Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 875.

Voor Hof Den Haag was onder meer in geschil of de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden door X drie dagen (waaronder één werkdag) te geven om te reageren op het voornemen X een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden, zelfs niet indien hij X in het geheel geen reactietermijn zou hebben gegeven. Hierbij heeft het Hof het HvJ-arrest Prequ’ Italia Srl (C-276/16, ECLI:EU:C:2017:2010) tot uitgangspunt genomen.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

Uit het arrest Prequ’ Italia kan volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat het HvJ heeft aanvaard dat bij een voornemen om douanerechten of omzetbelasting te heffen in alle gevallen zonder meer mag worden afgezien van het voorafgaand horen van de belanghebbende indien geen strikte voorwaarden worden toegepast bij het aan de belanghebbende verlenen van uitstel van betaling voor de geheven douanerechten of omzetbelasting. Het is buiten redelijke twijfel dat het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij een voornemen tot heffing van douanerechten of omzetbelasting een rechtvaardiging heeft om voorafgaand aan de heffing de belastingplichtige niet te horen, telkens moet worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval. Het Hof is in zoverre van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.

De Inspecteur heeft X ondanks de dreigende verjaring van de omzetbelastingschuld voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Hiervan uitgaande heeft het Hof tot het oordeel kunnen komen dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel in dit geval niet is geschonden. De Hoge Raad merkt hierbij op dat een dreigende verjaring kan rechtvaardigen dat de belanghebbende niet voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. Bovendien kan een dreigende verjaring ook rechtvaardigen dat de termijn voor het reageren op het voornemen tot naheffing tot een minimum wordt bekort, zelfs indien daardoor tekort wordt gedaan aan de mogelijkheid doeltreffend te reageren op het voornemen tot naheffing.

Hoewel de middelen deels terecht zijn voorgesteld, wordt het cassatieberoep ongegrond verklaard.

Anders Conclusie A-G Ettema (NLF 2019/1934, met noot van Van Doornik).

In deze procedure draait het om de toepassing van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel zoals dat met het arrest Sopropé zijn intrede heeft gedaan in de Nederlandse rechtspraktijk. Dat beginsel, dat ook het recht omvat om te worden gehoord, is van toepassing ‘wanneer (bezwarende) besluiten worden genomen die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie vallen’. Daarvan is niet alleen sprake bij bezwarende besluiten die de heffing van btw betreffen, maar ook bij nationale regelingen van aanvullend recht, zoals de invordering van belastingen die binnen dat toepassingsgebied vallen, alsmede de strafbepalingen die bij de heffing van dergelijke belastingen toepassing kunnen vinden.

Het verdedigingsbeginsel strekt ertoe de desbetreffende belanghebbende ‘in de gelegenheid te stellen naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren’, zodat hij vergissingen kan corrigeren of individuele omstandigheden aan kan voeren die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
19 juni 2020
Rolnummer
18/03982
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1044
Auteur(s)
mr. G.J. van Slooten
Atlas Fiscalisten
NLF-nummer
NLF 2020/1495
Aflevering
2 juli 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3536
bwbr0002320&artikel=20&lid=1,bwbr0005537&artikel=7:3,bwbr0005537&artikel=7:3

Naar de bovenkant van de pagina