Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak draait het om de berekening van omzetverlies voor de TVL-subsidie, waarbij het referentiekwartaal het vierde kwartaal van 2019 is.

In een tussenuitspraak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat de minister voor het bepalen van de omzet in het referentiekwartaal ten onrechte is uitgegaan van de nihilregistratie bij de Belastingdienst. Er was door de onderneming een suppletieaangifte gedaan. Zolang de Belastingdienst geen aanpassing doorvoert, moet worden uitgegaan van de suppletieaangifte. De minister heeft ten onrechte de nihilregistratie gebruikt, en het CBb heeft hem opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de suppletieaangifte.

In deze einduitspraak oordeelt het CBb dat de minister zich heeft gehouden aan het kader dat in de tussenuitspraak is gegeven. Hij heeft, omdat hij de omzet niet aannemelijk vindt, navraag gedaan bij de Belastingdienst en hij heeft nádat de Belastingdienst heeft geconcludeerd dat de suppletieaangifte onjuist is en de omzet op nihil heeft gesteld, de omzet uit de gegevens van de Belastingdienst overgenomen. Niet gebleken is dat de RVO invloed heeft gehad op de inhoud van het besluit van de Belastingdienst. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de minister het besluit van de Belastingdienst om de omzet op nihil te stellen niet ten grondslag mocht leggen aan de herziene beslissingen op bezwaar. Er was geen sprake van omzetverlies. De onderneming had dus geen recht op TVL-subsidie.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum instantie
12 maart 2024
Rolnummer
22/889; 22/2526
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:168
NLF-nummer
NLF 2024/0730
Aflevering
19 maart 2024

Naar de bovenkant van de pagina