Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is opgericht op 12 mei 2015.

In deze zaak oordeelt Hof Amsterdam in hoger beroep in de eerste plaats dat geen sprake is van het door X niet doen van de vereiste aangiften voor de boekjaren 2015/2016 en 2017 omdat X ten tijde van het doen van de desbetreffende aangiften pleitbaar kon menen in aanmerking te komen voor de toepassing van het fbi-regime.

Het Hof oordeelt dat de statutaire doelomschrijving (ook na een statutenwijziging medio 2016) niet voldoet aan het wettelijk vereiste van artikel 28, lid 2, Wet VpB 1969. De doelstelling is te ruim omschreven en kan daardoor meer omvatten dan beleggen. De Inspecteur heeft X terecht niet aangemerkt als fbi. Dit leidt ertoe dat het Hof onder meer niet meer toekomt aan een oordeel over de feitelijke beleggingseis en de financieringslimiet.

De Inspecteur heeft gesteld dat X onzakelijk heeft gehandeld vanwege in de aandeelhoudersleningen (hierna: de AHL) overeengekomen voorwaarden en heeft daarom de zijns inziens uit de leningen voortvloeiende te hoge rentelasten gecorrigeerd.

Het Hof overweegt dat tussen partijen terecht niet in geschil is dat de AHL dient te worden aangemerkt als een geldlening aangegaan tussen X en haar aandeelhouders; er is sprake van een terugbetalingsverplichting, een vaste looptijd van 15 jaar en een vaste rentevergoeding van 8%.

Het Hof stelt alles in aanmerking nemend bij toepassing van de borgstellingsanalogie in goede justitie het rentepercentage op de AHL vast op 2,28%. Hetgeen meer in mindering is gebracht op de winst, wordt in beginsel aangemerkt als een onttrekking.

Er is geen aanleiding wegens het vermeende ontbreken van gelieerdheid de onzakelijkeleningjurisprudentie niet van toepassing te achten op de (pensioen)verzekeraars die als crediteur partij zijn bij de AHL.

De door de aandeelhouder natuurlijk persoon [naam 5] verstrekte lening kan volgens het Hof niet als een onzakelijke lening worden aangemerkt en daarop is artikel 8b Wet VpB 1969 evenmin van toepassing.

Het Hof verwerpt verder de beroepsgrond dat de Inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat het fbi-regime van toepassing is.

Het hoger beroep van de Inspecteur is al met al gegrond. Het Hof bepaalt de belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) op resp. € 1.041.172 en € 1.007.936.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2015 t/m 2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
7 mei 2024
Rolnummer
22/370; 22/371; 22/372
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1918
NLF-nummer
NLF 2024/1700
Aflevering
23 juli 2024
bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28

Naar de bovenkant van de pagina