Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft op resp. 15 april 2021 en 19 mei 2021 voor de maanden maart 2021 en april 2021 aangiften BPM gedaan. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de aangiften. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 9 juni 2021 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat de op aangiften verschuldigde BPM ten tijde van de beoordeling van het bezwaar niet was voldaan.

Dat acht Hof Arnhem-Leeuwarden terecht. Nu de voldoening van de BPM ten tijde van de uitspraken op bezwaar niet had plaatsgevonden, waren de vóór de aanvang van de bezwaartermijn ingediende bezwaarschriften op dat moment zonder voorwerp. Het Hof merkt op dat, hoewel artikel 6:10, lid 2, Awb de Inspecteur de mogelijkheid biedt de behandeling van het bezwaar aan te houden tot het begin van de termijn, hij daartoe niet verplicht is. De omstandigheid dat – zoals de gemachtigde ter zitting heeft verklaard – de gemachtigde niet weet wanneer zijn klanten de belasting die zij op aangifte moeten voldoen betalen, doet hier niet aan af. Het is de verantwoordelijkheid van X – zijnde een vergunninghouder in de zin van artikel 8 Wet BPM – en haar gemachtigde om hierop toe te zien.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
9 juli 2024
Rolnummer
22/630; 22/631
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4602
NLF-nummer
NLF 2024/1780
Aflevering
30 juli 2024
bwbr0005537&artikel=6:10&lid=2,bwbr0005537&artikel=6:10&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina