Geen intrekking aanslag zuiveringsheffing i.v.m. coronamaatregelen
Hof Den Haag, 3 april 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft bij Rechtbank Rotterdam betoogd dat de Heffingsambtenaar bij het opleggen van de (voorlopige) aanslag zuiveringsheffing 2021 voor zijn bedrijfsruimte (een horecapand) onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de coronamaatregelen, die resulteerden in de sluiting van zijn pand.
De Heffingsambtenaar heeft echter aangegeven dat hij X tegemoet is gekomen door de basis voor de voorlopige aanslag te verminderen naar 25 vervuilingseenheden. Hoewel X een korting van 40% bepleit, heeft hij in zijn bezwaar geen melding gemaakt van de coronamaatregelen of de daaruit voortvloeiende terughoudendheid bij het opleggen van de heffing. Ondanks dat de Heffingsambtenaar de vervuilingseenheden nog verder heeft verminderd, heeft X geen kwantitatieve gegevens overgelegd over de nadelen die hij heeft geleden door de coronamaatregelen of over mogelijke staatssteun. Daarom heeft de Rechtbank geoordeeld dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Heffingsambtenaar de aanslag in maart 2021 had moeten intrekken vanwege de coronamaatregelen.
De Rechtbank heeft de voorlopige aanslag niet verder verlaagd en geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
Tegen dit oordeel heeft X hoger beroep ingesteld bij Hof Den Haag, maar het Hof bevestigt het oordeel van de Rechtbank.
Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van 3 april 2024 in het geding tussen
X, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastinggroep, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 7 april 2023, nummer ROT22/524.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte van het [Hoogheemraadschap] opgelegd ten bedrage van € 3.917,65.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de voorlopige aanslag bezwaar gemaakt; het bezwaarschrift is door de Heffingsambtenaar ontvangen op 9 april 2021. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de voorlopige aanslag verminderd tot een bedrag van € 1.580,15.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding voor immateriële schade afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Voor de behandeling van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 15 januari 2024 zijn nadere stukken ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 februari 2024. De gemachtigde van belanghebbende is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft in 2021 het gebruik van de bedrijfsruimte [adres 1] ( [adres a] + [adres b] ; hierna [adres 1] ) te [woonplaats] .
2.2. De voorlopige aanslag zuiveringsheffing 2021 ten bedrage van € 3.917,65 is opgelegd op 31 maart 2021 voor het afvoeren van afvalwater uit deze bedrijfsruimte en is berekend naar 41,90 vervuilingseenheden. Het aantal vervuilingseenheden komt overeen met het aantal dat is opgenomen in de definitieve aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2019 die op 30 juni 2020 is opgelegd. Op het moment van het opleggen van de voorlopige aanslag was de bedrijfsruimte gesloten vanwege Corona-maatregelen.
2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2021 is het aantal vervuilingseenheden waarnaar de voorlopige aanslag is berekend teruggebracht tot 25 vervuilingseenheden en is het bedrag van de voorlopige aanslag verminderd met 40% tot € 2.337,50. Deze vermindering is gelijk aan de vermindering waarom de gemachtigde op de hoorzitting heeft verzocht omdat de bedrijfsruimte in 2021 (voor een deel van het jaar) gesloten is geweest vanwege Corona-maatregelen.
2.4. De werkwijze van de Regionale Belastinggroep is dat de definitieve aanslag zuiveringsheffing wordt vastgesteld na het verkrijgen van de gegevens betreffende het watergebruik van het waterbedrijf na afloop van het desbetreffende belastingjaar.
2.5. De definitieve aanslag zuiveringsheffing 2021 is op 30 juni 2022 opgelegd naar 20,95 vervuilingseenheden en een bedrag van € 1.958,83. Na verrekening met de voorlopige aanslag bedroeg het terug te ontvangen bedrag € 378,67. Tegen de definitieve aanslag is geen bezwaar gemaakt.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.1. De gemachtigde heeft in het hoger beroepschrift en het nader stuk (door hem “pinpoint brief” genoemd) volstaan met het aanvoeren van algemeen geformuleerde vragen en grieven waarvan vele niet van toepassing zijn in de onderhavige zaak. Daarom is hem ter zitting gevraagd welke hoger beroepsgronden hij concreet in dit geschil aanvoert en verder of hij ermee instemt dat al het andere wat hij in de gedingstukken aanvoert, niet in de beoordeling van het geschil wordt betrokken. Daarop heeft hij verklaard dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op de hierna onder 4.1.2 genoemde punten.
4.1.2. In geschil is of:
- de voorlopige aanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar te hoog is,
- belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding voor proceskosten wegens rechtsbijstand in de bezwaarfase.
Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar beantwoordt beide vragen ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de voorlopige aanslag en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepfase.
4.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die de partijen die appèl instelt toekomt, is in hoger beroep de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld, waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in de bezwaarfase of eerste aanleg zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in de bezwaarfase en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Dit leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 3 april 2024 in het openbaar uitgesproken.