Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze WOZ-zaak komt Hof Den Haag tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning van X (belanghebbende) niet te hoog heeft vastgesteld. Er is volgens het Hof voorts geen sprake van een ondeugdelijke motivering van de uitspraak op bezwaar.

Anders dan Rechtbank Rotterdam is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet heeft geschonden. De indexeringsgegevens zijn in het onderhavige geval geen gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. De Rechtbank had het beroep met betrekking tot artikel 40, lid 2, Wet WOZ daarom ongegrond moeten verklaren. De Heffingsambtenaar is op dit punt ten onrechte door de Rechtbank veroordeeld tot vergoeding van de kosten van X voor het geding in beroep. De grief van X dat de door de Rechtbank toegekende (proces)kostenvergoeding te laag is, faalt derhalve.

Het hoger beroep is wel gegrond voor wat betreft de hoogte van de vergoeding van immateriële schade. Het Hof veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade aan X van € 250. Voor de door de Rechtbank gekozen variant tot matiging van het tarief van € 500 naar € 50 is volgens het Hof geen ruimte (zie HR 14 juni 2024, 22/04592, ECLI:NL:HR:2024:853, NLF 2024/1413, met noot van Nent, r.o. 3.4.6).

Het Hof ziet verder aanleiding om bij de onderhavige uitspraak een richtsnoer op te nemen dat het Hof vanaf 1 augustus 2024, evenals de andere gerechtshoven, hanteert voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
14 augustus 2024
Rolnummer
23/954
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1398
NLF-nummer
NLF 2024/1922
Aflevering
20 augustus 2024
bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina