Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2022, nummers AWB21/4156, 21/4159 en 21/4160, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Voor het ontstaan en de loop van het geding tot de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 16 augustus 2023 verwijst het Hof naar zijn tussenuitspraak van 26 september 2023 in dit geding, nummers 22/822, 22/823 en 22/824, ECLI:NL:GHARL:2023:8247 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2. In de tussenuitspraak heeft het Hof het onderzoek heropend en belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft nadere informatie verstrekt. De Inspecteur heeft daarop gereageerd. Belanghebbende heeft vervolgens gereageerd op de reactie van de Inspecteur.
1.3. Bij brief van 17 november 2023 heeft het Hof partijen gevraagd of zij behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling. Partijen hebben het Hof bericht dat het Hof uitspraak kan doen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
2. Vaststaande feiten en geschil
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar de tussenuitspraak.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. De heropening van het onderzoek was uitsluitend gericht op het voor de jaren 2015, 2016 en 2017 berekenen van de hoogte van de belastbare inkomsten uit eigen woning, de herrekening van de belastbare winst uit onderneming en het daaruit voorvloeiende belastbare inkomen uit werk en woning (box 1).
3.2. Het Hof begrijpt uit de nadere informatie dat belanghebbende en haar fiscale partner met toepassing van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 gezamenlijk hebben gekozen om de belastbare inkomsten uit eigen woning in de jaren 2015, 2016 en 2017 en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in de jaren 2015 en 2016 volledig aan belanghebbende toe te rekenen.
3.3. Partijen hebben overeenstemming bereikt dat het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) van belanghebbende voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld op € 94.792, voor het jaar 2016 op € 54.059 en voor het jaar 2017 op € 68.313.
3.4. Het Hof zal partijen hierin volgen en dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
4. Griffierecht en proceskosten
4.1. Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
4.2. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof merkt de onderhavige zaken (zaaknummers BK-ARN 22/822, 22/823 en 22/824) voor alle fases aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit betekent dat deze zaken voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Bpb als één zaak worden beschouwd. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 310 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift) x wegingsfactor 1 x € 310), € 1.750 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875) en € 2.187,50 voor de kosten in hoger beroep (2,5 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting en schriftelijke inlichtingen) x wegingsfactor 1 x € 875), ofwel in totaal op € 4.247,50.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.792 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 428,
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.059 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 609,
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.313,
- vermindert de beschikkingen belastingrente voor de jaren 2015, 2016 en 2017 dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.247,50, en
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.