Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Rechtbank Rotterdam heeft het beroep van X (belanghebbende) inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard. Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding is toegewezen, heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar en de Staat – ieder voor de helft – veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (proceskosten en griffierecht).

X heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht. De Rechtbank heeft niet op dit verzoek beslist. Dat is onterecht, oordeelt Hof Den Haag in hoger beroep.

In casu heeft de Heffingsambtenaar de bedragen aan proceskostenvergoeding en griffierecht tijdig, dat wil zeggen binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van de Rechtbank (14 oktober 2022), uitbetaald. De (wettelijke) voorwaarde van niet-tijdige uitbetaling heeft zich niet voorgedaan.

Het hoger beroep ten aanzien van het geschil met de Heffingsambtenaar is daarom ongegrond.

De Staat heeft de verschuldigde bedragen niet tijdig uitbetaald, namelijk pas op 8 februari 2023. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018 (17/04504, ECLI:NL:HR:2018:2358, NLF 2019/0076, met noot van Nent), dient de uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van het geschil tussen X en de Staat om die reden wel vernietigd te worden.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
23 juli 2024
Rolnummer
22/1228
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1384
NLF-nummer
NLF 2024/1953
Aflevering
27 augustus 2024

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid