Direct naar content gaan

Samenvatting

De heren A en B dreven samen een onderneming waarbij zij voornamelijk bijna failliete vennootschappen opkochten, ‘gezond maakten’ en verkochten. Zij brachten de projecten onder in vennootschappen die indirect toebehoorden aan A.

In deze zaak is in geschil of het belastbare bedrag van X (bv; belanghebbende) voor de jaren 2001-2005 juist is vastgesteld. Meer specifiek is in de eerste plaats in geschil of een fiscale eenheid tot stand is gekomen tussen X en dochtermaatschappijen bv 2, bv 4 en bv 5.

Volgens Hof Den Haag is dat het geval.

In cassatie betoogt X dat er nooit een fiscale eenheid is ontstaan tussen haar en haar (klein)dochters, ondanks eerdere verzoeken en aangiften waarin dit werd aangegeven. Zij baseert dit standpunt op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017 (15/02201, ECLI:NL:HR:2017:676) in een inkomstenbelastingzaak (IB) betreffende haar grootaandeelhouder en beleidsbepaler, waaruit volgens haar blijkt dat niet zij, maar de grootaandeelhouder economisch eigenaar was van haar deelnemingen. Hierdoor zou niet zijn voldaan aan de 95%-bezitseis voor een fiscale eenheid, en zouden de opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting alleen haar eigen resultaten mogen omvatten.

A-G Wattel wijst dit standpunt van de hand. Hij stelt dat X ten onrechte oordelen en feitelijke vaststellingen leest in het IB-arrest die er niet zijn. De betreffende IB-zaak werd afgehandeld op basis van bewijslastomkering vanwege de weigering van informatieverstrekking door de grootaandeelhouder en op basis van ‘groot koopmanschap’, wat wel kenmerken van een fiscale eenheid voor de IB heeft, maar geen vereenzelviging of fiscale transparantie van X impliceert. Het IB-arrest zegt niets over het bestaan van een fiscale eenheid voor de vpb tussen door de grootaandeelhouder beheerste vennootschappen.

Daarnaast benadrukt de A-G dat de onrechtmatige informatieweigering in de IB-zaak en de daaruit voortvloeiende bewijslastomkering geen invloed hebben op deze vpb-zaak. Het ligt nog steeds op de weg van X om aannemelijk te maken dat in de relevante jaren niet aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid was voldaan. Dat het Hof haar blote verwijzing naar voornoemd arrest van 14 april 2022 onvoldoende achtte, is volgens de A-G niet onbegrijpelijk.

Indien de Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een fiscale eenheid, is er tevens discussie over de aftrekbaarheid van rente die X aan een gelieerde vennootschap voor een interne schuld heeft betaald. Het Hof heeft geoordeeld dat zich alleen een compenserende heffing voordeed bij de zakenpartner van de grootaandeelhouder en dat X geen zakelijke motieven voor de interne herstructurering aannemelijk heeft gemaakt.

De A-G acht deze oordelen zowel juridisch juist als feitelijk voldoende onderbouwd.

Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001-2005
Instantie
A-G
Datum instantie
9 augustus 2024
Rolnummer
23/04801
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:806
NLF-nummer
NLF 2024/2010
Aflevering
10 september 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6552
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=15,bwbr0002672&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina