Direct naar content gaan

Samenvatting

De belanghebbende in deze zaak is een in België gevestigde bv (hierna: X) die via een Nederlandse tussenhoudster een indirect belang houdt in een Nederlandse cv van een private-equityhuis. Haar aandeelhouders wonen in België. Zij heeft geen kantoorruimte en geen personeel. In 2018 heeft zij een dividend ontvangen van de tussenhoudster waarop 5% Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. Zou X in Nederland gevestigd zijn geweest, dan was het dividend vrijgesteld geweest (deelnemingsvrijstelling) en was op grond van artikel 4, lid 2, Wet DB 1965 ook inhouding van dividendbelasting achterwege gebleven (inhoudingsvrijstelling).

In geschil is of X recht heeft op de inhoudingsvrijstelling dan wel of de antimisbruikbepaling in artikel 4, lid 3, onderdeel c, Wet DB 1965 daaraan in de weg staat. Die bepaling sluit de vrijstelling uit als het belang in een Nederlandse uitkerende vennootschap gehouden wordt via de belastingplichtige met als doel belastingheffing bij een ander (de uiteindelijk gerechtigde) te ontgaan (‘subjectieve’ toets) en dat indirecte belang een kunstmatige constructie is (‘objectieve’ toets).

Hof Amsterdam (20/00438, ECLI:NL:GHAMS:2022:1731, NLF 2022/1274) acht X niet gerechtigd tot de inhoudingsvrijstelling omdat voldaan is aan deze twee misbruiktoetsen.

In cassatie betoogt X dat het Hof: (i) de bewijslast ter zake van de toepasselijkheid van de inhoudingsvrijstelling verkeerd en in strijd met EU-recht heeft verdeeld (te veel bij X); (ii) de subjectieve toets onjuist of onbegrijpelijk en in strijd met EU-recht heeft toegepast, of onvoldoende heeft gemotiveerd, en ten onrechte absolute betekenis heeft toegekend aan het zogenoemde wegdenkcriterium; (iii) voor de vraag naar de mogelijke kunstmatigheid van de structuur (objectieve toets) ten onrechte beslissend heeft geacht of X een materiële onderneming drijft en personeel en kantoorruimte heeft; de mogelijkheid om vanuit X te herinvesteren is een legitiem zakelijk belang en van een verplichting tot doorbetaling van ontvangen dividend is geen sprake; (iv) het primaire EU-recht heeft geschonden door de grensoverschrijdende situatie te benadelen ten opzichte van de vergelijkbare interne situatie.

Volgens A-G Wattel falen alle stellingen.

Het cassatieberoep is ongegrond, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
26 mei 2023
Rolnummer
22/02691
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:541
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2023/1440
Aflevering
29 juni 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5847
bwbr0002515&artikel=4,bwbr0002515&artikel=4&lid=3,bwbr0002672&artikel=17&lid=3,bwbr0002515&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina