Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(8)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Douane-expediteur X (bv; belanghebbende) heeft in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 oktober 2010 in opdracht van ondernemingen met gebruikmaking van de domiciliëringsprocedure (artikel 76, lid 1, onderdeel c, CDW) honderden aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van diverse modellen mediaspelers. X heeft de mediaspelers ingedeeld onder postonderverdeling 8471 70 50 respectievelijk postonderverdeling 8517 62 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). Het bij deze postonderverdelingen behorende tarief van douanerechten is 0%. De douane heeft de mediaspelers vrijgegeven zonder heffing van rechten bij invoer.

In 2011 heeft de douane de aangiften aan een controle onderworpen. De Inspecteur heeft zich naar aanleiding van deze controle op het standpunt gesteld dat de mediaspelers onder postonderverdeling 8521 90 00 van de GN moeten worden ingedeeld (tarief 13,9%). De Inspecteur heeft bij de navordering de douanewaarde van de mediaspelers gebaseerd op de prijzen die X heeft opgegeven. Het betrof de prijzen waarvoor de ondernemingen de mediaspelers hebben verkocht. X is echter van mening dat de douanewaarde moet worden verlaagd omdat dient te worden uitgegaan van de lagere prijs die de in Azië gevestigde producent van de mediaspelers aan de ondernemingen in rekening heeft gebracht.

Naar het oordeel van Hof Amsterdam kan de keuze van X met betrekking tot de prijs van de mediaspelers niet los worden gezien van de vergissing die X heeft begaan bij de tariefindeling ervan. Het Hof heeft de Inspecteur daarom opgedragen opnieuw te beslissen op het verzoek om herziening en X daarbij in de gelegenheid te stellen haar verzoek cijfermatig te onderbouwen onder overlegging van de desbetreffende facturen.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft over deze zaak aan het HvJ de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1. Moet artikel 78 CDW aldus worden uitgelegd dat een aangever achteraf alsnog kan kiezen voor een andere, lagere transactieprijs van ingevoerde goederen met het oog op het verlagen van de douaneschuld?

2.

a. Is het bepalen van het tijdstip waarop een mededeling aan de schuldenaar heeft plaatsgevonden, een vraag van Unierecht?

b. Zo ja, moet artikel 221, lid 3, CDW aldus worden uitgelegd dat de daarin bedoelde mededeling door de schuldenaar moet zijn ontvangen binnen de termijn van drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan, of volstaat dat die mededeling binnen die termijn aan de schuldenaar is verzonden?

De zaak is aangehouden.

Opmerkingen vooraf

De Hoge Raad gaat in dit arrest over tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ. De eerste prejudiciële vraag ziet op de vraag of douaneaangiften na vrijgave van de goederen kunnen worden herzien zodat de douanewaarde met terugwerkende kracht op basis van een lagere transactieprijs kan worden vastgesteld (onderdeel 2 en 3). Met de tweede prejudiciële vraag verzoekt de Hoge Raad het HvJ om aan aan te geven of het bepalen van het tijdstip waarop een mededeling aan een schuldenaar plaatsvindt een vraag van Unierecht is en zo ja, op welke tijdstip de mededeling geacht wordt te zijn gedaan (onderdeel 4).

First sale for export

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
6 april 2018
Rolnummer
16/01523
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:522
Auteur(s)
dr. M.L. Schippers LLM
EY/ESL/EFS
NLF-nummer
NLF 2018/0970
Aflevering
3 mei 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1477
entrynotfoundinindex,entrynotfoundinindex

Naar de bovenkant van de pagina