Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woont in Nederland. Hij ontvangt vanaf 1 juni 2008 een pensioen van de Europese Investeringsbank (EIB). Dit pensioen is in Nederland vrijgesteld van inkomstenbelasting.

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht het EIB-pensioen in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van de drempel van artikel 6.39, lid 1, Wet IB 2001.

Dat is volgens Hof Den Haag het geval. X wordt niet zwaarder belast of gediscrimineerd ten opzichte van andere belastingplichtigen die niet de status van ambtenaar van de EIB hebben. Het in aanmerking nemen van het EIB-pensioen voor de bepaling van de drempel is daarom niet in strijd met artikel 12 jo. 21 Protocol.

Verder is in geschil of de Inspecteur terecht rekening heeft gehouden met het EIB-pensioen bij de vaststelling van de ouderenkorting.

Voor de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting heeft de Hoge Raad in het arrest van 19 juli 2019 (18/03217, ECLI:NL:HR:2019:1221, NLF 2019/1733, met noot van Douven) geoordeeld dat geen rekening mag worden gehouden met het vrijgestelde EU-inkomen. Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk dat de algemene heffingskorting als onderdeel van de tariefstructuur moet worden beschouwd. Het meenemen van het vrijgestelde EU-inkomen bij de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting is dan in strijd met artikel 12 Protocol, omdat dit neerkomt op een indirecte heffing van belasting door Nederland over dat vrijgestelde inkomen.

Het Hof oordeelt dat de ouderenkorting – evenals de algemene heffingskorting – onderdeel uitmaakt van de tariefstructuur van de Wet IB 2001. Daarvan uitgaande leidt het in aanmerking nemen van het EIB-pensioen van X voor de hoogte van de ouderenkorting tot een met artikel 12 en 21 Protocol strijdige belastingheffing, aldus het Hof.

NB. De staatssecretaris heeft in een toelichting van 23 mei 2024 (2024-0000245555, NLF 2024/1253) aangegeven dat geen cassatieberoep wordt ingesteld tegen deze uitspraak.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
9 april 2024
Rolnummer
23/440; 23/441
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:828
NLF-nummer
NLF 2024/1304
Aflevering
4 juni 2024
bwbr0011353&artikel=6.39,bwbr0011353&artikel=6.39,bwbr0011353&artikel=8.17,bwbr0011353&artikel=8.17

Naar de bovenkant van de pagina