Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Douane-expediteur CEVA Freight Holland (hierna: X) heeft mediaplayers vrij van rechten ingevoerd. Uit een controle achteraf blijkt dat de geïmporteerde mediaplayers onjuist zijn ingedeeld en eigenlijk belast zijn tegen een invoertarief van 13,9%. De douane heeft X daarop in kennis gesteld van zijn voornemen tot navordering van douanerechten. De correctie is vastgesteld op de prijzen die de ondernemingen aan hun afnemers in rekening hebben gebracht zoals eerder door X was opgegeven. Door het verschil in tariefindeling heeft X er echter belang bij dat de navordering wordt bepaald op basis van de ‘first sale’, zijnde de transactieprijs die door de Aziatische producent was toegepast. Zij verzoekt daarom onder verwijzing naar artikel 78 CDW de douanewaarde van de goederen te verlagen. Na het opleggen van de uitnodigingen tot betaling heeft X bezwaar gemaakt en daarbij opnieuw verzocht om herziening op de voet van artikel 78, lid 1, CDW.

De Hoge Raad (NLF 2018/0970, met noot van Schippers) heeft aan het HvJ de prejudiciële vraag gesteld of de aangifte op dit punt door X mag worden herzien. A-G Sharpston van het HvJ beantwoordt deze vraag bevestigend.

Voor wat betreft het tijdstip van de mogelijke verjaring van de douaneschuld, is de A-G van mening dat het aan het nationale procesrecht is om het tijdstip te bepalen waarop de mededeling van navordering aan de douaneschuldenaar geschiedt. Daarbij dienen echter wel de door het Unierecht getrokken grenzen in acht te worden genomen.

A-G Sharpston bespreekt en concludeert ten aanzien van een tweetal prejudiciële vragen die door de Hoge Raad aan het HvJ zijn voorgelegd.

  • De eerste vraag heeft betrekking op de mogelijkheid een douaneaangifte te herzien na vrijgave van de goederen.
  • De tweede vraag betreft de mededeling van het verschuldigde bedrag aan invoerrechten aan de schuldenaar, die door de douaneautoriteiten binnen de toegestane driejaarstermijn moet worden gedaan.

In deze noot beperk ik mij tot de behandeling van de eerste prejudiciële vraag.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
26 maart 2019
Rolnummer
C‑249/18
ECLI
ECLI:EU:C:2019:253
Auteur(s)
mr. E.M. van Doornik
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2019/0903
Aflevering
18 april 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2422

Naar de bovenkant van de pagina