Woningwaardegrens startersvrijstelling overdrachtsbelasting; geen cassatieberoep

Woningwaardegrens startersvrijstelling overdrachtsbelasting

Toelichting van 9 augustus 2024, 2024-0000400861, bij het niet instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof Den Haag van 3 juli 2024, nr. 23/01207 en 23/01208

Uitspraken Hof nog niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl

De Staatssecretaris van Financiën stelt geen beroep in cassatie in. Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt.

Naar mijn mening kan van de voorliggende uitspraak van het Hof niet worden gesteld dat deze blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip waarde in het economische verkeer (WEV). In mijn optiek geldt nog steeds als juiste invulling van de WEV de prijs die bij aanbieding van de onroerende zaak op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou worden besteed. Vgl. HR 4 december 1974, ECLI:NL:HR:1974:2.

Het door het Hof aangehaalde arrest HR 24 januari 1990, ECLl:NL:HR:1990:BH7729, heeft hierin geen wijziging gebracht. Dit arrest is veeleer een aanwijzing dat een tussen onafhankelijke partijen tot stand gekomen koopsom in het algemeen de WEV weergeeft en in de regel dus overeenkomt met de prijs die bij aanbieding van de onroerende zaak op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou worden besteed. Uit dit arrest volgt ook dat omstandigheden een uitzondering op deze regel kunnen rechtvaardigen.

Voor een eventuele afwijking van deze regel dient dan de andere procespartij – in dit geval de inspecteur – aannemelijk te maken dat in het voorliggende geval deze koopsom niet kan worden aangehouden, bijvoorbeeld omdat geen sprake is van aanbieding op de meest geschikte wijze en/of geen beste voorbereiding en/of meestbiedende gegadigde. Met het gestelde onder 5.2 geeft het Hof geen blijk van een onjuist rechtskader te zijn uitgegaan.

Vervolgens acht het Hof de inspecteur kennelijk niet geslaagd in het bewijs dat in dezen van een van de koopsom afwijkende WEV dient te worden uitgegaan. De daartoe door het Hof gebezigde onderbouwing onder 5.2. en 5.3. speelt zich af binnen de sfeer van waardering van de gebezigde bewijsmiddelen, die is voorbehouden aan de feitenrechter. De omstandigheid dat een ander waarderings- of bewijsoordeel wellicht begrijpelijker is, maakt het door het Hof gegeven oordeel niet onbegrijpelijk.

Voor zover in de uitspraak van het Hof zou moeten worden gelezen dat aan een taxatierapport dat is opgemaakt met als doel het verkrijgen van de financiering, geen betekenis kan worden toegekend binnen een geschil over de WEV, wordt een dergelijke zienswijze door mij niet onderschreven. Zie ook de uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg in deze zaak, alsmede bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 21 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:892. Het Hof heeft het taxatierapport bovendien niet gevolgd omdat de taxateur een vriendin van de familie van de kopers is. Dit is een bewijsoordeel en hiertegen kan in cassatie niet met vrucht worden opgekomen.