Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze WOZ-zaak stelt eigenaar X (belanghebbende) bij Rechtbank Oost-Brabant dat de waarde van zijn woning niet meer in geschil is. Het geschil gaat volgens hem nog wel over de formele beroepsgronden die hij heeft aangevoerd.

De Rechtbank gaat dan in op de vraag of het beroep ontvankelijk is. Zij wijst in dit verband op het verschil in bestuursrechtelijke jurisprudentie en jurisprudentie in het belastingrecht ten aanzien van procesbelang. Volgens de Hoge Raad moet worden aangenomen dat een persoon die een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking heeft gekregen, automatisch procesbelang heeft bij de daarin vastgestelde WOZ-waarde (HR 20 oktober 2017, 16/02441, ECLI:NL:HR:2017:2656, NLF 2017/2544, met noot van Monsma en HR 20 maart 2020, 19/03552, ECLI:NL:HR:2020:467, NLF 2020/0780, met noot van Van der Muur). In het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2024 (22/04590, ECLI:NL:HR:2024:238) werd een uitzondering geformuleerd in zaken van huurders die een WOZ-beschikking hebben ontvangen. De Hoge Raad heeft zich er niet over uitgelaten of in een zaak als de onderhavige, waar het de eigenaar betreft en partijen het eens zijn over de waarde, het belang kan zijn gelegen in het aanvoeren van enkel formele gronden die voor de eigenaar op geen enkele wijze tot een direct financieel gevolg leiden.

Vanuit proceseconomisch oogpunt concludeert de Rechtbank thans niet tot niet-ontvankelijkheid omdat de eigen appelinstantie in onder meer WOZ-zaken in zijn rechtspraak geen beletsel ziet om een rechtsmiddel alsnog ontvankelijk te achten in het geval partijen het eens zijn over de waarde en enkel formele beroepsgronden in geschil zijn. Wel constateert de Rechtbank dat met de onderhavige procedure geen enkel materieel belang voor X is gediend. In bestuursrechtelijke zaken zou door de Rechtbank in deze zaak op grond van vaste bestuursrechtelijk jurisprudentie zonder meer geconcludeerd worden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Dat is echter niet het geval op grond van de rechtspraak in het kader van het belastingrecht. De Rechtbank acht het zeer wenselijk dat deze divergentie uit het oogpunt van rechtseenheid wordt opgelost.

De Rechtbank verwerpt vervolgens de formele stellingen en verklaart het beroep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum instantie
8 augustus 2024
Rolnummer
23/2717
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2024:3610
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2024/1973
Aflevering
3 september 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6549

Naar de bovenkant van de pagina