Samenvatting
De Inspecteur heeft stichting X (belanghebbende) bij beschikking met ingang van 1 januari 2008 aangemerkt als anbi. Bij intrekkingsbeschikking van 2 juli 2018 heeft de Inspecteur beslist dat X, eveneens met ingang van 1 januari 2008, niet als anbi wordt aangemerkt. Aanleiding voor het intrekken van de beschikking was de uitkomst van een derdenonderzoek naar een aangifte IB/PVV 2012 van een belastingplichtige. Die belastingplichtige had bij een gift aan de instelling de verhoogde aftrek voor culturele instellingen geclaimd, terwijl de instelling een religieuze (islamitische) instelling is.
Anders dan Rechtbank Den Haag, oordeelt Hof Den Haag in hoger beroep dat de Inspecteur bij het instellen van de onderzoeken niet een selectiecriterium toepaste dat een schending van een grondrecht van de instelling vormt, zoals het verbod op discriminatie, en dat tijdens de onderzoeken niet onrechtmatig is gehandeld. De uitkomsten worden daarom meegenomen bij de beoordeling of de desbetreffende instelling een anbi is.
Partijen zijn het er al over eens dat X het algemeen nut beoogt en haar feitelijke werkzaamheden rechtstreeks ten dienste van dat doel staan. Voorts is niet meer in geschil dat X in de jaren 2008 tot en met 2015 voldoet aan de anti-oppoteis.
In geschil is nog of vanaf het jaar 2008 de liquidatiebepaling in de statuten van X voldoet aan de gestelde voorwaarde dat bij opheffing van de instelling het batig saldo moet worden besteed ten behoeve van een andere anbi. Dat is volgens het Hof het geval.
Voorts is nog in geschil of X in de jaren 2010 tot en met 2015 heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR. Ook dat is, ondanks geconstateerde gebreken in de administratie over de jaren 2010 tot en met 2014, volgens het Hof het geval. De stelling van de Inspecteur dat hij op basis van de administratie niet heeft kunnen controleren of aan de kwantitatieve eis is voldaan, wordt verworpen. Niet gezegd kan worden dat meer dan 10% van de uitgaven niet in overeenstemming met de doelstelling van X zijn gedaan.
De Inspecteur heeft ten onrechte de anbi-status van X met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken, concludeert het Hof.
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
BRON
Uitspraak van 24 juli 2024 in het geding tussen
Stichting X, te Z, belanghebbende (gemachtigde: N. Idrissi),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordigers: … en …) op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 augustus 2023, nummer SGR21/3306.
Procesverloop
1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende bij beschikking met ingang van 1 januari 2008 aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (ANBI) als bedoeld in artikel 6.33, lid 1, letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (thans artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Bij intrekkingsbeschikking van 2 juli 2018 heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende, eveneens met ingang van 1 januari 2008, niet als ANBI wordt aangemerkt.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de intrekkingsbeschikking afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak op bezwaar; herroept de intrekkingsbeschikking; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.684,50; veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500; draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 aan haar te vergoeden.”
1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 17 april 2024 nadere stukken ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 1 mei 2024. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Statuten en beleidsplan
2.1.1. Belanghebbende is opgericht op [datum] 1990 en heeft volgens haar statuten tot doel (de laatste akte na statutenwijziging is van 11 juni 1998):
2.1.2. Belanghebbende tracht dit doel te bereiken door:
2.1.3. In artikel 11, lid 6, van de statuten van 11 juni 1998 is over liquidatie bepaald:
2.2. In 2015 heeft belanghebbende de volgende ondernemingen opgericht:
- [A B.V.] , opgericht [datum] 2015; belanghebbende is 100% aandeelhouder;
- [B B.V.] .
Derdenonderzoek bij belanghebbende
2.3.1. De inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren (inspecteur inkomstenbelasting) heeft in verband met een bij hem lopende beroepsprocedure van een belastingplichtige verzocht om “liefst voor half februari 2015” bij belanghebbende een derdenonderzoek in te stellen om te bezien of in de administratie van belanghebbende contante giften voorkomen van de betreffende belastingplichtige.
2.3.2. De Inspecteur heeft uitgezocht wat de reden is waarom een of meer aangiften inkomstenbelasting van deze belastingplichtige zijn uitgeworpen voor onderzoek.
Bijlage 31 bij het nader stuk voor de zitting van het Hof bevat hierover het volgende relaas:
De in het relaas genoemde e-mailberichten heeft de Inspecteur bij het nader stuk gevoegd.
