Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is in geschil of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over 2018 van de erven X (belanghebbenden) op het juiste bedrag is vastgesteld.

De Inspecteur stelt dat de uitspraak van Rechtbank Den Haag onjuist is en dat de erven geen recht hebben op meer compensatie dan reeds is verleend bij de verminderingsbeschikking op grond van het Besluit rechtsherstel (inmiddels de Wet rechtsherstel box 3). Niet in geschil is dat het werkelijk behaalde rendement in 2018 met betrekking tot spaar- en banktegoeden € 38 bedraagt en dat het daadwerkelijke (niet gerealiseerde) rendement op een baar goud € 701 bedraagt.

Hof Den Haag oordeelt dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Ongerealiseerde vermogenswinsten dienen bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie buiten beschouwing te worden gelaten.

Het werkelijk gerealiseerde rendementspercentage bedraagt in casu 0,03% (€ 38 / € 129.301). Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt derhalve € 29 (0,03% x € 99.301).

Gelet hierop heeft de Rechtbank de aanslag eerder tot een te hoog dan een te laag bedrag vastgesteld. Aangezien de erven niet in (incidenteel) hoger beroep zijn gekomen, kan de aanslag niet lager worden vastgesteld.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
3 januari 2024
Rolnummer
23/00030
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:230
NLF-nummer
NLF 2024/0692
Aflevering
19 maart 2024
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina