Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving(1)
- Besluiten
- Jurisprudentie(13)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
BRON
Uitspraak van 22 december 2021 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 maart 2021, nummer SGR20/1753.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende is ter zake van de registratie van een BMW 520D X-Drive (de auto) een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 9.828. Tevens is bij gelijktijdig genomen beschikking € 266 belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht voldaan van € 178. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is € 270 aan griffierecht geheven.
1.5. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 30 september 2021 een nader stuk ontvangen van de Inspecteur.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof op 6 december 2021 van de gemachtigde van belanghebbende een stuk ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Feiten
2.1. [A] heeft de auto op 14 mei 2018 gekeurd en hiervan op 2 september 2018 een taxatierapport uitgebracht (het taxatierapport). Volgens het taxatierapport is de historische nieuwprijs(consumentenprijs) van de auto € 113.217 en de inkoopwaarde in beschadigde staat € 11.700. In het taxatierapport is vermeld dat genoemde consumentenprijs is verhoogd in verband met een sterk afwijkende CO2-uitstoot van 213 g/km van de auto ten opzichte van CO2-uitstoot ATX van 129 g/km. Het taxatierapport vermeldt schade aan de auto ten bedrage van € 16.085,65 (na aftrek van een correctie van € 400 in verband met gebruikssporen). Dit bedrag is voor 100% in mindering gebracht op de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat.
2.2. Belanghebbende heeft op 4 september 2018 € 4.585 BPM op aangifte voldaan voor de auto. De auto is afkomstig uit Zuid-Korea. De RDW heeft de CO2-uitstoot van de auto aan de hand van de Scandinavische methode berekend op 213 g/km. De kilometerstand van de auto ten tijde van de aangifte was 25.125. Het bedrag van € 4.585 aan BPM dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan is berekend aan de hand van het taxatierapport.
2.3. Op 10 september 2018 is de auto in opdracht van de Inspecteur geschouwd door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het daarvan op 2 oktober 2018 opgemaakte rapport (het DRZ-rapport) wordt als historische nieuwprijs van de auto € 74.287 en als inkoopwaarde in beschadigde staat € 27.798 vermeld. Het DRZ-rapport gaat uit van schade aan de auto ten bedrage van € 4.649 waarvan € 3.035 in mindering is gebracht op de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat.
2.4. De Inspecteur heeft op basis van de bevindingen van DRZ de verschuldigde BPM berekend op € 14.413 en met dagtekening 27 september 2019 de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 9.828 (€ 14.413 - € 4.585 op aangifte voldaan). Hij heeft daarbij in afwijking van het DRZ-rapport (zie 2.2.) een schadebedrag van € 3.674 (79% van € 4.649) in aanmerking genomen en als handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 24.124 gehanteerd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de afschrijving onjuist zou zijn bepaald omdat van een onjuiste nieuwprijs is uitgegaan en een onjuist bedrag aan bruto BPM.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, alsmede, overeenkomstig het ter zitting ingenomen standpunt, uitgaande van:
Netto catalogusprijs € 56.883
Btw 21% € 11.945
Historische Bruto BPM (Scandinavisch, 213 gr/km): € 44.389
Historische nieuwprijs: € 113.217
Alsmede handelsinkoopwaarde met schade € 24.077, tot vermindering van de verschuldigde BPM tot € 9.439 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot (€ 9.439 - € 4.585) € 4.854.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling
5.1. De heffing van BPM is erop gebaseerd dat naarmate een personenauto meer CO2 uitstoot, meer BPM verschuldigd wordt. De CO2-uitstoot is dus bepalend voor de hoogte van de verschuldigde BPM. Dit betekent dat voor elke te registreren personenauto, nieuw of gebruikt, moet worden bepaald in welke mate deze CO2-uitstoot. De CO2-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium voor motorvoertuigen.
5.2. In artikel 6a van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992 is een vaste hiërarchie van bewijsmiddelen voorgeschreven op welke wijze voor de heffing van de BPM de CO2uitstoot moet worden vastgesteld. Nu de CO2-uitstoot van de auto in gram per kilometer niet uit het kentekenregister is gebleken, is de hoofdregel (onderdeel a) dat wordt uitgegaan van de voor de auto verleende typegoedkeuring, dan wel het door de producent afgegeven certificaat van overeenstemming (CVO). Is geen typegoedkeuring verleend en evenmin een CVO afgegeven, maar heeft wel een individuele goedkeuring plaatsgevonden op de voet van artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wordt (onderdeel b) de CO2-emissie vastgesteld aan de hand van die individuele goedkeuring. Is er ook geen individuele goedkeuring, dan wordt (onderdeel c) teruggevallen op een testrapport van een individuele keuring van de auto. Heeft er ook geen individuele keuring plaatsgevonden, dan wordt in laatste instantie (onderdeel d) uitgegaan van een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-uitstoot van de auto blijkt, ‘gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement’.
5.3. Een typegoedkeuring is verleend noch is een CVO afgegeven. Wel heeft een individuele goedkeuring plaatsgevonden op de voet van artikel 26 van de Wegenverkeerswet: voor de auto is het RDW Voertuigbeeld afgegeven, waarin een CO2uitstoot van 213 g/km genoemd staat, zodat met toepassing van deze waarde de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 113.217 en de bruto-BPM op € 44.389.
Anders dan de Inspecteur bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde BPM niet te worden uitgegaan van de CO2uitstoot (en dus de bruto BPM) van referentieauto’s, maar van de CO2uitstoot (en dus de bruto BPM) van de auto zelf. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
5.4. Het Hof acht aannemelijk dat de handelsinkoopwaarde van de auto vanwege schade, in waarde is gedaald en stelt de waarde in goede justitie vast op € 24.100.
5.5. Per saldo bedraagt de werkelijke afschrijving dan € 89.117 (= € 113.217 / € 24.100), het werkelijke afschrijvingspercentage luidt 78,71% (= € 89.117/€ 113.217), de afschrijving op basis van het werkelijke afschrijvingspercentage bedraagt € 34.938 (= 78,71% van € 44.389 (bruto BPM)), en de verschuldigde BPM bedraagt € 9.450 (= € 44.389 / € 34.938), zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.865 (= € 9.450 / € 4.585), waaraan het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente dient te worden aangepast.
5.6. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierechten
6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 2.136 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en het Hof (1 punt beroepschrift, 1 punt zitting Rechtbank, 1 punt hogerberoepschrift en 1 punt zitting Hof à € 534 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak). Voor de bezwaarfase bedraagt de vergoeding (1 punt à € 265 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 265.
6.2. Voorts dient belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van € 178 voor het beroep bij de Rechtbank en € 270 voor het hoger beroep bij het Hof te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.865;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.401;
- gelast de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 448 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, T.A. de Hek en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 22 december 2021 in het openbaar uitgesproken.