2.3.3. Het in 2.3.1 genoemde verzoek van de inspecteur inkomstenbelasting om een derdenonderzoek bij belanghebbende in te stellen bevat het volgende:
2.3.4. Het derdenonderzoek is bij brief van 19 januari 2016 aangekondigd aan de penningmeester van belanghebbende door een controlemedewerker van de Belastingdienst kantoor Rotterdam. Deze brief houdt in:
Het briefhoofd vermeldt “Mkb Mi Sfo Team 01 Rotterdam” (dit betekent midden– en kleinbedrijf special fraude en overheidssamenwerking team 01 Rotterdam).
2.3.5. Het derdenonderzoek is op 2 maart 2016 uitgevoerd bij de toenmalige adviseur van belanghebbende door twee controlemedewerkers van Belastingdienst/Rijnmond. Voorafgaand aan het onderzoek is op 29 februari 2016 door een van hen aan de adviseur verzocht:
“Ik weet niet of u beschikt over een auditfile over de jaren 2012-15 of dat er digitale kasboeken e.d. aanwezig zijn. Om het onderzoek vlot te laten verlopen zou het prettig zijn om deze vooraf te hebben. Uiteraard zullen de bestanden na onze controle weer worden verwijderd uit onze administratie, omdat we niet direct voor [belanghebbende] komen maar voor derden. (…).”
2.3.6. De controlemedewerkers hebben op 23 mei 2016, voor zover hier van belang, de volgende bevindingen vermeld:
2.3.7. Op 23 mei 2016 hebben de controlemedewerkers een verzoek gedaan bij de controleleider om bij belanghebbende een onderzoek naar de ANBI-status (ANBI-onderzoek) in te stellen. In het verzoek zijn de volgende bevindingen van het derdenonderzoek vermeld:
Naar aanleiding van een verzoek vanuit PDB heeft er op 2 maart 2016 een derdenonderzoek plaatsgevonden. De heren [E] en [F] hebben het onderzoek uitgevoerd. Met de aan ons overgelegde boekhouding alsmede de verklaringen van een bestuurslid van de Stichting, trekken wij de conclusie dat een onderzoek naar de ANBI-status noodzakelijk en gewenst is.
Conclusies / verwonderpunten
Het aan ons overgelegde kasboek, overzicht giften toont op tal van punten gebreken, waardoor de feitelijke/werkelijke kas in die jaren niet hetzelfde kan zijn geweest. Ook het doornemen van de bank geeft diverse verwonderpunten.
De volgende punten zijn geconstateerd:
> Het kassaldo is in de jaren hoog (zelfs boven € 100.000), terwijl er geen reden is om zo'n hoog saldo aan te houden;
> Er zit een flink onverklaarbaar kasverschil van € 40.609 tussen 31 maart 2014 en 1 april 2014;
> Er zijn 3 geldopnames bij de bank gedaan voor totaal € 31.000, die niet in de kas zijn verantwoord;
> Waarom worden de meeste leningen via de bank ontvangen en daarna contant afgelost;
> De meeste donaties zijn niet traceerbaar en anoniem verantwoord in de kas;
> De uitgeschreven "bekende" kwitanties zijn in de meeste gevallen ook niet traceerbaar door het ontbreken van een adres of het vermelden van een onjuist adres;
> Analyse van een aantal donaties bij particulieren geeft het beeld dat de giftenaftrek onjuist is. Er is ook het gevaar dat er giften worden afgetrokken die mogelijk gerangschikt kunnen worden onder de onbekende giften. Aftrek is dan niet aannemelijk te maken;
> Blijkbaar maakt het bestuur van [belanghebbende] achteraf verklaringen op, die niet overeenkomen met de giften die wij hebben kunnen traceren.
> [belanghebbende] heeft belaste BTW-activiteiten in de vorm van een internet boekwinkel en kantine /winkel (risico verschuiving)
> [belanghebbende] heeft in 2015 2 BV's opgericht voor o.a. de aankoop van een pand waar een sportschool in is gehuisvest ( [A B.V.] fiscaalnummer (…) (opgericht [datum] 2015)
En [B B.V.] fiscaalnummer (…) (opgericht [datum] 2015)
Aanbevelingen
ANBI-onderzoek
2.4.1. Bij brief van 30 juni 2016 is aan belanghebbende aangekondigd dat een ANBIonderzoek zal plaatsvinden en dat daarvoor op 10 september 2016 een vervolgafspraak is gemaakt met de adviseur van belanghebbende.
