Bepleite herleidingsmethode om verschuldigde BPM te berekenen niet toegestaan
Rechtbank Gelderland, 25 augustus 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(317)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(11)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag BPM opgelegd. X betoogt in beroep dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenoemde herleidingsmethode).
Rechtbank Gelderland verwerpt de herleidingsmethode van X. Uit het systeem van de Wet BPM (zie hierover HR 17 januari 2020, 18/03802, ECLI:NL:HR:2020:63, NLF 2020/0275, met noot van Bothof) volgt dat de BPM van een in te voeren gebruikte auto wordt berekend door de waardedaling van deze auto te berekenen met behulp van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke, al in Nederland rondrijdende auto’s (de referentieauto’s). Vervolgens wordt met de verkregen handelsinkoopwaarde de voor de in te voeren auto verschuldigde BPM berekend. De (herrekende) bruto-BPM van referentieauto’s speelt in deze berekening geen enkele rol, aldus de Rechtbank.
Volgens de Rechtbank wil X in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde BPM te bepalen van de auto die zij zelf invoert. Naar het oordeel van de Rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de BPM. Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van in de zaak tussen
eiseres, te woonplaats, eiseres (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Emmen, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 1.451 en de beschikking belastingrente van € 9 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft bij brief van 28 oktober 2019, bij verweerder binnengekomen op 30 oktober 2019, aangifte BPM gedaan voor een Volvo XC90 2.0 D5 AWD Inscription met een historische bruto-BPM van € 14.931 (de auto). Eiseres heeft als verminderingsmethode gekozen voor een taxatierapport.
2. Op aangifte is € 3.048 aan BPM voldaan.
3. Bij de aangifte is een taxatierapport van [persoon C] gevoegd. Het taxatierapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 85.660, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 28.200 en een schadecalculatie van € 11.892. Daarop is een correctie vanwege gebruikssporen toegepast, zodat € 11.150 daadwerkelijk als schade is aangemerkt, welk bedrag volledig in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De handelsinkoopwaarde na waardevermindering is vastgesteld op € 17.500.
4. Desgevraagd heeft eiseres de auto getoond bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Op 5 november 2019 heeft [persoon D] van DRZ een rapport uitgebracht (het DRZ-rapport). Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 91.550, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 29.431 ( [bedrijf] ) en een schadebedrag van € 873, waarvan € 707 (81%) in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Dit levert een handelsinkoopwaarde na waardevermindering op van € 28.724.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van het DRZ-rapport aan eiseres een naheffingsaanslag BPM opgelegd, waarbij rekening is gehouden met extra leeftijdskorting.
Geschil
6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en, zo ja, of de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verschuldigde BPM moet worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenoemde herleidingsmethode).
Beoordeling van het geschil
Standpunt van eiseres
7. Eiseres bepleit toepassing van de herleidingsmethode voor de heffing van BPM ter zake van een ingevoerde tweedehandse auto. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar verschillende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Eiseres heeft toegelicht dat de herleidingsmethode de herrekende bruto-BPM als uitgangspunt neemt. Daarbij wordt gekeken naar de herrekende bruto-BPM van een eerder ingevoerde auto, welke informatie wordt verkregen door middel van een onderzoek in het kentekenregister. De herrekende bruto-BPM wordt vervolgens verminderd met het tabelpercentage dat van toepassing was op het moment dat aangifte BPM werd gedaan. Die methode is – aldus eiseres – geheel in lijn met de systematiek van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM).
8. Artikel 110 van het VWEU – zo stelt eiseres – strekt ertoe de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen auto’s die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden en ingevoerde auto’s. Het maximumbedrag van de op ingevoerde gebruikte auto’s te heffen belasting wordt daarom bepaald op basis van het bedrag aan belasting dat nog rust op vergelijkbare gebruikte auto’s die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd. Omdat volgens het systeem van de Wet BPM de BPM die nog rust op de reeds eerder in Nederland ingevoerde auto’s wordt berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, mag eiseres bij import ook gebruik maken van diezelfde berekeningsmethode, aldus eiseres.
9. Eiseres heeft haar toelichting afgesloten met een rekenvoorbeeld van auto x en auto y. Volgens eiseres volgt uit dat voorbeeld dat het bedrag aan BPM dat nog rust op een eerder in Nederland ingevoerd referentievoertuig moet worden berekend aan de hand van de formule “herrekende bruto-BPM minus afschrijvingstabel”. Deze methode, welke volgens eiseres uitdrukkelijk niet hypothetisch van aard is, heeft eiseres toegepast.
Standpunt verweerder
10. Volgens verweerder is de door eiseres voorgestane herleidingsmethode niet in overeenstemming met het systeem van de Wet BPM. Daarbij heeft hij verwezen naar de artikelen 9 en 10 van de Wet BPM. Volgens verweerder behoort de herleidingsmethode niet tot de wettelijke mogelijkheden voor het berekenen van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM. Het is – aldus verweerder – niet mogelijk de herrekende bruto-BPM van het ene voertuig toe te passen op het andere voertuig, omdat de afschrijving van elke auto anders is. De herrekening van de bruto-BPM vindt namelijk plaats om deze in lijn te brengen met de afschrijving op de daadwerkelijke waarde van een auto, indien een aangifte wordt ingediend waarbij de importeur gebruik maakt van een koerslijst of taxatierapport, aldus verweerder. Volgens verweerder is er ook geen strijd met artikel 110 van het VWEU. Dat omdat de werkelijke waarde van een voertuig een uniek kenmerk is en derhalve niet kan dienen als vergelijkingsmateriaal voor een voertuig dat op een later tijdstip wordt ingevoerd.
Oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank verwerpt de herleidingsmethode van eiseres en wel om de volgende redenen. Uit het systeem van de Wet BPM volgt dat de BPM van een in te voeren gebruikte auto wordt berekend door de waardedaling van deze auto te berekenen met behulp van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke, al in Nederland rondrijdende auto’s (de referentieauto’s). Vervolgens wordt met de verkregen handelsinkoopwaarde de voor de in te voeren auto verschuldigde BPM berekend. De (herrekende) bruto-BPM van referentieauto’s speelt in deze berekening geen enkele rol.
12. De (herrekende) bruto-BPM die in het kentekenregister is opgenomen, wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. Ook mag dit bedrag op basis van een goedkeuring van de Staatssecretaris worden gebruikt om de extra leeftijdskorting te berekenen. Deze bijzondere bepalingen en goedkeuring zijn ingegeven door enerzijds de wens om te voorkomen dat met het oog op het behalen van een onbedoeld voordeel een auto wordt ingevoerd met een taxatierapport en vervolgens uitgevoerd met de tabel, en anderzijds praktische overwegingen, namelijk om de doorlopende post voor de btw en de leeftijdskorting gemakkelijker te kunnen toepassen. De in het kentekenregister genoteerde bruto-BPM is dus niet altijd de daadwerkelijk betaalde BPM, maar bij op latere leeftijd ingevoerde auto’s een met het oog op de hiervoor genoemde bijzondere bepalingen en goedkeuring rekenkundig herleid bedrag. Dergelijke gegevens kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 van het VWEU te veel BPM wordt geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de Hoge Raad, die dit systeem niet in strijd met artikel 110 VWEU heeft geoordeeld.
13. De herrekende bruto-BPM van de door eiseres aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-BPM zou zijn, zodanig dat men – uitgaande van die herrekende bruto-BPM – bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-BPM van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-BPM is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde-BPM. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiseres wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde BPM te bepalen van de auto die zij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de BPM.
Conclusie en proceskosten
14. Eiseres heeft tegen de beschikking belastingrente geen afzonderlijke argumenten aangedragen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding deze te verminderen dan wel te vernietigen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.