroffen.(…)(…)Aantal kweekruimtes: 2Vaststelling opbrengst per oogt in de 1e kweekruimteAangetroffen plantenIn de 1e kweekruimte stonden 605 hennepplanten in potten.Wij stelden dit vast door de hennepplanten te tellen.De oppervlakte van de beplanting in de 1e kweekruimte was 36 m2.Per m2 stonden er 17 hennepplanten.Opbrengst hennep per plant(…)De opbrengst aan hennep per plant van de 1e kweekruimte is volgens de tabel minimaal 27,2 gram.Opbrengst hennep per oogstDe totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:605 planten x 27,2 gram = 16,456 kilogramFinanciële opbrengst per oogstDe daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraag dit minimaal EUR 4.070,00 per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 16,456 kilogram x EUR 4.070,00 = EUR 66.975,92.Vaststelling eerdere oogsten in de 1e kweekruimteIn de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 14 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de 1e kweekruimte. Uitgangspunt hierbij een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.Kostenberekening in de 1e kweekruimte(…)De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:Afschrijvingskosten : EUR 400,00 (…)Hennepstekken : EUR 2.305,05 (EUR 3,81 per stek/plant)Variabele kosten : EUR 2.347,40 (EUR 3,88 per stek/plant)Kosten knippers : EUR 127,05 (EUR 0,21 per stek/plant)Totaal aan kosten : EUR 5.179,50Vaststelling opbrengst per oogt in de 2e kweekruimteAangetroffen plantenIn de 2e kweekruimte stonden 378 hennepplanten in potten.Wij stelden dit vast door de hennepplanten te tellen.De oppervlakte van de beplanting in de 2e kweekruimte was 19,4 m2.Per m2 stonden er 20 hennepplanten.Opbrengst hennep per plant(…)De opbrengst aan hennep per plant van de 2e kweekruimte is volgens de tabel minimaal 25,7 gram.Opbrengst hennep per oogstDe totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:378 planten x 25,7 gram = 9,7146 kilogramFinanciële opbrengst per oogstDe daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraag dit minimaal EUR 4.070,00 per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 9,7146 kilogram x EUR 4.070,00 = EUR 39.538,42.Vaststelling eerdere oogsten in de 2e kweekruimteIn de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 14 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de 2e kweekruimte. Uitgangspunt hierbij een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.Kostenberekening in de 2e kweekruimte(…)De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:Afschrijvingskosten : EUR 250,00 (…)Hennepstekken : EUR 1.440,18 (EUR 3,81 per stek/plant)Variabele kosten : EUR 1.466,64 (EUR 3,88 per stek/plant)Kosten knippers : EUR 79,38 (EUR 0,21 per stek/plant)Totaal aan kosten : EUR 3.236,20Berekening wederrechtelijk verkregen voordeelHet netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:De 1e kweekruimteBruto opbrengst 14 oogst(en) x EUR 66975,92 EUR 937.662,88Totale kosten 14 oogst(en) x EUR 5179,50 EUR -/- 72.513,00De 2e kweekruimteBruto opbrengst 14 oogst(en) x EUR 39538,42 EUR 553.537,88Totale kosten 14 oogst(en) x EUR 3236,20 EUR -/- 45.306,80Wederrechtelijk verkregen voordeel EUR 1.373.380,96 ”6. In paragraaf 8.2 van het definitieve controlerapport is vermeld dat op basis van het hierboven genoemde ‘Rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij het met de hennepkwekerij behaalde voordeel in 2016 € 490.495 bedraagt, zijnde de bruto opbrengsten van € 532.570, verminderd met € 42.075 kosten en in 2017 € 392.396 bedraagt, zijnde de bruto opbrengsten van € 426.056, verminderd met € 33.660 kosten.7. Op grond van het controlerapport en het ‘Rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ is verweerder er vanuit gegaan dat eiser € 490.495 aan netto-opbrengsten in het jaar 2016 heeft genoten en dat hij € 392.396 aan netto-opbrengsten in het jaar 2017 heeft genoten. Deze bedragen zijn later in de definitieve aanslagen van 2016 en 2017 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) opgenomen.8. Eiser is op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. De uitnodiging is verstuurd naar het adres [A-straat] te [plaats 1] .9. Op 28 april 2017 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om uitstel voor het doen van aangifte voor het jaar 2016. Door verweerder is daarop uitstel verleend tot 1 september 2017.10. Eiser is op 28 februari 2018 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. De uitnodiging is verstuurd naar het adres [A-straat] te [plaats 1] .11. Op 28 april 2018 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om uitstel voor het doen van aangifte voor het jaar 2017. Door verweerder is daarop uitstel verleend tot 1 september 2018.12. Op 17 april 2019 zijn de onderhavige aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2016 aan eiser opgelegd. De aanslagen zijn verstuurd naar het adres [C-straat] te [plaats 2] . De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 603.764 en dit bedrag is als volgt opgebouwd:Saldo fiscale winstberekening € 141.143Ondernemersaftrek € 9.436 -/-€ 131.707MKB-winstvrijstelling 14% € 18.438 -/-Belastbare winst € 113.269Netto resultaat uit werkzaamheden € 490.495 +Inkomen box 1 € 603.76413. Op 9 juli 2019 is door verweerder een brief ontvangen van eiser, waarin is vermeld:“[eiser](…)[C-straat](…) [plaats 2](…)(…)Betreft: geen ontvangst postGeachte heer/mevrouw,Graag verzoek ik u omdat ik geen of nauwelijks post ontvang deze te sturen naar mijn boekhouder, Randstad fiscaal[D-straat]Het betreft post van:[bedrijf 1] bv[bedrijf 2] bv[bedrijf 3][X]Op dit moment heb ik geen enkel zich op de situatie met de fiscus. In mijn portaal van de belastingdienst staat kennelijk lang niet alles. Kunt u alle stukken van de afgelopen 6 maanden daar heen sturen?Met vriendelijke groet[eiser]”14. Op 28 augustus 2019 zijn de onderhavige aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017 aan eiser opgelegd. De aanslagen zijn verstuurd naar het adres [C-straat] te [plaats 2] . De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 507.518 en dit bedrag is als volgt opgebouwd:Saldo fiscale winstberekening € 141.143Ondernemersaftrek € 7.280 -/-€ 133.863MKB-winstvrijstelling 14% € 18.741 -/-Belastbare winst € 115.122Netto resultaat uit werkzaamheden € 392.396 +Inkomen box 1 € 507.51815. Op 25 september 2019 is door de gemachtigde van eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2016. Op 9 december 2019 en 30 december 2019 heeft verweerder nadere gronden ontvangen inzake de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en ZWV voor het jaar 2016. Bij de brief van 9 december 2019 is de hiervoor genoemde brief van 9 juli 2019 bijgevoegd.16. Op 2 december 2019 is door de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017. Op 27 december 2019 heeft verweerder nadere gronden ontvangen inzake de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en ZWV voor het jaar 2017. De brief van 9 juli 2019 is daarbij gevoegd.17. Door eiser is op 7 februari 2020 alsnog een inkomensopstelling IB/PVV voor het jaar 2016 ingezonden, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 598, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 486 en een verzamelinkomen van € 1.084. Op dezelfde datum is eveneens voor het jaar 2017 alsnog een inkomensopstelling IB/PVV ingezonden naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 958, een inkomen uit sparen en beleggen van € 981 en een verzamelinkomen van € 23.18. Op 26 juni 2020 heeft verweerder voor het jaar 2016 uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Aan dit verzoek is hij gedeeltelijk tegemoet gekomen ten aanzien van de aanslag IB/PVV en de berekende belastingrente. De verzuimboete en de aanslag ZVW heeft verweerder in stand gelaten.19. Op 30 juli 2020 heeft verweerder voor het jaar 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Aan dit verzoek is hij gedeeltelijk tegemoet gekomen ten aanzien van de aanslag IB/PVV en de berekende belastingrente. De verzuimboete en de aanslag ZVW heeft verweerder in stand gelaten.20. Op 21 augustus 2020 zijn de verminderingsbeschikkingen voor beide jaren aan eiser verstuurd. De verminderingsbeschikking voor het jaar 2016 bevat een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 525.934 en dat is als volgt opgebouwd: belastbare winst van € 64.774, plus netto resultaat uit werkzaamheden van € 452.114, plus ontvangen alimentatie van € 25.285, minus aandeel eigen woning van € 16.239. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 20.309. De verminderingsbeschikking voor het jaar 2017 bevat een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 455.434 en dat is als volgt opgebouwd: belastbare winst van € 59.508, plus netto resultaat uit werkzaamheden van € 392.396, plus ontvangen alimentatie van € 11.223, minus aandeel eigen woning van € 8.674. Daarnaast is een voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking gekomen van € 981. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € 11.651.21. Eiser heeft ten aanzien van zowel het jaar 2016 als 2017 beroep ingesteld. De beroepschriften zijn gedagtekend 5 augustus 2020 (voor het jaar 2016) en 7 september 2020 (voor het jaar 2017) en op 6 augustus 2020 respectievelijk 8 september 2020 door de rechtbank ontvangen.22. Op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) heeft verweerder op 27 september 2021 de officier van justitie verzocht om de uitspraak met betrekking tot de strafzaak en de ontnemingszaak van eiser. Deze uitspraken zijn door verweerder overgelegd in de onderhavige zaken. Eiser is op 11 augustus 2020 door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voor – kort samengevat en voor zover hier van belang – het in de periode van 29 september 2017 tot en met 12 december 2017 opzettelijk telen, in een pand aan de [A-straat] , van ongeveer 983 hennepplanten en voor het wegnemen van elektriciteit en water. De rechtbank Noord-Holland heeft tevens wettig en overtuigend bewezen geacht dat eiser verantwoordelijk was voor de in zijn huis aangetroffen hennepkwekerij en deze kwekerij in elk geval vanaf 1 januari 2015 tot 12 december 2017 in bedrijf moet zijn geweest. Op 8 september 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak van eiser. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarbij door de rechtbank vastgesteld op € 1.275.282,32.”
2.2. Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
2.3. In het controlerapport van 28 februari 2019 (zie onder 4 van de uitspraak van de rechtbank) is onder meer het volgende opgenomen:
“Privévermogensvergelijking(…)A.Belastingplichtige heeft voor de jaren 2016 en 2017 voor de inkomstenbelasting geen aangifte gedaan en ook geen administratie ter beschikking van de Belastingdienst gesteld. Omdat ik daardoor te veel aannames moet doen, heb ik besloten om voor deze jaren geen vermogensvergelijking op te stellen.(…)8.2. Resultaat overige werkzaamheden(…)Op 12 december 2017 heeft de politie Noord-Holland op het adres [A-straat]te [plaats 1] (het woonadres van belastingplichtige) een inwerking zijnde hennepkwekerij (983 planten) aangetroffen en ontmanteld Daarmeeis een misdrijf, welke door de politie aan belastingplichtige wordt toegerekend, opheterdaad ontdekt.De hennepkwekerij is in twee uitgegraven verborgen ruimtes in de kelderaangetroffen. Volgens de politie betrof het een zeer goed verstopte en vooralprofessioneel aangelegde kwekerij. Verder bleek er ook sprake te zijn van diefstalvan water, stroom en gas.Naar aanleiding van de aangetroffen en ontmantelde hennepkwekerij is door depolitie een rapport “berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij”opgesteld.Uit dat rapport kan worden opgemaakt dat:- de kwekerij sinds 1 januari 2015 in gebruik is geweest;- het uitgangspunt een gemiddelde kweekcyclus is van tien weken per oogst;- er wordt uitgegaan van 14 reeds eerder gerealiseerde oogsten;- de bruto-opbrengst per oogst € 106.514 (totaal € 1.491.196) bedraagt;- de totale kosten per oogst € 8.415 (totaal € 117.810) bedragen; en- de totale kosten netto-opbrengsten € 1.373.386 bedragen.Voor wat betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel sluit ik aan bij de door depolitie opgestelde berekening. Op basis van het rapport ‘berekening wederrechtelijkverkregen voordeel hennepkwekerij” bereken ik de door belastingplichtigegerealiseerde netto-opbrengsten als volgt:Omschrijving 2015 2016 2017 TotaalAantal oogsten 5 5 4 14Bruto-opbrengsten € 532.570 € 532.570 € 426.056 € 1.491.196Kosten -€ 42.075 -€ 42,075 -€ 33.660 -€ 117.810Netto-opbrengsten € 490.495 € 490.495 € 392.396 € 1.373.386De met de hennepkwekerij verkregen netto-opbrengsten merk ik aan als resultaatoverige werkzaamheden.”
2.4. De rechtbank Noord-Holland heeft op 11 augustus 2020, parketnummer 15-060357-18 vonnis gewezen in de strafrechtelijke zaak die tegen belanghebbende is aangespannen. Tegen deze uitspraak loopt hoger beroep. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat het Hof wel kan uitgaan van de juistheid van de weergave van de in deze bijlage genoemde processen-verbaal.
Deze weergave luidt voor zover van belang als volgt:
“Bijlage – De bewijsmiddelenDe hierna vermelde processen—verbaal zijn in de letterlijke vorm opgemaakt door personen diedaartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feitof de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.(…)Een (ongenummerd) proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2017 metproces-verbaalnummer PL1100-2017210032-9. Dit proces-verbaal houdt — zakelijkweergegeven —onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van eenverbalisant:Op 12 december 20 17 stond ik buiten op straat en hield ik toezicht op de vernietiging van dehennepplanten welke in de kwekerij waren aangetroffen. Tijdens deze bezigheden zag ik dateen oudere man en vrouw aan kwamen lopen. Zij verklaarden aan mij, verbalisant, dat menhet al niet vertrouwde sinds de straat naast de woning in 2014 voor enkele maanden hadopengelegen. Zij verklaarden dat zij dagelijks langs de bewuste woning liepen of reden endat na 2014 de straat niet meer had opengelegen.Een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘buurtonderzoek’ van 18 december 2017 metproces-verbaalnummer PLI100-2017210032-8. Di proces-verbaal houdt — zakelijkweergegeven — onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van eenverbalisant:[A-straat] [1] : Drie jaar gelden is het begonnen bij de buurman. [B] is toenbegonnen met verbouwen aan de achterzijde van zijn woning. Hij heeft toen ook het straatjedat naar nummer [2] leidt opengebroken. Nadat het straatje weer dicht was heb ik met[B] gesproken. Hij vertelde mij toen dat hij wel een heel ziekenhuis kon voorzien vanStroom.[A-straat] [3] Begin 2014 is onze buurman begonnen met verbouwen.Tijdens zijn verbouwing heeft hij ook de straat links naast zijn woning open gemaakt. Destraat heeft ongeveer 6 maanden open gelegen. We hebben hier vaak een lichte hennepluchtgeroken. Afgelopen zomer roken wij de henneplucht het sterkst. Ik zie vaak ‘rare’ auto’s endaarbij ook ‘rare’ mensen. Er wordt dan wel eens een auto achteruit bijna in de garage gereden. Er wordt dan vervolgens iets in en uit deze auto geladen.Een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘indicatoren eerdere oogsten’ van 21 december2017 met proces-verbaalnummer PL1100-2017210032-12. Dit proces-verbaal houdt —zakelijk weergegeven onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingenvan verbalisanten:Wij verbalisanten, troffen omstandigheden aan die duiden op een of meer eerdereopbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij.Wij stelden het volgende naar onderzoek vast:BEVINDINGEN FRAUDESPECIALIST LIANDERWij hoorden de fraudespecialist het volgende verklaren:” Er is een illegale kabelaangebracht op de kabelmof, hierdoor wordt direct stroom afgenomen van het net. Omhetgeen waterdicht te maken, is er twee componenten hars gebruikt. De verpakking van dezetwee componenten hars, lag bij de mof. Wij verbalisanten zagen dat er op de verpakking bijde mof stond: ‘use before’ 19-12-2014. Naar aanleiding van de verklaring van defraudespecialist, is het niet aannemelijk dat de twee componenten hars, ver na 2014 zijngebruikt. Het jaartal sluit tevens aan op de verklaringen van de buurtbewoners.PRODUCTIEDATAOp meerdere elektrasnoeren. kweekmateriaal en een houten houwplaat aan het begin vankweekruimte A. werden productiedata aangetroffen. Opvallend was dat het meeste materiaalin 2012 was geproduceerd.GEBRUIKT MATERIAALWij kunnen concluderen dat de aangetroffen en reeds gebruikte assimilatielampen inaugustus 2013 zijn geproduceerd.KOOLSTOFFILTERSWij zagen dat het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Het is aannemelijk dat devervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in dekwekerij waren bevestigd. Wij zagen in de open kelder, een nieuwe koolstoffilter in een doosstaan. Wij zagen dat in kweekruimte A een vervuilde koolstoffilter in een blauwe zak stond.Het is aannemelijk dat de koolstoffilter vervangen zou gaan worden. Een koolstoffilter gaatgemiddeld vijf oogsten mee. De egale vervuiling van voorwerpen en het filterdoek treedt pasna langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig vanhet droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuigingvan de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op deze voorwerpen en hetfilterdoek terecht.ISOLATIESCHUIMIn de kweekruimtes was gebruik gemaakt van isolatieschuim om kieren en gaten dicht temaken. Dit schuim verkleurt onder invloed van licht van de assimilatielampen. Dooreen stukje uit het schuim te breken werd de oorspronkelijke, lichtere, kleur zichtbaar.VERVUILDE GOEDERENHet is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat personen, welke verdacht worden vanbetrokkenheid bij een hennepkwekerij vaak verklaren dat benodigde goederen voor eenhennepkwekerij tweedehands en vervuild aangekocht zijn. Echter wordt in dit proces-verhaalmet vervuiling bedoelt de egale vervuiling, zonder verstoring, waardoor vastgesteld kanworden dat deze vervuiling heeft plaatsgevonden in de aangetroffen kwekerij, aangezien bijverplaatsing van reeds bestofte goederen, deze stoflaag beschadigd zal raken.Daarnaast kunnen wij, verbalisanten, met onze ervaring van eerdere ontmantelingen vanhennepkwekerijen, concluderen dat de aangetroffen hennepkwekerij, een extreem geval wasqua vervuiling. Zowel de ruimtes als het materiaal en aangetroffen apparatuur waren extreemvervuild. De metalen ventilatoren waren extreem verroest. Daarnaast zagen wij dat meerderetransformatoren aan de buitenkant, begonnen te oxideren.”
Tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 september 2020 inzake ontneming, parketnummer 15-060357-18, loopt eveneens een hoger beroep van belanghebbende.
2.5. Belanghebbende heeft bij zijn nader stuk van 7 december 2022 de volgende vermogensvergelijking (productie 19) opgemaakt door [C] RA Bc overgelegd.
Hierin is, voor zover van belang, vermeld:
“Vermogensvergelijking 1 januari 2016 1 januari 2017Eigen woning* 881.000 881.000Hypotheek -881.000 -881.000*de woning is 50/50 eigendom in zowel bezit als schuld. Ex-partner betaald mee aan woninglasten (hypotheek) via alimentatieBankrekeningen:[rekeningnummer 1][rekeningnummer 2] (volgens aangiften) - [0000][rekeningnummer 3] (volgens aangiften) [0000][verzekering bedrijf ][0000] (volgens aangiften) - -Overige (volgens aangiften) - -Contanten in eigen bezit**Opgenomen gelden/leningen - -Waarde auto (restauratie- hobby)meer opbrengst - -Leningen op rechtspersonen 250.000 250.000*** via [bedrijf 1] BV in lening verstrekt voor verbouwing in [bedrijf 2] BV. Ref rapport 3.4.3Overige schulden (volgens aangiften) - 0OndernemingsvermogenGlazenwasserij *** -61.715 -39.881*** betreft vermogen na winsttoerekeningsubtotaal 225.871 270.114Resultaat WUO 2012Resultaat WUO 2013Resultaat WUO 2014Resultaat WUO 2015Resultaat WUO 2016 26.858Resultaat WUO 2017 16.253Uitbetaalde heffingskortingenEindvermogen per 31 December: 252.729 286.367Inkomen prive: (vermogen begin minus vermogen eind) 12.659 33.638Verantwoorden middels WUO -26.858 -16.253Inkomende stortingen prive 5.024 13.733(afstortingen omzet)Alimentatie ontvangsten/verrekeningen -16.239 -8.674Overige nader te duiden inkomensbronnen: -11.235 5.059De volgens de inspecteur gestelde nader te duiden inkomensbronnen zijn (netto-privé)- -Deze zijn voor de jaren 2016 en 2017 niet bepaald door de inspecteur in het controle rapportals gevolg het niet ter beschikking hebben van de gegevens voor deze jaren ten gevolge vanhet nog niet hebben gedaan van aangifte bij opstellen van het controlerapport.Verschil tussen alternatieve vermogens vergelijking en controle rapport (stelling inspecteur hanteert meer verzwegen inkomen - meer negatieve uitkomsten van vergelijking) -11.215 5.059 ”
2.6. Belanghebbende heeft bij zijn nader stuk van 7 december 2022 een “Uiteenzetting urenbesteding [X] indicatief” (productie 20) opgemaakt door [C] RA Bc overgelegd. Hierin is het volgende vermeld:
“Uiteenzetting urenbesteding heer [X] indicatief.1. De standaard norm voor het aantal te besteden uren wordt afgeleid van het aantal weken in een jaar onder aftrek van vakantie en weekenden met een standaard van 8 uren per dag. Vakantiedagen zijn bij een werkweek van 40 uren vastgesteld op tenminste 20 dagen. Daarnaast wordt nog rekening gehouden met de feestdagen: nieuwjaarsdag, paasmaandag, pinkstermaandag, Hemelvaartsdag, goede vrijdag, 2de kerstdag. Dit resulteert in het volgende:Basis: 52 weken x 7 dagen 364 dagenAf:Feestdagen 6 dagenWeekenden (52 x 2 dagen) 104 dagenVakantiedagen 20 dagenWerkzame dagen 234 dagenVoor de fiscale berekening van een kilometervergoeding wordt gerekend met 214 dagen. Hierbij wordt ook nog verwachte ziekte meegenomen en standaard 5 ADV dagen.Opmerkingen:- ADV en ziekte bestaan/kunnen niet voor een zelfstandige bestaan i.v.m. directeinkomensafhankelijkheid.-Weekenden worden vaak deels opgeofferd om additioneel inkomen te genereren.- Vakantie wordt meestal beperkt door zelfstandigen tot 10 dagen.Op basis van bovenstaande opmerkingen kan derhalve worden uitgegaan van een aantal dagen van 234, welke in werkelijkheid hoger zullen zijn (circa 300 dagen).2. Op grond van 234 dagen en 8 werkzame uren per dag, waarbij een zelfstandige vaak meer uren besteed voor reistijd, administratie etc, dan de feitelijke 8. . Het aantal uren in totaal voor een werkzaam jaar zijn derhalve te stellen op 1.872 uren (bij 300 dagen is dit 2.400 uren).3. In een voorgaande calculatie is uitgegaan van een tarief per uur om een bepaald aantal uren te draaien. Hierbij werd uitgegaan van een glazenwassers tarief als gangbaar was/is in de markt voor particuliere glasbewassing met een emmer en een ladder. Dit is rond de EUR 30 tot EUR 35 per uur. Echter bij het hanteren van diverse apparatuur om het werk te verlichten en zakelijke klanten, kan dit tarief variëren van EUR 40 tot EUR 60 per uur exclusief BTW. Apparatuur die het werk verlicht zijn het hanteren van een tukkerinstallatie met een Osmosewatertank. (Blijkt uit het controlerapport van de inspecteur betreffende BTW dat dit aanwezig is).4. Berekenend naar de omzet levert dit het volgende beeld op voor de periode 2012tot en met 20175. De Glazenwasserij heeft geen personeel in dienst en werkt met inhuur derden tegen eenmarktconform tarief. Dit is afhankelijk van het ziektebeeld, waarbij experts het aannemelijk lijkt dat zwaar fysiek werk niet mogelijk is. Echter als genoemd onder punt 3 is binnen de glazenwasserij apparatuur aanwezig, welke het werk verlicht.6. Uren en hennepkwekerij volgend uit bestudering van de FPA 2005/2010 en 2016. Leidden tot de volgende inzichten:- het knippen van planten (pagina 41) — geeft aan dat per uur zes planten geknipt kunnen worden. Dit is in basis niet aangepast in de latere versies FPA. Dit houdt dus in dat bij een geprognotiseerde oogst van 983 planten Het knippen van planten 160,5 uren zou betreffen. (963/6) Dit keer het aantal oogsten per jaar volgens het politierapport van 7 geeft een totale uurbesteding van 1.123,5 uren per jaar enkel voor het knippen. Dit is in geval hij het alleen zou doen. Echter als eerder gesteld is nooit vastgesteld, anders dan diefstal van electra waaraan deze teelt wordt gelinkt door de fiscus. Dit zou inhouden dat, naast de gerealiseerde omzet zou leiden tot een significante urenbesteding. Tevens zou de oogst in dit geval verloren gaan, omdat 1 oogst vier weker knippen is.- verder wordt niet ingegaan op de handelingen van het opzetten en het monitoren van een oogst. Rekening houden met het inkopen van stekken of zelf maken van stekken of zaadjes planten is dit niet te verwaarlozen. Echter hier is niet veel informatie over te vinden Wel dat het een secure taak is. Kortom moeilijk te bepalen. Maar het stekken van een plant is ongeveer 1 minuut voor het feitelijk maken van de stek (selectie, snijden en planten), 1 minuut voor het wegzetten, en dagelijkse controle van circa 2 minuten voor diverse waarden van de grond, water, etc (Libelle, […] etc). Voor het zetten van zaadjes is een vergelijkbaar protocol (kopen in ontkiemzakje) en wordt het beperkt enkel de 1 minuut van wegzetten en de dagelijkse controle. Nu is hier een synergie in te maken en ga ik uit van 2 minuten per stek/zaadje per oogst om te maken. Dit zou voor het inregelen van de oogst een totaal urenbesteding geven van 7*963*2 = 13.482 minuten per jaar is 224,70 uren.• per dag moet een controle plaatsvinden op diverse waarden van water, bemesting, temperatuur,CO2 waarden etc. Dit zijn kwekersuren. Wederom, wordt hier weinig over bekend gemaakt, maarin “de wandelgangen” kun je rekenen op een 30 minuten controle voor een dergelijke omvangrijkeoogsthoeveelheid per dag. Daarnaast per week circa 1,5 - 2,5 uur aan onderhoud (lampen, CO2,voeding, verversing etc). Bij elkaar geeft dit per week een besteding van circa (voorzichtigheidshalve) 2 + 6 x 0.5 = 5 uur. Voor een kweekcyclus van 9 weken (FPA) geeft dit 9 x 5voor 7 oogsten per jaar een totaal van 315 uren.o Het inregelen en schoonmaken van een plantage kost eveneens tijd die in acht moetworden genomen. Ook hier wordt geen rekening mee gehouden in het algemeen. Ook hieris beperkt tot geen informatie over bekend, maar betreft het geheel schoonvegen van de hokken, vervanging van lampen, ventilatiefilters, energie units, plantbewatering, waterreservoirs etc. Wederom in de “wandelgangen” gaat het bij een dergelijke omvang snel om per oogst cyclus rekening te houden 2 dagen. Hier wordt niet gedacht aan de standaard 8 uur, maar voor de calculatie ga ik hier wel van uit. In totaal zou dit 7 x 16 = 112 uren per jaar kosten.Resumerend houdt dit in dat naast het glazenwasserij bedrijf, waarbij reeds eerder is aangetoonddat de heer [X] een hoger uurtarief hanteert dan volgens de markt als minimum wordtaangemerkt, hij nog eens het volgende zou moeten spenderen per jaar aan het exploiteren vaneen hennepkwekerij welke volledig operationeel is:Inregelen teeltruimte(n) 112 uren-Monitoren teeltvoortgang 315 urenOpzetten teelt (inzaaien/stekken) 225 uren-Knippen (zelf) van oogst 1.123 urenTotaal per jaar hennepkwekerij 1.775 uren7. Zouden de uren voor de hennepkwekerij en de uren voor de glazenwasserij bij elkaar worden gemaakt dan zou het volgende beeld ontstaan voor de jaren 2015, tot en met 2017Hieruit is af te leiden, dat wanneer zowel een glazenwasserij als hennepteelt zou worden verricht op basis van het gestelde door belastingdienst er een tekort in beschikbare uren zou zijn van 203 uren per jaar.Rekening houden met een reëel markttarief is de omzet als verantwoord in de jaarrekening en aangiften niet uitzonderlijk en/of afwijkend te noemen.[C]Financieel deskundige”
2.7. Belanghebbende heeft bij zijn nader stuk van 7 december 2022 een “reactie op bijtelling hennepteelt” (productie 21) opgemaakt door [C] RA Bc overgelegd:
2.8. Met dagtekening 26 mei 2023 is aan belanghebbende een verminderingsbeschikking ib/pvv voor het jaar 2017 opgelegd waarin ingevolge de Wet rechtsherstel box 3 is het inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar € 82.
2.9. In een nader stuk van de inspecteur van 21 juni 2023 is omtrent de verzending van de aanmaningen het volgende vermeld:
“Dat de aanmaningen voor het jaar 2016 en 2017 daadwerkelijk aangeboden zijnaan PostNL (en dus niet aan Sandd) blijkt overigens uit het volgende.2016:In de verzendrapportage is door de opsteller op de derde pagina de volgende zin opgenomen: ‘Met postbedrijf POSTNL heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2017 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als met RUNID £0039540 en generatienummer G137Q/1 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding .’.De betreffende aanmaning tot het doen van aangifte is opgenomen in een partij documenten met RUNID N0269029 en GENNO 01371, totaal 66.020 stuks. De partij documenten met RUNID N0269029 is vervolgens samengevoegd in een samengestelde partij documenten met RUNID S0039540 totaal 67 303 stuksOnder het kopje “SAP/ZP05 ” in de verzendrapportage is te zien dat de documenten met “Verkooporder” 7005014470, “Bestelnummer” S0039540-G-1370/1 en “Eindproduct” 901465 vallen onder de 48 Uurs verzending. Uit de rapportage blijkt dat deze stukken allen (67.303) tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan PostNL. Onder het kopje “SAP /VA03 ” valt te zien dat de status is “volledig beleverd”.Sedert 2016 en ook gedurende geheel 2017 nog (wegens verlenging) had de Belastingdienst zowel een contract net PostNL als met Sandd. PostNL diende binnen maximaal 48 uur te bezorgen (perceel 1A 24 uur, perceel 1B 48 uur),Sandd binnen 72 uur. Dit blijkt uit bijlage 36 — 8:29 (PostNL) en bijlage 37 —8:29 (Sandd). Uitsluitend u als bestuursrechter mag kennisnemen van (de inhoud van) deze stukken, zodat ik ze ter beperkte kennisneming verstrek onder toepassing artikel 8:29 AWB. De reden hiervoor is dat het commerciële contracten betreft tussen de Belastingdienst als civielrechtelijke partij enerzijds en de postbezorgers anderzijds.Nu de betreffende aanmaning middels de diverse nummers gevolgd kan worden in de verzendrapportage zodat blijkt dat deze valt onder 48 Uurs stukken en de verzending van 48 Uurs stukken gedurende 2017 slechts door PostNL werd verzorgd, kan het niet anders dan dat het stuk is meegegeven aan PostNL zoals in de verzendrapportage ook te lezen valt en ik mijn verweerschrift in hoger beroep ook reeds heb gesteld.(…)In de verzendrapportage ten aanzien van de aanmaning 2016 is ook sprake van een tweetal stuklopers. In de SAP dispositielijst (onder het kopje “SAP/ZP05 ”) is namelijk te lezen dat de partij met “Verkooporder” 7005014470 , “Bestelnummer” S0039540-G1370/1 en“ Eindproduct” 901465, twee stuklopers kende. De input bestond uit 67.303stukken, het aantal stukken onder “Verkooporder hoeveelheid” inclusief de tweestuklopers bedraagt 67,305 (67.143 + 160 + 2). De twee stuklopers zullen dus zijn hersteld en zijn vervolgens weer bij de partij bijgevoegd; uiteindelijk zijn aan PostNL 67.303 stukken aangeboden. Het totale gewicht van de verzonden partij bedraagt blijkens de afdrukken onder het kopje “SAP/VA03 ” 807.636 gram, dat komt exact overeen met 67.303 stukken * l2gram.2017 :In de verzendrapportage is door de opsteller op de derde pagina de volgende zin opgenomen: ‘Met postbedrijfPOSTNL heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2018 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als met RUNID S0046163 en eindproductnummer 901465 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding .’.De betreffende aanmaning tot het doen van aangifte is opgenomen in een partij documenten met RUNID N0311502 en (generatienummer) GENNO 01555, totaal 85.177 stuks. De partij documenten met RUNID N0311502 is vervolgens samengevoegd in een samengestelde partij documenten met RUNID S0046163 en eindproductnummer 901465, totaal 88.440 stuks.Onder het kopje “SAP/ZP05 ” in de verzendrapportage is te zien dat de documenten met “Verkooporder” 7005029915 , “Bestelnummer” S0046163 en “Eindproduct” 901465 vallen onder de 48 Uurs verzending. Uit de rapportage blijkt dat deze stukken allen (88.440 stuks) tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan PostNL. Onder het kopje “SAP /VA03 ” valt te zien dat de status is “volledig beleverd”,Sedert 2016 en ook gedurende geheel 2018 nog (wegens verlenging) had de Belastingdienst zowel een contract met PostNL als met Sandd. PostNL diende binnen maximaal 48 uur te bezorgen (perceel 1A 24 uur, perceel 1B 48 uur), Sandd binnen 72 uur. Dit blijkt uit bijlage 36 — 8:29 (PostNL) en bijlage 37 —8:29 (Sandd). Zoals hierboven reeds bij het jaar 2016 uiteengezet beroep ik me ten aanzien van deze stukken op artikel 8:29 AWB; uitsluitend u alsbestuursrechter mag kennisnemen van (de inhoud van) deze stukken.Nu de betreffende aanmaning middels de diverse nummers gevolgd kan worden in de verzendrapportage zodat blijkt dat deze valt onder 48 Uurs stukken en de verzending van 48 Uurs stukken gedurende 2018 slechts door PostNL werd verzorgd, kan het niet anders dan dat het stuk is meegegeven aan PostNL zoals in de verzendrapportage ook te lezen valt en ik mijn verweerschrift in hoger beroep ook reeds heb gesteld.De conclusie kan niet anders luiden dat zowel de aanmaning voor het jaar 2016 als de aanmaning voor het jaar 2017 ter post zijn bezorgd en dat dit met hetgeen in eerste aanleg en hoger beroep is gesteld, bij betwisting door belanghebbende, ook aannemelijk door mij is gemaakt. De conclusie kan niet anders luiden dan dat de aanmaningen zijn aangeboden aan PostNL.”
2.10. Belanghebbende heeft aan de Belastingdienst verzocht om inzage in diens persoonsgegevens in de Fraude Signalering voorziening (FSV). Op 3 januari 2024 heeft de Belastingdienst een beslissing op het inzageverzoek persoonsgegevens gegeven. Belanghebbendes verzoek om inzage in de FSV is gedeeltelijk toegewezen. Het verzoek om inzage in het kader van projectcode 1043 is toegewezen (de persoonsgegevens van belanghebbende zijn niet in dat kader verwerkt) en het verzoek om inzage in met FSV vergelijkbare systemen zijn toegewezen (tot nu toe is niet vastgesteld dat er systemen of applicaties zijn die met FSV vergelijkbaar zijn).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking (hierna ook: de FSV-procedure).
2.11. In het proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2024 is onder meer het volgende opgenomen:
“ [A] legt als getuige de belofte af.De gemachtigde van belanghebbende :Wanneer heeft u voor het eerst contact gehad met de politie inzake dit dossier? [A] :14 December 2017.De gemachtigde van belanghebbende :Kunt u bevestigen of u op 15 februari 2018 informatie heeft verkregen inzake dit dossier? [A] :Dat weet ik niet.De gemachtigde van belanghebbende :Bent u 14 maart 2018 aanwezig geweest bij een overleg met een verbalisant genaamd [D] ? [A] :Die datum kan ik niet bevestigen. Ik heb een gesprek gehad op bureau [plaats 3] met twee verbalisanten waaronder een verbalisant genaamd [D] .De gemachtigde van belanghebbende :Op 21 maart 2018 was u wederom bij een overleg met de verbalisanten. [A] :Ik ben eenmalig bij een overleg geweest met twee verbalisanten op bureau [plaats 3] . De datum van dat overleg kan ik me niet herinneren.De gemachtigde van belanghebbende :Bent u in verband met de verbalisanten op het woonadres van belanghebbende geweest? [A] :Ik ben nooit op het woonadres van belanghebbende geweest.De gemachtigde van belanghebbende :U heeft bevestigd dat u een gesprek met verbalisanten heeft gehad. Wat is in dat gesprek besproken? [A] :We hebben besproken wat de verbalisanten hebben aangetroffen, wat zij van die bevindingen vonden, wat de fiscale consequenties kunnen zijn. Dat is de kern van wat er is besproken.De gemachtigde van belanghebbende :U verklaart dat u in feite belangstelling had voor de mening van verbalisanten betreffende de fiscale consequenties. [A] :Nee, inzake de eventuele fiscale consequenties ben ik niet geïnteresseerd in hun mening. Verbalisanten hebben feiten geconstateerd. Ik probeer de fiscale consequenties van die feiten in te schatten.De gemachtigde van belanghebbende :Wat hebben ze gezegd te hebben gevonden? [A] :Dat staat in mijn rapport. Een hennepplantage. [X] was de eigenaar van de woning waarin de hennepplantage zich bevond.De gemachtigde van belanghebbende :U bent bij de bespreking. U verneemt dat er hennep gevonden is. U bent tegelijkertijd bezig met boekencontrole. Heeft u bij die gelegenheid de verbalisanten verzocht om materiaal in de vorm van film, video of foto’s aan u over te leggen wat u kan gebruiken voor uw berekening? [A] :Nee.De gemachtigde van belanghebbende :Heeft u naar aanleiding van de informatie uit het gesprek met verbalisanten overwogen om de controle over te dragen aan een collega? [A] :Nee.De gemachtigde van belanghebbende :U heeft gesproken met belanghebbende in het kader van de controle nadat u op de hoogte was van het feit dat er een hennepteelt was aangetroffen bij hem. U heeft hem bij dat gesprek gewezen op de cautie. [A] :Nee, dat klopt niet. Ik heb een inleidend gesprek gevoerd met belanghebbende. Dat gesprek heeft plaatsgevonden voordat de hennepplantage was aangetroffen. Na het aantreffen heb ik belanghebbende niet meer gesproken. Ik heb nog wel via de mail contact met belanghebbende gehad. Ook heeft zijn adviseur hem ingebeld terwijl ik aanwezig was. Toen heb ik belanghebbendes stem gehoord.De gemachtigde van belanghebbende :Het inleidend gesprek heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. [A] :Dat zou kunnen. Het was in ieder geval voordat ik kennis had genomen van de hennepplantage.De gemachtigde van belanghebbende :Heeft u hem in dat gesprek de cautie gegeven? [A] :Ja.De gemachtigde van belanghebbende :U heeft enkel de blote opmerking gemaakt ‘ik geef u de cautie’, u heeft niet gezegd waarvoor u de cautie gaf.De oudste raadsheer :Dit is geen vraag. Getuigen dienen zich te beperken tot verifieerbare feiten die uit eigen waarneming bekend zijn. [A] :Ik zou nooit enkel zeggen ‘ik geef u de cautie’. Ik leg altijd uit welke vragen wel en niet beantwoord moeten worden. Vragen over belastingheffing moeten beantwoord worden. Vragen over de schuldvraag hoeven niet beantwoord te worden. Ik geef altijd de cautie én een toelichting, want mensen weten vaak niet wat cautie is.De gemachtigde van belanghebbende :U heeft 14 december 2017 een gesprek met verbalisanten. Vervolgens bent u verder gegaan met de boekencontrole? [A] :Ja.De gemachtigde van belanghebbende :Was u bekend met de ziekte van belanghebbende? [A] :Belanghebbende heeft verteld dat hij ziek zou zijn. Ik heb dat voor het eerst vernomen tijdens het inleidend gesprek.De gemachtigde van belanghebbende :Kan u bevestigen dat u een brief heeft geschreven dat u alle correspondentie naar de gemachtigde zou sturen? [A] :Nee.De inspecteur :Tijdens het gesprek met de adviseur van belanghebbende waarin hij belanghebbende belde, heeft u toen met belanghebbende gesproken? Of heeft u toen enkel zijn stem gehoord? [A] :De adviseur vond het nodig om belanghebbende te bellen. Ik heb niet met belanghebbende gesproken. Ik heb alleen het geluid van belanghebbendes stem gehoord.De inspecteur :Waarom is het onderzoek naar belanghebbende ingesteld? [A] :Belanghebbende had een BV genaamd [bedrijf 2] waar onderzoek werd gedaan. Er was voor een aanzienlijk bedrag verbouwd. Het zou kunnen dat de verbouwing van eigen geld was betaald, dat geld zou hij volgens de aangifte niet hebben. Daarom is er een onderzoek gestart bij belanghebbende.De voorzitter :In het boekenonderzoek (blz. 33 paragraaf 8.2) staat dat ervan uit is gegaan dat de hennepplantage sinds 1 januari 2015 in gebruik is geweest. Waar heeft u die conclusie op gebaseerd? [A] :Ik heb gevraagd om gebruik te mogen maken van het strafrechtelijk onderzoek. De rapportage ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel’ is gevolgd. Ik heb zelf de plantage niet geconstateerd. Er is aangesloten bij de bevindingen en de berekeningen van de politie.De gemachtigde van belanghebbende :In het controlerapport (blz. 35) staat dat voor 2012, 2013 en 2014 meer omzet vanwege de glazenwasserij . In 2015 boekt u de omzet op nul. Waarom? [A] :Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Dat staat vast in het rapport. Dat zou ik moeten nalezen.De voorzitter beëindigt het getuigenverhoor van [A] nadat partijen te kennen hebben gegeven niets meer te willen vragen. (…)De oudste raadsheer: Waarom wenst u opnieuw een oordeel over de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften? U heeft die grond bij de rechtbank ingetrokken. Ook beslissingen op ambtshalve verzoeken betreffende de Inkomstenbelasting worden inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank heeft dat ook gedaan.De gemachtigde van belanghebbendeDan is het goed. Ik wil niet dat de zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur. Ik wil dat de zaak hetzelfde wordt behandeld als bij de rechtbank. Dus het is goed als het hetzelfde gaat als bij de rechtbank.(…)De gemachtigde van belanghebbende :[A] is niet een betrouwbare getuige. Hij verklaart niet meer te weten dat hij de brief heeft geschreven waarin wordt beloofd alle correspondentie van de Belastingdienst naar de gemachtigde van belanghebbende te sturen, terwijl die brief van redelijk recente datum is. Hij is dus geen betrouwbare getuige.De jongste raadsheer :Dat is een ernstige beschuldiging. Waar in het dossier is de desbetreffende brief te vinden?De gemachtigde van belanghebbende :De brief zit in het dossier. Als de brief niet in de hoger beroepsfase is ingebracht dan is de brief ingebracht tijdens de beroepsfase. Die stukken zouden ook tot uw dossier moeten behoren.De voorzitter schorst de zitting voor tien minuten.De gemachtigde van belanghebbende :Ik heb [A] niet persoonlijk willen aanvallen. Desgevraagd verklaar ik de brief niet te hebben kunnen vinden. De brief bestaat wel. Als de brief niet in deze procedure is overgelegd dan is dat in een andere procedure gebeurd.”
2.12. In het nader stuk van 26 januari 2024 schrijft belanghebbendes gemachtigde het volgende aan het Hof.
“Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op dinsdag 23 januari 2024 heb ik een beroep gedaan op de brief van de heer [A] aan belanghebbende, [X] , die ik en ook de inspecteur niet konden vinden. Na de zitting bleek mij dat deze brief in het hoger beroep procesdossier IB 2014 en IB 2015 was opgenomen en aan uw Hof op 13 september 2021 is aangeboden en op dezelfde dag verzonden aan de inspecteur. Bijgevoegd doe ik u hiervan de bewijsstukken toekomen.In overleg met inspecteur mr. [E] die geen bezwaren had dat ik u deze bewijsstukken toezend, zie bijgevoegde correspondentie, zend ik u dan ook deze brief met bewijsstukken toe.Ik verzoek u deze brief d.d. 13 augustus 2021 (Hof: bedoeld is klaarblijkelijk de e-mail van 13 april 2018 ) van de heer [A] aan belanghebbende met cc aan de gemachtigde aan het procesdossier toe te voegen opdat hiermee rekening kan worden gehouden.”Als bijlage bij het nader stuk van 26 januari 2024 is een e-mail bericht van 13 april 2018 opgenomen van [A] aan belanghebbende (met een c.c. aan [F] ).“Geachte heer [X] ,Uiteraard neem ik uw gezondheid serieus.Indien de indruk wordt gewekt dat dat anders is, betreur ik dat.Naar mijn mening heb ik dat het hele onderzoek gedaan.Echter, u bent de ondernemer en dhr. [F] is uw adviseur.Ik mag eigenlijk in dit soort situaties (i.c. het vragen om informatie) niet buiten u om in contact reden met een adviseur.Maar in dit specifieke geval zal ik, omdat u mij daar in uw e-mail op wijst, een uitzondering maken.Ik heb daarom zojuist contact opgenomen met dhr. [F] .Dhr. [F] heeft aan mij verzocht om de aan u gestuurde verzoeken om informatie ook nu naar hem te sturen.Omdat ik deze email in cc naar dhr. [F] stuur, heb ik die brieven bijgevoegd.Op uw verzoek zal ik het onderzoek in overleg met dhr. [F] afronden. Voor het vervolg van het onderzoek zal dhr. [F] mij komende dinsdag 17 april 2018 terugbellen.Van het onderzoek zal een rapport worden opgesteld.Ik ben verplicht om dat rapport in ieder geval naar de onderneming en/of ondernemer te sturen. In uw geval zal ik het rapport ook naar uw adviseur sturen. Het is vervolgens aan u om te beslissen of u zelf reageert of dat uw adviseur reageert.Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."
3. Geschil in hoger beroep
Ook in hoger beroep is in geschil of het belastbaar inkomen uit werk en woning (na ambtshalve vermindering) en het bijdrage-inkomen niet te hoog zijn vastgesteld. Voorts is in geschil of er terecht aan belanghebbende verzuimboeten zijn opgelegd.
Ter zitting van het Hof (zitting 23 januari 2024) heeft gemachtigde van belanghebbende bevestigd dat ook in hoger beroep de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften niet meer in geschil is (zie ook 2.11 en rechtsoverweging 23 van de rechtbankuitspraak).
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“Geschil en beroepsgronden23. In geschil is alleen of de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht (deels) zijn afgewezen. Partijen hebben ter zitting de stellingen inzake de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV ingetrokken. De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is derhalve niet langer in geschil.24. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen bewijs heeft overgelegd, maar slechts de aanname heeft gedaan dat er in de jaren 2016 en 2017 inkomsten uit hennepkwekerijen zijn behaald. Daarnaast stelt eiser dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het controlerapport louter theoretisch is en dat verweerder dit bedrag niet klakkeloos heeft mogen overnemen zonder bewijs. Eiser betwist dat er sprake is van “onverklaarbare geldstromen” en stelt dat hij in zijn levensbehoeften voorzag door middel van leningen, het met winst verkopen van een auto en bijdragen uit het riante salaris van zijn toenmalige echtgenote. Subsidiair stelt eiser, onder verwijzing naar het vonnis van 11 augustus 2020, dat de bruto-inkomsten (voor aftrek van kosten) in het jaar 2017 niet hoger kunnen zijn dan € 86.000. Ten aanzien van de door eiser behaalde inkomsten uit glazenwasserij , stelt eiser dat hij kampte met aanzienlijke gezondheidsklachten waardoor het niet aannemelijk is dat eiser deze activiteiten heeft kunnen uitoefenen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vermindering van de belastingaanslagen naar een inkomen uit werk en woning van € 598 voor het jaar 2016, conform de door eiser ingediende inkomensopstelling IB/PVV 2016 (door verweerder aangemerkt als aanvullend bezwaar) respectievelijk een inkomen uit werk en woning van € -958 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 981 voor het jaar 2017, conform de door eiser ingediende inkomensopstelling IB/PVV 2017 (door verweerder aangemerkt als aanvullend bezwaar) en tot vernietiging van de opgelegde boetes.25. Verweerder stelt, zakelijk weergegeven, dat eiser de vereiste aangiften niet heeft gedaan, ondanks herinnering en aanmaning daartoe. Verweerder stelt dat:- op 28 september 2017 een herinnering voor het doen van aangifte voor het jaar 2016 is verstuurd naar eiser. De brief is verstuurd naar het adres [A-straat] te [plaats 1] en vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 12 oktober 2017 moet zijn ingediend;- op 3 november 2017 een aanmaning voor het doen van aangifte voor het jaar 2016 is verstuurd naar eiser. Ook deze brief is verstuurd naar het adres [A-straat] te [plaats 1] . De brief vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 17 november 2017 moet zijn gedaan;- op 21 september 2018 een herinnering voor het doen van aangifte voor het jaar 2017 is verstuurd naar eiser. De brief is verstuurd naar het adres [C-straat] te [plaats 2] en vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 5 oktober 2018 moet zijn ingediend;- op 30 oktober 2018 een aanmaning voor het doen van aangifte voor het jaar 2017 is verstuurd naar eiser. Ook deze brief is verstuurd naar het adres [C-straat] te [plaats 2] . De brief vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 13 november 2018 moet zijn gedaan.Dit rechtvaardigt volgens verweerder de conclusie dat de rechtbank het beroep van eiser ongegrond moet verklaren, tenzij eiser doet blijken dat de in de aanslagen begrepen inkomsten tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Verweerder stelt tevens dat de beslissingen op de verzoeken tot ambtshalve vermindering gebaseerd zijn op redelijke schattingen nu deze niet significant afwijken van het wederrechtelijk door eiser verkregen voordeel en de gemiddeld behaalde omzet uit glazenwasserij verminderd met de door eiser aangevoerde kosten, en dat eiser overigens niet overtuigend heeft aangetoond dat deze onjuist zijn. Ten slotte stelt verweerder dat de aan eiser opgelegde verzuimboetes terecht zijn opgelegd, en er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.Bevoegdheid rechtbank26. Alvorens de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling, dient zij te beoordelen of zij daartoe ook bevoegd is. Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan, dat in dat geval de rechtbank bevoegd is binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. Eiser is sinds 18 juni 2020 woonachtig in [Z] en de beroepschriften zijn na die datum ingediend, zodat op grond van artikel 8, negende lid, aanhef en onderdeel a, van Bijlage 2 van de Awb uitsluitend de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige beroepen.27. Partijen hebben verzocht de onderhavige beroepen desondanks bij de rechtbank Noord-Holland behandeld zullen worden, gelet op de samenhang met eerdere zaken van eiser die door deze rechtbank zijn behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de proceseconomie ermee is gediend de beroepen in deze fase van de procedure niet te verwijzen.28. Gelet bovenstaande zal de rechtbank inhoudelijk op het beroep beslissen en laat zij een onbevoegdverklaring achterwege.Ontvankelijkheid29. Verweerder heeft de bezwaarschriften van eiser inzake de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 mede beoordeeld als verzoek om ambtshalve vermindering en heeft de verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikking gedeeltelijk afgewezen.30. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering geen bezwaar heeft ingesteld, maar rechtstreeks beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij gebruik wenst te maken van de in artikel 7:1a van de Awb geboden mogelijkheid rechtstreeks beroep in te stellen tegen de aanslagen. Verweerder heeft hier ter zitting mee ingestemd. Hoewel niet aan alle voorwaarden van artikel 7:1a van de Awb is voldaan, kan deze gang van zaken in het onderhavige geval uit overwegingen van proceseconomie worden aanvaard. De rechtbank komt derhalve toe aan de beoordeling van het geschil.Omkering en verzwaring van de bewijslast31. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). De rechtbank overweegt dat deze bewijsregel tevens van toepassing is bij de beoordeling van een besluit op een verzoek om ambtshalve vermindering. De enkele omstandigheid dat sprake is van rechtstreekse beroepen acht de rechtbank geen reden om deze bewijsrechtelijke sanctie op het niet doen van de vereiste aangifte buiten beschouwing te laten. De rechtbank acht het daarom in overeenstemming met de ratio van deze wetsbepaling om in dit geval voor ‘uitspraak op bezwaar’ ‘voor bezwaar vatbare beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering te lezen’.32. In zijn arrest van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:675) heeft de Hoge Raad overwogen dat het niet doen van de vereiste aangifte op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR, leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, derde lid, van de AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.33. Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van de eiser is ontvangen of aangeboden dan wel eiser anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).34. Door eiser is niet betwist dat hij voor beide jaren is uitgenodigd tot het doen van aangifte en dat deze uitnodigingen hem ook hebben bereikt. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat door (de gemachtigde van) eiser verzocht is om uitstel van het doen van aangifte.35. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het overleggen van verzendrapporten de verzending van (de herinnering en) de aanmaning voor beide jaren aannemelijk heeft gemaakt.- De verzending van de herinnering voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 heeft verweerder aannemelijk gemaakt met het rapport van de Centrale administratieve processen van de Unit Centrale Functies in Apeldoorn met dagtekening 3 december 2020. Uit dat rapport volgt dat de herinnering voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 is opgenomen in een samengestelde partij van 71.688 stuks met batchnummers G1349tm53 (generatienummer) en S0038916 (RUNID) en dat deze partij op 21 september 2017 tijdig en zonder problemen is aangeboden aan SANND ter postbezorging.- De verzending van de aanmaning voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 heeft verweerder aannemelijk gemaakt met het rapport van de Centrale administratieve processen van de Unit Centrale Functies in Apeldoorn met dagtekening 3 december 2020. Uit dat rapport volgt dat de aanmaning voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 is opgenomen in een samengestelde partij van 67.303 stuks met batchnummers G1370/1 (generatienummer) en S0039540 (RUNID) en dat deze partij op 31 oktober 2017 tijdig en zonder problemen is aangeboden aan POSTNL ter postbezorging.- De verzending van de herinnering voor het doen van aangifte IB/PVV 2017 heeft verweerder aannemelijk gemaakt met het rapport van de Centrale administratieve processen van de Unit Centrale Functies in Apeldoorn met dagtekening 4 december 2020. Uit dat rapport volgt dat de herinnering voor het doen van aangifte IB/PVV 2017 is opgenomen in een samengestelde partij van 77.683 stuks met batchnummers 901465 (eindproductnummer) en S0045461 (RUNID) en dat deze partij op 14 september 2018 tijdig en zonder problemen is aangeboden aan POSTNL ter postbezorging.- De verzending van de aanmaning voor het doen van aangifte IB/PVV 2017 heeft verweerder aannemelijk gemaakt met het rapport van de Centrale administratieve processen van de Unit Centrale Functies in Apeldoorn met dagtekening 4 december 2020. Uit dat rapport volgt dat de aanmaning voor het doen van aangifte IB/PVV 2017 is opgenomen in een samengestelde partij van 88.440 stuks met batchnummers 901465 (eindproductnummer) en S0046163 (RUNID) en dat deze partij op 23 oktober 2018 tijdig en zonder problemen is aangeboden aan POSTNL ter postbezorging.Op grond hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs geleverd van de verzending naar het juiste adres.36. Vervolgens ligt het op de weg van eiser om dit vermoeden van ontvangst van de bovengenoemde stukken te ontzenuwen. Eiser heeft volstaan met de stelling dat hij de herinneringen en aanmaningen niet heeft ontvangen en daarbij heeft hij in algemene zin gewezen op nieuwsberichten over problemen bij de postbezorging. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee het vermoeden van ontvangst van de aanslagen niet heeft ontzenuwd.36. De aangiften IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 zijn niet binnen de door de inspecteur bij de aanmaning gestelde termijn ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is om die reden ten aanzien van de onderhavige jaren 2016 en 2017 sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast, vanwege het niet doen van de vereiste aangiften.Redelijke schatting38. Nu sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of eiser heeft doen blijken dat en in hoeverre het verzamelinkomen, zoals dat luidt na de voor bezwaar vatbare beschikkingen op de verzoeken tot ambtshalve vermindering, onjuist is.39. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met hetgeen daartoe is opgenomen in het controlerapport en hetgeen verweerder daartoe verder heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, aannemelijk gemaakt dat eiser in 2016 en 2017 aanzienlijke inkomsten heeft genoten. De rechtbank wijst daarvoor met name op paragraaf 8.2 van het controlerapport waar een berekening is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt in de jaren 2016 en 2017. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser bij vonnis van 11 augustus 2020, parketnummer 15-060357-18, door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en wegens diefstal van een hoeveelheid elektriciteit en 29.211 m³ water. De meervoudige strafkamer achtte wettig en overtuigend bewezen dat eiser verantwoordelijk was voor de in zijn huis aangetroffen hennepkwekerij en deze kwekerij in elk geval vanaf 1 januari 2015 tot 12 december 2017, de dag waarop de kwekerij is ontmanteld, in bedrijf moet zijn geweest. Verder achtte de meervoudige strafkamer bewezen dat eiser zich gedurende dezelfde periode schuldig had gemaakt aan de diefstal van de elektriciteit en het water. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond daarvan terecht aangenomen dat eiser inkomsten uit de teelt van hennep heeft genoten.40. Aangaande de hoogte van de in aanmerking te nemen inkomsten uit de hennepteelt is in paragraaf 8.2 van het controlerapport gewezen op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’. Volgens het in die paragraaf opgenomen overzicht bedroeg de bruto-opbrengst van hennep in 2016 € 532.570 en is daarvoor in dat jaar € 42.075 aan kosten gemaakt, zodat een netto-opbrengst resteert van € 490.495. In het jaar 2017 bedroeg de bruto-opbrengst van hennep € 426.056 en is er € 33.660 aan kosten gemaakt, zodat een netto-opbrengst resteert van € 392.396. Verweerder heeft voor de jaren 2016 en 2017 geen privévermogensvergelijking gemaakt, maar heeft een schatting gemaakt op basis van inkomsten uit het verleden. Dit komt de rechtbank niet onredelijk of willekeurig voor. De in het controlerapport genoemde bedragen zijn in eerste instantie door verweerder in de aanslagen 2016 en 2017 overgenomen en bij verminderingsbeschikkingen van 21 augustus 2020 is het verzamelinkomen over beide belastingjaren verminderd. Verder heeft verweerder gewezen op het vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 september 2020 waarbij eiser is veroordeeld tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.211.518,20. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen en eiser heeft met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd het tegendeel niet doen blijken. Zo acht de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat eiser in 2016 en 2017 leefde van het, volgens eiser, riante salaris van zijn voormalige echtgenote, de door eiser opgenomen leningen en de gestelde winst behaald met verkoop van een auto. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser reeds in 2012 van zijn echtgenote was gescheiden, en dat eiser op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij op de hiervoor beschreven wijzen in zijn levensbehoeften voorzag. Subsidiair heeft eiser verwezen naar een berekening van financieel expert [C] waaruit volgens eiser zou blijken dat de bruto-inkomsten uit hennepteelt in 2016 en 2017 in totaal niet hoger geweest kunnen zijn dan € 86.000, omdat er hooguit sprake geweest kan zijn van één hennepoogst in de onderhavige jaren. Eiser heeft de berekening echter niet overgelegd, waardoor de berekening geen onderdeel uitmaakt van de gedingstukken en de rechtbank deze berekening reeds daarom niet bij de beoordeling heeft kunnen betrekken. Ook met de door de gemachtigde en de financieel expert ter zitting gegeven toelichting heeft eiser zijn subsidiaire standpunt niet inzichtelijk gemaakt.41. Ten aanzien van het inkomen uit glazenwasserij heeft verweerder aansluiting gezocht bij de in het controlerapport berekende gemiddelde jaaromzet, verminderd met de kosten blijkend uit de door eiser op 7 februari 2020 ingediende aangiften, en, wegens opvallend hoge auto- en transportkosten in 2017, voor het jaar 2017 met de gemiddelde auto- en transportkosten over de jaren 2013 tot en met 2015 in plaats van de door eiser gestelde auto- en transportkosten. Dit komt de rechtbank niet onredelijk of willekeurig voor. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat eiser specifiek in de jaren 2016 en 2017 leed aan bepaalde gezondheidsklachten, die ertoe moeten leiden dat eiser geen (significante) omzet uit glazenwasserij kan hebben genoten. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser in de door hem op 7 februari 2020 ingediende aangiften een omzet uit glazenwasserij heeft aangegeven van € 83.247 (2016) respectievelijk € 100.866 (2017).42. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op bovenstaande, een redelijke en niet willekeurige schatting van het inkomen gemaakt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Eiser slaagt dus niet in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat geen aanleiding is voor verdere vermindering van de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017.Verzuimboeten43. Op grond van artikel 67a van de AWR, gelezen in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR, kan voor het niet dan wel niet tijdig indienen van de aangifte voor een aanslagbelasting een bestuurlijke boete worden opgelegd van ten hoogste € 5.278 (wettelijk maximum in de jaren 2016 en 2017).44. Op grond van paragraaf 21, vierde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is er alleen sprake van een verzuim indien de belastingplichtige de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur. De inspecteur is in beginsel gehouden een boete van 7% van het wettelijke maximum van artikel 67a van de AWR op te leggen. In het zesde lid van paragraaf 21 is vastgelegd dat in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum kan worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een belastingplichtige stelselmatig in verzuim is.45. Nu vaststaat dat eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016 en 2017 en dat hij, ondanks daartoe te zijn herinnerd en aangemaand, niet tijdig de aangifte heeft ingediend, is er sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67a, eerste lid, van de AWR.46. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belastingplichtige, bestaat evenwel geen grond voor het opleggen van een verzuimboete. Een belastingplichtige kan met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig bij de Belastingdienst zou zijn ingediend (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).47. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend. Uit het dossier volgt dat eiser kampt met verscheidene gezondheidsproblemen. Eiser stelt dat hij daardoor niet in staat was zich bezig te houden met zijn administratie en fiscale aangelegenheden. De rechtbank is van mening dat eiser, indien hij als gevolg van zijn gezondheidstoestand, geheel niet in staat zou zijn geweest om in de onderhavige jaren de aangifte in te dienen, het op de weg van eiser had gelegen om passende maatregelen te nemen ten einde aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen. Voor zover eiser in dit verband wijst op zijn brief van 9 juli 2019 is de rechtbank van oordeel dat hiermee door eiser niet tijdig een passende maatregel is getroffen omdat de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen reeds daarvoor zijn verstuurd. Met hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.48. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de boete passend en geboden is. Nu eiser volgens verweerder ook voor de jaren 2012 tot en met 2017 niet tijdig en/of volledig aangifte heeft gedaan, en dit ook in verschillende uitspraken van deze rechtbank en het gerechtshof Amsterdam aannemelijk is geacht (vlg. rechtbank Noord-Holland 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9061, rechtbank Noord-Holland 15 oktober 2021 ECLI:NL:RBNHO:2021:9062, gerechtshof Amsterdam 16 december 2021 ECLI:NL:GHAMS:2021:4397 en ECLI:NL:GHAMS:2021:4396, rechtbank Noord-Holland 19 november 2020 ECLI:NL:RBNHO:2020:11823 en ECLI:NL:RBNHO:2020:11824), is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een stelselmatig verzuim, zodat verweerder conform het eigen beleid in beginsel een verzuimboete tot het wettelijke maximum heeft kunnen opleggen. Hetgeen eiser omtrent zijn financiële situatie heeft aangevoerd, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat van de oplegging van de boete had moet worden afgezien, dan wel de boete moet worden gematigd. Eiser heeft geen actuele gegevens over zijn financiële situatie overgelegd waarmee aannemelijk gemaakt wordt dat zijn financiële situatie dusdanig is, dat overgegaan dient te worden tot matiging van de boete. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de financiële situatie van eiser, waardoor geen hoge verzuimboetes tot het wettelijke maximum van € 5.278 zijn opgelegd, maar tweemaal een verzuimboete van € 369 is opgelegd. De rechtbank acht deze boetes in beginsel passend en geboden.49. De duur van de procedure vormt voor de rechtbank wel aanleiding tot ambtshalve matiging van de boetes, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken.50. Voor de beantwoording van de vraag met welk bedrag de boeten dienen te worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, zal de rechtbank uitgaan van de richtlijnen opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4468 en de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.51. De redelijke termijn voor boeteoplegging vangt aan op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Als zodanige handeling dient in elk geval aangemerkt te worden de kennisgeving als bedoeld in artikel 67g, tweede lid, van de AWR. De verzuimboetes zijn aan eiser bekend gemaakt bij het opleggen van de aanslagen. De aanslagen dateren van 17 april 2019 (jaar 2016) en 28 augustus 2019 (jaar 2017). Vanaf het moment van de aankondiging (bekendmaking) tot het moment waarop de rechtbank uitspraak doet in deze zaken zijn (afgerond) 42 maanden (jaar 2016) respectievelijk 38 maanden (jaar 2017) verstreken.52. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Aangezien de rechtbank niet is gebleken van zodanige omstandigheden, is de redelijke termijn in dit geval overschreden met 18 maanden (jaar 2016) respectievelijk 14 maanden (jaar 2017). Dit behoort te leiden tot vermindering van de boeten, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Bij een overschrijding van 1 tot 2 jaren (zoals in dit geschil aan de orde is) stelt het gerechtshof Amsterdam deze vermindering op 15%, met een maximum van € 10.000. De rechtbank zal daarom de boete voor het jaar 2016 verminderen met € 55,35 tot € 313,65 en de boete voor het jaar 2017 eveneens met € 55,35 tot € 313,65.Beschikkingen belastingrente53. De beroepen worden mede geacht betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of naar een onjuist bedrag is rekening is gebracht.Conclusie en gevolgen54. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De boetes dienen te worden verminderd zoals hiervoor onder 52 geoordeeld.Proceskostenvergoeding55. Omdat de beroepen ongegrond zijn, bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.”
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Formele punten: Verzoek tot aanhouding/op de zaak betrekking hebbende stukken/buiten beschouwing laten stukken
5.1. Belanghebbende heeft verzocht de behandeling van zijn hoger beroep aan te houden totdat de (onherroepelijk) is beslist in de FSV-procedure (zie 2.10). Het Hof heeft aanleiding gezien om de reeds geplande zitting in elk geval doorgang te laten vinden, zodat de getuige zou kunnen worden gehoord en de overige aspecten van de zaak behandeld konden worden. Het Hof heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat de behandeling geschorst (of gesloten en heropend) kan worden teneinde een eventuele tweede zitting te houden, indien daartoe aanleiding is. Het Hof heeft belanghebbende in dat verband gevraagd om een nadere toelichting op zijn belang bij het overleggen van de FSV-stukken.
5.2. Volgens belanghebbende hebben de stukken uit de FSV-procedure aan de inspecteur ter beschikking gestaan, omdat de mogelijkheid bestond dat de inspecteur de FSV-registratie kon raadplegen en zijn het daarom stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb (8:42 stukken). Belanghebbende heeft verklaard dat dat de FSV-stukken relevant zijn voor de tussen partijen bestaande geschilvraag of de controle bij belanghebbende objectief dan wel mogelijk vooringenomen is geweest.
Het Hof constateert dat het betoog van belanghebbende veronderstelt dat de FSV-stukken 8:42 stukken zijn. Het Hof is echter van oordeel dat de FSV-stukken niet behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarbij acht het Hof van belang dat geloofwaardig door de ter zitting van het Hof onder ede gehoorde getuige [A] (controlemedewerker Belastingdienst) is verklaard dat de aanleiding van het controleonderzoek jegens belanghebbende niet gelegen was in gegevens die voortkwamen uit de FSV (vlg. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748), maar dat dit onderzoek voortkwam uit een boekenonderzoek bij [bedrijf 2] BV waarbij aan de orde kwam dat sprake was geweest van een aanzienlijke, met eigen geld gefinancierde, verbouwing. Dit geld zou belanghebbende volgens zijn aangifte niet hebben (zie het proces verbaal van zitting, 2.11). Voorts heeft de inspecteur (herhaaldelijk) geloofwaardig verklaard dat hij en de andere bij deze zaak betrokken personen eerst op de hoogte kwamen van de omstandigheid dat belanghebbende was opgenomen in de FSV nadat de gemachtigde van belanghebbende hem daarover had geïnformeerd (dat was nadat de aanslagen en de ambtshalve verminderingen hadden plaatsgevonden) en zij nimmer toegang hebben gehad tot de FSV databanken.
5.3. Het Hof stelt vast dat de controlemedewerker en de inspecteur geloofwaardig hebben verklaard dat zij geen beschikking hadden over de FSV-registratie en daar ook niet over konden beschikken. Maar zelfs al hadden ze wel over de FSV-registratie kunnen beschikken, dan nog konden de daarin opgenomen gegevens ten tijde van de controle en de aanslagregeling geen aanleiding geven tot vooringenomen handelen vanwege fraudeverdenkingen, omdat er geen fraudeverdenking in het systeem vermeld was. Het Hof komt dus tot het oordeel dat de FSV-stukken niet relevant kunnen zijn voor het geschil. Door belanghebbende is overigens ook niet geconcretiseerd om wat voor stukken het zou gaan. Onder die omstandigheden ziet het Hof het verzoek afwegend tegen belang van een spoedig afgewikkelde procedure in deze zaak, onvoldoende grond om het verzoek van belanghebbende om de uitkomst van de FSV-procedure af te wachten, in te willigen. Niet gebleken is dat belanghebbende zwaarderwegende belangen heeft, die nopen tot het inwilligen van het verzoek tot aanhouding. Ook ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende de stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb zouden zijn overgelegd.
5.4. Nadat het Hof afstand had gedaan van de getuige en in zijn tweede termijn bij de zitting van het Hof, heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat de getuige onbetrouwbaar is. Als reden hiervoor voert de gemachtigde aan dat het niet geloofwaardig is dat de getuige zich het schrijven van een brief met daarin een afspraak over het toezenden van alle post aan alleen de gemachtigde niet kan herinneren. Het Hof ziet hierin – en ook overigens – geen enkele aanleiding om de getuige onbetrouwbaar te achten. Hoewel de gemachtigde ruimschoots gelegenheid daartoe heeft gehad om de brief die zich volgens hem onder de stukken van deze zaak bevindt aan het Hof te tonen, is ter zitting van het Hof geen brief van de getuige met een dergelijke afspraak gevonden. Ook de na de zitting aan het Hof toegezonden e-mail van 13 april 2018 (zie onder 2.12 en) bevat niet een dergelijke afspraak. De getuige heeft overigens ook verklaard dat hij niet kan bevestigen dat hij een brief heeft geschreven dat hij alle correspondentie naar alleen de gemachtigde zou sturen. Alle gedingstukken wijzen erop dat dit in overeenstemming is met de waarheid.
5.5. Op de in de nadere stukken van belanghebbende van 14 februari 2024 en 15 maart 2024 en in de pleitnota van belanghebbende vervatte feitelijke informatie en stellingen, voor zover zij niet over de correspondentie omtrent de (gestelde) afspraak tussen [A] en belanghebbende gaan, slaat het Hof geen acht.
Daartoe merkt het Hof op dat hij het onderzoek na heropening uitdrukkelijk heeft beperkt tot aanvullend onderzoek met betrekking tot een bepaalde aangelegenheid (namelijk de correspondentie omtrent de (gestelde) afspraak tussen [A] en belanghebbende). Dit heeft het Hof voorafgaand aan de nadere zitting – in de brief van 6 februari 2024 – aan partijen medegedeeld (en dit is door de griffier telefonisch aan belanghebbendes gemachtigde bevestigd). In dit geval, waarbij het onderzoek na heropening is beperkt, is het Hof niet gehouden aan de partijen de gelegenheid te bieden om daarbuiten andere punten alsnog in de procedure in te brengen. Op stukken waarin dat laatste toch is geschied, zal het Hof dan ook in zoverre geen acht slaan (vgl. Hoge Raad 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3069) hetgeen ook op de nadere zitting aan belanghebbendes gemachtigde is meegedeeld. In de inhoud van de (bedoelde gedeelten van) de nadere stukken van belanghebbende ziet het Hof geen aanleiding hier anders over te oordelen.
(On)bevoegdheid
5.6. De rechtbank heeft overwogen dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitsluitend bevoegd was om kennis te nemen van de ingediende beroepen (rechtsoverwegingen 26). Gelet op het op het verzoek van partijen en proceseconomische redenen heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk beslist en niet verwezen. Voorgaande brengt mee dat de in hoger beroep bestreden uitspraak met betrekking tot belanghebbende is gedaan door een andere rechtbank (Noord-Holland) dan de bevoegde (Zeeland-West Brabant). Op grond van het bepaalde in artikel 60, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie is het Hof bevoegd om te oordelen over, onder meer, de daarvoor vatbare uitspraken in belastingzaken van de rechtbanken in zijn ressort. Aangezien de rechtbank uitspraak heeft gedaan in een belastingzaak en de rechtbank in het ressort is gelegen, is het Hof bevoegd over die uitspraak te oordelen.
5.7. Artikel 8:117 Awb geeft een gerechtshof in hoger beroep de bevoegdheid om, indien de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, die onbevoegdheid voor gedekt te verklaren en de uitspraak aan te merken als bevoegdelijk gedaan. De in artikel 8:117 Awb opgenomen bevoegdheid is het Hof verleend ter voorkoming van nodeloze vertraging in de afdoening van de zaak, derhalve met het oog op een effectieve beslechting van het geschil.
5.8. Verwijzing naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant zou slechts leiden tot nodeloze vertraging van de afdoening van de zaak, daar komt bij dat partijen zelf hebben verzocht om de inhoudelijke behandeling door de rechtbank (gelet op de samenhang met eerdere zaken die door de rechtbank zijn behandeld). Onder die omstandigheden en gelet op de tekst en de doelstelling van artikel 8:117 Awb (zie 5.3) ziet het Hof aanleiding de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt te verklaren.
Vermindering 2017
5.9. Het hoger beroep ten aanzien van de aanslag ib/pvv voor het jaar 2017 is gegrond reeds omdat het inkomen uit sparen en beleggen (zie 2.8) dient te worden verminderd naar € 82.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5.10. Het Hof stelt voorop dat de bewijsregel van de omkering en verzwaring van de bewijslast, die het gevolg is van de omstandigheid dat belanghebbende over het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, doorwerkt in de beoordeling van een verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 9.6 Wet IB 2001 van de met toepassing van die bewijsregel vastgestelde belastingaanslag. Artikel 27h in verbinding met artikel 27e, lid 1, AWR bepaalt voorts dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.11. Ook in hoger beroep ligt aldus de vraag voor of de vereiste aangifte (vgl. artikel 27e, lid 1, AWR) is gedaan. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.
5.12. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de inspecteur de verzending van de uitnodigingen tot het doen van aangifte en de aanmaningen (en hoewel niet vereist: de herinneringen) voor beide jaren aannemelijk heeft gemaakt en vervolgens belanghebbende dit vermoeden van ontvangst niet heeft ontzenuwd. Het Hof neemt hetgeen de rechtbank daartoe in rechtsoverwegingen 33 tot en met 37 heeft overwogen over. Ter aanvulling overweegt het Hof als volgt. De inspecteur dient aannemelijk te maken dat het stuk met het juiste adres aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden (vgl. Hoge Raad 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59). Met hetgeen de inspecteur in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent de verzendrapportages (zie onder 2.10) en de raamovereenkomsten met PostNL en Sandd (onderwerp van de 8:29 procedure) acht het Hof aannemelijk gemaakt dat de aanmaningen (2016 en 2017) zijn aangeboden aan PostNL.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep op dit punt naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een andere conclusie. Daarbij merkt het Hof op dat, anders dan belanghebbende betoogt, het niet aannemelijk is geworden dat getuige [A] een afspraak met belanghebbende had gesloten dat alle correspondentie van de Belastingdienst naar de gemachtigde (en niet naar belanghebbende) zou worden gezonden. Getuige [A] heeft het bestaan van een dergelijke afspraak geloofwaardig ontkend en uit de door belanghebbende dienaangaande overgelegde correspondentie valt zulks geheel niet op te maken (zie onder 5.4.). Het Hof acht de eerst in hoger beroep ingenomen stelling dat belanghebbende ook de uitnodigingen tot het doen van aangifte niet zou hebben ontvangen ongeloofwaardig. Niet alleen is onverklaard gebleven waarom deze stelling nu pas is ingenomen, terwijl de ontvangst eerder niet betwist werd, maar ook heeft de toenmalige gemachtigde steeds enige tijd na de datum van uitnodiging, maar voor verstrijken van de in die uitnodiging vermelde aangiftetermijn, verzocht om uitstel voor het indienen van de aangiften en dat valt zonder geloofwaardige verklaring, die ontbreekt, niet te rijmen met het niet ontvangen van de uitnodiging om aangifte te doen.
De aangiften ib/pvv voor de jaren 2016 en 2017 zijn aldus niet binnen de door de inspecteur bij de aanmaning gestelde termijn ingediend en er is om die reden sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast (vanwege het niet doen van de vereiste aangiften).
5.13. Het door belanghebbende gestelde, aangaande het niet op de juiste wijze verlenen van de cautie en niet volgen van het handboek controle staan het voorgaande niet in de weg. Uit hetgeen de getuige (geloofwaardig) heeft verklaard is de cautie op de juiste wijze verleend en is niet gehandeld in strijd met het handboek, noch in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het dossier bevat ook geen aanleiding om anders te vermoeden. Overigens zou het niet (juist) verlenen van de cautie niet afdoen aan de onderhavige omkering van de bewijslast vanwege het niet doen van de vereiste aangiften.
Redelijke schatting
5.14.1. Dat de aanslagen zijn opgelegd met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van de plicht de aanslagen vast te stellen op basis van een redelijke schatting.
Met de rechtbank acht het Hof dat de inspecteur een redelijk en niet willekeurige schatting van het inkomen van belanghebbende (uit de glazenwasserij en de hennepkwekerij) heeft gemaakt. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
Glazenwasserij
5.14.2. Hetgeen de rechtbank omtrent de door de inspecteur berekende inkomsten uit de glazenwasserij heeft overwogen in rechtsoverweging 41 acht het Hof juist en neemt het Hof over. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft bevestigd dat voor de schatting van de door belanghebbende zelf aangegeven omzet uit kon worden gegaan.
Hennepkwekerij
5.14.3. De inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof niet onredelijk gehandeld door voor de schatting van de verzwegen inkomsten uit de hennepkwekerij in zijn controlerapport aan te knopen bij het door de politie opgestelde “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij” (zie onder 5 van de rechtbankuitspraak).
In dat rapport staan de bevindingen van de politie-inval op 12 december 2017 in de hennepkwekerij (waaronder het aantal aangetroffen planten en constateringen aangaande de periode waarin hennep werd gekweekt). Van geen van de uitgangspunten in dit rapport kan worden gezegd dat de inspecteur ze bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet als basis voor zijn berekening in het controlerapport had mogen gebruiken. Voor wat betreft de (aannemelijkheid van de) aanwezigheid van de hennepkwekerij (welke was gesitueerd in de kelder van belanghebbendes woning) in (beide) voorliggende jaren acht het Hof ook van belang hetgeen in de diverse processen-verbaal (zie onder 2.4.; deze zijn als bijlage bij de uitspraak van de rechtbank in de strafzaak onder de bewijsmiddelen opgenomen) is opgenomen. Zo is in het proces-verbaal van het “buurtonderzoek” van 18 december 2017 opgetekend dat door buren ( [A-straat] [1] en [A-straat] [3] ) is vermeld dat de verbouwing van de woning van belanghebbende waarbij de straat open is gemaakt drie jaar geleden is begonnen (Hof:2014 ) en er vaak een lichte henneplucht in de buurt van de woning is geroken. Ook had belanghebbende tegen de buren van [A-straat] [1] (nadat de straat na werkzaamheden weer dicht was) gezegd dat hij wel een heel ziekenhuis van stroom kon voorzien. In het proces-verbaal van “indicatoren eerder oogsten” van 21 december 2017 is voorts opgenomen dat de in de hennepkwekerij aangetroffen materialen (elektra snoeren, kweekmateriaal, een houten bouwplaat en assimilatielampen) veelal dateren uit 2012 en 2013 en de extreme vervuiling van de aangetroffen goederen er op wijst dat de hennepkwekerij in ieder geval al zeer geruime tijd in bedrijf was. Ten aanzien van de op de kabelmof aanwezige tweecomponentenhars is geconstateerd dat op de verpakking van deze hars stond dat deze vóór 19 december 2014 gebruikt diende te worden. De fraudespecialist leidt hieruit af dat het niet aannemelijk dat de tweecomponentenhars, ver na 2014 is gebruikt. Alles in aanmerking nemende kon de inspecteur in redelijkheid van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in (in ieder geval) beide voorliggende jaren (2016 tot 12 december 2017) uitgaan.
5.14.4. Voor de hoogte van de in aanmerking te nemen inkomsten uit de hennepteelt is in paragraaf 8.2 van het controlerapport gewezen op het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij”. Volgens het in die paragraaf opgenomen overzicht bedroeg de bruto-opbrengst van hennep in 2016 € 532.570 en is daarvoor in dat jaar € 42.075 aan kosten gemaakt, zodat een netto-opbrengst resteert van € 490.495. In het jaar 2017 bedroeg de bruto-opbrengst van hennep € 426.056 en is er € 33.660 aan kosten gemaakt, zodat een netto-opbrengst resteert van € 392.396. Er is uitgegaan van 5 oogsten in 2016 en 4 oogsten in 2017. Dit acht het Hof niet onredelijk of willekeurig. De in het controlerapport genoemde bedragen zijn in eerste instantie door de inspecteur in de aanslagen 2016 en 2017 overgenomen en bij verminderingsbeschikkingen van 21 augustus 2020 is het verzamelinkomen over beide belastingjaren verminderd.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank (in de strafzaak en ontnemingszaak). De belastingrechter stelt immers zelfstandig de feiten vast en vrij is in de (keuze en) waardering van de bewijsmiddelen. Het Hof is in deze zaken uitgegaan van de bewijsmiddelen die door belanghebbende niet zijn bestreden en heeft bij zijn oordeel het (door belanghebbende wel bestreden) oordeel van de strafrechter op geen enkele wijze betrokken.
5.15.1. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de schatting niet redelijk is heeft belanghebbende verwezen naar de in hoger beroep overgelegde producties van financieel expert [C] (zie 2.5: productie 19: vermogensvergelijking, 2.6: productie 20: Uiteenzetting urenbesteding [belanghebbende] indicatief en 2.7: productie 21: Berekening inkomsten hennepteelt uiterst subsidiair). Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Productie 19 Vermogensvergelijking
5.15.2. In het controlerapport is voor de jaren 2016 en 2017 geen vermogensopstelling opgenomen omdat, aldus het rapport, te veel aannames gemaakt moesten worden (zie onder 2.3). De door belanghebbende overgelegde vermogensopstellingen (zie onder 2.5) acht het Hof, gelijk de inspecteur betoogt, onvoldoende ter onderbouwing van het standpunt dat de aanslagen te hoog zijn, dit reeds gelet op het feit dat geen aansluiting is tussen het eindvermogen per 31 december 2016 en het beginvermogen per 2017. Voorts zijn de in de vermogensopstelling opgenomen bedragen (waaronder de leningen ad € 250.000) zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet controleerbaar (en betwist door de inspecteur). Deze vermogensopstellingen zijn dermate vaag dat zij geen aanleiding vormen om de schatting onredelijk te achten.
Productie 20 Uiteenzetting urenbesteding [belanghebbende]indicatief
5.15.3.Volgens belanghebbende zou hij, als hij meegaat in de constatering van de inspecteur, zo’n fors aantal uren per jaar werken dat alleen al gezien zijn medische situatie niet mogelijk is. Hij becijfert dat hij zo’n 1872 uur aan de glazenwasserij kwijt zou zijn en 1775 uren aan de hennepkwekerij. Ook voor de in deze productie opgenomen berekeningen heeft te gelden dat deze zijn gestoeld op heel algemene aannames, zoals het aantal weekdagen per jaar en niet met bewijsstukken worden onderbouwd. Met aannames is berekend hoeveel uur besteed zou zijn aan de glazenwasserij maar ook daarvan zijn geen nadere bewijzen overlegd, of maar het begin van een plausibele verklaring. Datzelfde geldt voor de berekening van het aantal aan de hennepkwekerij bestede uren waar wordt uitgegaan van een aantal oogsten van zeven per jaar; dit terwijl het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (maar) uitgaat van vijf (2016) / vier (2017) oogsten per jaar en belanghebbende zelf in zijn andere productie overigens uitgaat van maar één oogst (namelijk in 2017). Ook hier ontbreken nadere bewijzen van het gestelde zodat het Hof hiermee ook de redelijkheid van de schatting niet betwijfelt.
Productie 21 Berekening inkomsten hennepteelt uiterst subsidiair
5.15.3. Uit deze productie zou moeten blijken dat het in de verminderingsbeschikkingen in aanmerking genomen resultaat uit overige werkzaamheden (i.c. de hennepopbrengsten) onredelijk, willekeurig en niet proportioneel zou zijn. In deze productie wordt uitgegaan van één oogst, namelijk in 2017. De inspecteur mocht evenwel in redelijkheid de hele periode waarop de aanslagen zien (2016 tot 12 december 2017; zie 5.14.3.) als basis voor zijn berekening nemen. Belanghebbende heeft met het overleggen van deze productie helemaal niet verklaard waarom er volgens hem slechts één oogst is geweest, terwijl meerdere bewijzen duiden op langduriger gebruikte apparatuur (zie 2.4). Ook wordt de becijfering van de opbrengst niet onderbouwd. Hetzelfde heeft te gelden voor de door belanghebbende in aanmerking genomen kengetallen waarop die netto opbrengt per oogst is gebaseerd.
5.16. Tot slot acht het Hof met de rechtbank niet voor de hand liggen dat belanghebbende in 2016 en 2017 leefde van het, volgens belanghebbende, riante salaris van zijn voormalige echtgenote, de door belanghebbende gesteld opgenomen leningen en de gestelde winst behaald met verkoop van een auto. Belanghebbende was reeds in 2012 van zijn echtgenote gescheiden, en hij heeft op geen enkele wijze onderbouwd hoe of voor welke bedragen hij op de hiervoor beschreven wijzen in zijn levensbehoeften voorzag.
5.17. Aldus heeft de inspecteur een redelijke en niet willekeurige schatting van het inkomen van belanghebbende in 2016 en 2017 gemaakt.
5.18. Gelet op het hiervoor reeds beschreven ontbreken van bewijs heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Aldus is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Het Hof ziet alsdan geen aanleiding voor een verdere vermindering van de aanslagen ib/pvv 2016 en 2017.
Verzuimboeten
5.19. Hetgeen de rechtbank overwogen aangaande de verzuimboeten in rechtsoverwegingen 43-52 acht het Hof juist en neemt het Hof over. De inspecteur heeft het bewijs voor de verzending van de uitnodigingen tot het doen van aangifte en de aanmaningen voor beide jaren geleverd. Voorts heeft hier te gelden dat, anders dan belanghebbende betoogt, het buiten redelijke twijfel is komen vast staan dat getuige [A] geen afspraak met belanghebbende had gesloten dat alle correspondentie van de Belastingdienst naar de gemachtigde (en niet naar belanghebbende) zou worden gezonden. Getuige [A] heeft het bestaan van een dergelijke afspraak geloofwaardig ontkend en uit de door belanghebbende dienaangaande overgelegde correspondentie valt zulks geheel niet op te maken. Hetgeen in hoger beroep op dit punt door belanghebbende naar voren is gebracht werpt verder geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
5.20. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is voor de aanslag ib/pvv 2017 (zie onder 5.9) en het hoger beroep voor de aanslag zvw 2017, de aanslag ib/pvv 2016 en de aanslag zvw 2016 en de verzuimboeten niet slaagt. Het Hof zal beslissen zoals onder 7 is vermeld.
6. Kosten
De proceskosten van belanghebbende voor het beroep en het hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 4,5 punten (het beroepschrift en het hogerberoepschrift en het bijwonen van de (nadere) zittingen van de rechtbank en het Hof) wegingsfactor 1 wegens de zwaarte van de zaak € 875 = € 3.937,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In de omstandigheid dat het hoger beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding te gelasten dat de inspecteur het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de aanslag ib/pvv 2017 betreft;
- verklaart het beroep inzake de aanslag ib/pvv 2017 gegrond;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2017 tot een die is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 454.453 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 82;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.937,50;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten totaal € 232 in verband met beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het Hof.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, J-P.R. van den Berg en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.