Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is in geschil is of X (belanghebbende) terecht op aangifte verhuurderheffing heeft voldaan (jaren 2019-2021). Ter zitting van Hof Arnhem-Leeuwarden zijn de zaken van in totaal 57 belanghebbenden gelijktijdig en gezamenlijk behandeld.

X stelt in de eerste plaats dat de verhuurderheffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 EP. In de stellingname van X ligt besloten dat een koppeling bestaat tussen de inkomensafhankelijke huurverhoging (hierna: IAH) en de verhuurderheffing.

Volgens het Hof was de invoering van de IAH echter geen bestaansvoorwaarde voor de verhuurderheffing. Gelet hierop faalt dit standpunt. Ook de stelling dat de verhuurderheffing net als de vermogensrendementsheffing (box 3) een ‘gemiddeldebelasting’ betreft die systematisch onverenigbaar is met het discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht, faalt. X maakt verder niet aannemelijk dat sprake is van schending van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel door over 2019 niet te heffen bij mede-eigendom. Evenmin maakt X aannemelijk dat sprake is van schending van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel door verhoging van de voetvrijstelling.

Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2019-2021
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
28 mei 2024
Rolnummer
22/2124; 22/2125; 22/2126
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:3661
NLF-nummer
NLF 2024/1403
Aflevering
11 juni 2024

Naar de bovenkant van de pagina