Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 30 mei 2022 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant (21/1162, ECLI:NL:RBZWB:2022:2892) uitspraak gedaan in de zaak van X (belanghebbende) met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2018 waarin onder meer is geoordeeld dat X niet voldoet aan de voorwaarden voor aftrek van de rente over de restschuld van zijn voormalige eigen woning omdat die woning in 2009 is verkocht.

Ook in deze procedure inzake de aanslag IB/PVV 2019 stelt X dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de restschuld. De Rechtbank ziet echter geen aanleiding om voor dit jaar anders te oordelen dan in de procedure over het jaar 2018. Relevante verschillen in de feiten en omstandigheden zijn noch gesteld, noch aannemelijk geworden. Dit brengt mee dat de aanslag terecht is gecorrigeerd omdat van een restschuld als bedoeld in artikel 3.120a Wet IB 2001 geen sprake is. Van gewekt vertrouwen is voorts geen sprake.

Het beroep is ongegrond. Wel heeft X recht op een immateriële schadevergoeding van € 500.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
19 april 2024
Rolnummer
23/2428
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2587
NLF-nummer
NLF 2024/1090
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120

Naar de bovenkant van de pagina