2.4.2. Op 26 oktober 2016 was de eerste controledag. Bij belanghebbende is onderzoek ingesteld over de jaren 2010 tot en met 2015 naar de aanvaardbaarheid van belanghebbende als algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 2, lid 3, onderdeel m, AWR en artikel 5b AWR. waarbij is gekeken naar de doelstellingen van belanghebbende en naar de aard en omvang van haar feitelijke activiteiten, haar vermogen en haar bestedingen volgens de doelstellingen.
2.4.3. Van het ANBI-onderzoek is op 23 april 2018 een concept rapport opgemaakt (het rapport). Het rapport is op 13 juni 2018 aangevuld met een ANBI-verslag (het ANBI-verslag). Over het vermogen van belanghebbende is in het rapport opgemerkt:
2.4.4. Belanghebbende heeft onroerende zaken in eigendom. Het rapport vermeldt hierover:
2.4.5. Wat betreft het proces van uitschrijven van kwitanties van donaties is tijdens het onderzoek door belanghebbende het volgende verklaard:
2.4.6. In het rapport is over de administratie vermeld:
2.4.8. In het rapport zijn in onderdelen 4.2.3.4 tot en met 4.2.3.6. de verschillen beschreven over de jaren van 2012 tot en met 2014 tussen de auditfiles van de kas en boekhoudprogramma Twinfield over die jaren. Over 2015 zijn geen verschillen tussen het kasboek van de auditfile en Twinfield aangetroffen.
2.4.9. Omtrent bank wordt in het rapport vermeld:
2.4.10. Omtrent leningen wordt in het rapport vermeld:
[belanghebbende] heeft over de afgelopen jaren diverse malen leningen ontvangen van moskeebezoekers.
Desgevraagd geeft het bestuur aan dat het proces van zo'n lening als volgt verliep:
Met betrekking tot het terugbetalen van een lening geeft men aan dat de leningen werden op verzoek van de lening verstrekker terugbetaald of werden de lening verstrekkers door [belanghebbende] zelf benaderd voor aflossing.
4 2.5.2 Verloop
Wij hebben desgevraagd alleen het verloop van de leningen ontvangen plus de onderliggende overeenkomsten. Uit de auditfiles blijkt niet wat de stand van zaken per balansdatum precies is, maar de standen sluiten wel aan met de overgelegde jaarrekeningen.
(…)
4 2.5.3 Overeenkomsten
2.4.11. In het rapport onderdelen 4.2.5.3.3 tot en met 4.2.5.3.11 zijn de bevindingen per lening beschreven. De conclusie vermeldt:
2.4.12. Over de kwitanties van de giften wordt in het rapport vermeld:
Zoals uit het verslag al blijkt kunnen giften zowel per bank als contant worden gegeven. Veel kwitanties worden later opgemaakt. [belanghebbende] geeft aan dat men graag naar een systeem wil dat 100% van de giften giraal worden betaald. Daarvoor is zelfs de heer [G] ingeschakeld om dit proces te onderzoeken op haalbaarheid en eventueel [belanghebbende] te begeleiden in dit proces.
De meeste giften worden voor, tijdens of na de Ramadan gegeven.
(…)
4 2.6.3 Kwitanties
2.4.13. De bij het rapport gevoegde bijlage overzicht van de inkomsten en uitgaven volgens de grootboekrekening van belanghebbende houdt over de jaren 2010 tot en met 2015 in:
Inkomsten
Grbk |
Omschrijving GrbkRek |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
8000 |
Omzet [activiteit 1] |
27.950 |
27.624 |
45.341 |
120.361 |
||
8010 |
Omzet subsidie |
15.703 |
2.498 |
11.800 |
13.552 |
9.371 |
|
8020 |
Omzet [activiteit 2] |
43.590 |
119.422 |
93.236 |
129.775 |
||
8040 |
Opvoeding en Educatie |
28.834 |
8.190 |
32.037 |
40.871 |
53.393 |
28.923 |
8050 |
Omzet Boekhandel |
28.959 |
15.886 |
16.260 |
30.963 |
83.151 |
61.632 |
8051 |
Omzet boekhandel pin ddc |
12.772 |
56.989 |
||||
8052 |
Omzet boekhandel ideal |
9.195 |
25.144 |
35.374 |
22.128 |
||
8060 |
Omzet kantine |
97.912 |
87.264 |
52.443 |
25.203 |
29.439 |
16.508 |
8500 |
Algemeen Donaties |
536.303 |
654.109 |
492.339 |
459.117 |
327.730 |
355.070 |
8510 |
Donaties project vluchtelingen |
286.549 |
4.742 |
||||
8511 |
Donaties Iftar Ramadan |
5.217 |
350.110 |
||||
8590 |
Omzet overige |
792 |
|||||
8910 |
Donatie acquisitie activiteiten |
53.359 |
1.000 |
||||
9500 |
Bijzondere baten |
1.075 |
|||||
Totaal |
634.215 |
741.373 |
544.782 |
829.445 |
682.582 |
374.445 |
De algemene donaties maken het grootste deel uit van de totale ontvangsten.
Uitgaven
In de jaren zijn de volgende uitgaven gedaan, waarbij alleen de grootboekrekeningen zijn meegenomen die in een jaar een uitgave van minimaal € 10.000 heeft. In het totaalbedrag onderaan zitten wel alle uitgaven.
Grbk |
Omschrijving GrbkRek |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
4000 |
Salaris |
16.456 |
26.297 |
11.684 |
24.983 |
71.866 |
|
4030 |
Sociale lasten |
7.566 |
4.316 |
2.084 |
4.409 |
13.340 |
|
4071 |
Uitzendkrachten |
11. 726 |
10.693 |
4.449 |
880 |
4.179 |
|
4076 |
Kantinekosten |
212 |
37 |
324 |
945 |
1770 |
1.266 |
4087 |
Vrijwilligers/ beleidsdagen |
40.384 |
42.527 |
||||
4100 |
Huur |
5.571 |
11.825 |
17.792 |
10.252 |
||
4120 |
Gas/water/elektra |
26.814 |
28.538 |
15.165 |
58.486 |
63.479 |
|
4130 |
Zakelijke belastingen |
2.670 |
2.343 |
9.024 |
7.356 |
7.220 |
10.998 |
4190 |
Overige huisvestingskosten |
4.432 |
9.961 |
35.424 |
21.190 |
19.509 |
23.393 |
4270 |
Klein aanschaffingen |
2.529 |
13.267 |
1.427 |
|||
4300 |
Kantoorartikelen |
7.120 |
1.505 |
2.503 |
8.382 |
13.113 |
6.382 |
4310 |
Porti |
346 |
3.712 |
7.136 |
26.823 |
||
4330 |
Drukwerk |
2.850 |
2.580 |
1.706 |
7.531 |
2.721 |
29.356 |
4340 |
Computer /internetkosten |
9.454 |
12.440 |
12.350 |
14.691 |
17.276 |
10.875 |
4410 |
Afschrijving ontwikkelingskosten |
130.168 |
130.168 |
||||
4450 |
Afschrijving inventaris |
77.533 |
78.281 |
||||
4525 |
Conferentie |
11.232 |
20.226 |
12.611 |
11.476 |
976 |
15.456 |
4526 |
Activiteiten |
346 |
1.731 |
6.655 |
14.676 |
12.083 |
|
4530 |
Sponsoring/donaties |
505 |
48.621 |
||||
4540 |
Reis & verblijfskosten |
1.264 |
5.928 |
15.817 |
16.838 |
24.507 |
27.322 |
4580 |
Donatie lopende projecten |
139.200 |
5.153 |
||||
4730 |
Advieskosten |
7.232 |
5.919 |
32.334 |
15.144 |
2.357 |
6.533 |
4740 |
Verzekeringen |
6.032 |
4.595 |
10.782 |
10.545 |
13.455 |
14.302 |
7010 |
Inkopen boeken |
10.523 |
8.053 |
18.182 |
40.076 |
93.784 |
78.095 |
7020 |
Inkopen kantine |
69.675 |
67.217 |
33.174 |
19.822 |
13.369 |
12.356 |
7030 |
Inkopen binnen EU |
10.142 |
|||||
7200 |
Kostprijs projecten |
413.899 |
2.280 |
||||
Totaalbedrag uitgaven |
212.196 |
235.902 |
267.960 |
646.932 |
772.780 |
823.039 |
2.4.14. In 2010 heeft belanghebbende € 494.154, in 2011 € 527.553, in 2012 € 407.453, in 2013 € 369.554 en in 2014 € 274.690 aan positieve resultaten behaald.
In 2015 is een negatief resultaat van € 22.370 behaald en de beschikbare liquide middelen van belanghebbende in 2015 zijn € 469.055.
2.4.15. In het in hoofdstuk 5 van het rapport opgenomen ANBI-verslag is in paragraaf 5.3.1 en verder - voor zover van belang - vermeld:
2.4.16. Belanghebbende heeft over de jaren 2008 en 2009 geen jaarrekeningen opgemaakt. De jaarrekeningen van de jaren 2010-2013 zijn in conceptversie opgemaakt en de jaarrekening over 2014 is in een Excel bestand.
Toezending en reactie op rapport en ANBI-verslag
2.5.1. De controlemedewerker die het onderzoek heeft gedaan was ziek van juni 2017 tot april 2018. De uitwerking van de onderzoeksresultaten in een concept-rapport is daardoor vertraagd. Op 19 april 2018 heeft de medewerker contact gezocht per e-mail met de toenmalige gemachtigde van belanghebbende. Het rapport is op 23 april 2018 gezonden aan deze belastingadviseur met het verzoek om een reactie. Voor het geven van de reactie is toen geen termijn gesteld.
2.5.2. Op 30 mei 2018 heeft de Inspecteur per e-mail de adviseur verzocht om binnen twee weken alsnog op het rapport te reageren. De Inspecteur heeft bij brief van 1 juni 2018 de gelegenheid geboden alsnog uiterlijk 13 juni 2018 te reageren. In de brief is het volgende vermeld.
In artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen staat de definitie van een ANBI en in artikel la, lid lb van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 staat dat zowel uit de regelgeving als uit de feitelijke werkzaamheden van de instelling moet blijken dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor minstens 90%) het algemene belang dient. Indien een instelling volgens de statuten het algemene belang lijkt te dienen, doch uit de feitelijke activiteiten blijkt anders, dan kan de instelling niet worden aangemerkt (of aangemerkt blijven) als een ANBI.
Op grond van onderstaande bevindingen ben ik van mening dat [belanghebbende] niet voldoet aan deze criteria.
In 2015 richt [belanghebbende] een tweetal BV's op. In 2015 koopt een van deze BV's, de holding, een bedrijfspand dat bedrijfsmatig/commercieel door de BV wordt geëxploiteerd. De activiteiten betreffen fitness, vechtsporten en de verhuur van ruimten. Daarnaast wordt het pand ook gebruikt voor het geven van (bij)lessen. De financiering van dit pand is gedaan middels een gift aan [belanghebbende] van in totaal € 2.131.972, gedaan door een natuurlijk persoon uit Koeweit. Wat de achterliggende gedachte hierbij is, is mij thans nog niet bekend.
De betreffende donatie van [belanghebbende] aan een van haar deelnemingen, ter financiering van een commercieel te exploiteren pand, is niet in overeenstemming met de doelstelling van [belanghebbende] en moet als schenking worden aangemerkt. Dit zal derhalve resulteren in een aanslag schenkbelasting.
Aangezien [belanghebbende] door deze grote uitgave daarnaast niet voldoet aan de kwaliteitseis, zoals genoemd in het rapport onder 3.6.2, dient ze niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut.
Zoals uit het voorgaande blijkt zijn de financiële middelen dus niet volledig (minimaal 90%) aangewend voor de doelstelling.
Zoals blijkt uit de bevindingen hierna, zijn er mogelijk tevens gelden verdwenen die derhalve niet ten algemene nutte zijn aangewend. Ik volsta met de verwijzing naar de betreffende onderdelen in het verslag en de bevindingen hierna.
Beheerkosten / bestedingen
Bij het onderzoek is niet gebleken dat de beheerkosten van de instelling in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve van het doel van de instelling. Aangezien er gelden niet conform de doelstelling zijn besteed en er daarnaast mogelijk gelden zijn verdwenen (zie opmerkingen hiervoor en hierna) zijn derhalve niet alle bestedingen ten algemene nutte aangewend. Zie ook opmerkingen t.a.v. administratieve vastleggingen
Beschikkingsmacht
Uit de regelgeving van de instelling en de feiten moet blijken dat zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon niet kan beschikken over het vermogen van de instelling als ware het zijn eigen vermogen.
Bij [belanghebbende] wordt hier, in ieder geval tot en met 2015, mogelijk niet aan voldaan. Dit heeft te maken met de weerlegging van hetgeen wordt opgemerkt m.b.t. de verdwenen kasgelden.
Inrichting van de administratie
(…)
De in het financiële verslag genoemde onvolkomenheden/gebreken zijn o.a. de volgende:
Punt 4.1: er is geen balanscontinuïteit (geen aansluiting oude en nieuwe jaren).
Punt 4.2.3:
- meerdere kasstromen worden slechts eenmaal per maand verwerkt in een kasboek;
- Verschillen tussen grootboek en ontvangen donaties Twinfield;
- Idem mb.t. kwitantieboekjes en grootboek / donaties;
Ontbrekende kasbladen 2010 en 2011;
Geen vermelding kassaldi in grootboek (auditfiles);
Pas vanaf 2016 gebruik van tellingsformulieren;
- Erg hoge kassaldi (ultimo 2015 € 112.408);
- Hoogste kassaldo op 31-8-2010 € 222.044;
- Aanhouden hoge kassaldi onvoldoende verklaard (zie opmerkingen rapport);
- Soms worden pinbetalingen als contante ontvangsten geboekt;
- Ook m.b.t. uitgaven is er soms geen aansluiting (Twinfield / auditfiles);
- Aflossing lening september 2013 € 35.000 alleen geboekt in Twinfield;
- Er zijn bankopnames geweest in 2013 ad € 31.000 welke niet in het kasboek zijn verantwoord;
- Veel lening-overeenkomsten zijn niet compleet (NAW en handtekeningen);
- Niet alle ontvangen leningen worden juist geboekt;
- T.z.v. terugbetalingen leningen worden deze vaak onterecht als uitgaven verantwoord;
Punt 4.2.6:
- Meer dan 95% van de kwitanties hebben alleen naam en woonplaats
- Kopiekwitanties zonder stempel [belanghebbende] ;
- Data kwitanties niet altijd gelijk aan dat op lijst;
- Ook bij bankbetalingen worden soms kwitanties uitgereikt;
- Kwitanties zonder datum, in het Arabisch, niet op donatielijst, verschil in geboekte en geschreven bedragen, cash en pin door elkaar
Ten aanzien van het geconstateerde bij [belanghebbende] zal het niet (tijdig) opstellen van een adequate administratie dus mogelijk leiden tot de intrekking van de anbi-status van belanghebbende. Geconstateerde gebreken in de administratie kunnen naar mijn mening niet (achteraf) worden geheeld doordat, als aangeboden, getuigen verklaren "hoe de gelden zijn besteed".
De administratieplicht is een zelfstandige plicht. Indien daaraan niet is voldaan, is belanghebbende in zoverre in gebreke, zodat het wettelijk voorziene gevolg van intrekking van haar anbi-status, kan intreden.
Naar aanleiding van hetgeen is opgemerkt over de administratieve verwerking van donaties en overige zaken, is voldoende gebleken dat belanghebbende vanaf in ieder geval 1 januari 2010 (aanvang controletijdvak) tot aan de huidige controle van de Belastingdienst geen deugdelijke administratie voerde.
Hieruit volgt dat belanghebbende vanaf die datum niet heeft voldaan aan de eisen die volgen uit artikel 52 AWR en de toepasselijke verklaringen in de Uitvoeringsregeling, respectievelijk de UR AWR.
(…)
Voorlopige conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt is de ANBI-status ten onrechte ontvangen
en wordt derhalve per 1 januari 2008 ingetrokken.
(…)
Slotopmerkingen
2.5.3. Bij brief van 12 juni 2018, ontvangen door de Inspecteur op 13 juni 2018, heeft een nieuwe gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat het bestuur van belanghebbende niet op de hoogte was van het e-mailverkeer met de adviseur en verzocht om op het rapport en het in de brief van 1 juni 2018 opgenomen standpunt over de ANBI-status te kunnen reageren en om de intrekking van de ANBI-status uit te stellen totdat er een gesprek heeft plaatsgevonden. Die verzoeken zijn door de controleleider afgewezen.
2.5.4. Op 13 juni 2018 heeft de Inspecteur het rapport en het ANBI-verslag in definitieve vorm aan belanghebbende gezonden. In de slotopmerkingen is vermeld:
2.6. Bij beschikking van 2 juli 2018 heeft de Inspecteur de ANBI-beschikking ingetrokken:
2.7. In de procedure in beroep heeft de Rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en zowel belanghebbende als de Inspecteur een aantal vragen voorgelegd (brief van 22 november 2022). De heer [E] , een van de controlemedewerkers, heeft de Rechtbank geantwoord:
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“Vermogen:
De stichting verwacht het grootste deel van haar opbrengsten middels het werven van donaties, schenkingen, subsidies, erfstellingen legaten en alle andere verkrijgingen en baten.
De stichting exploiteert een Webshop en een boekhandel, maar laatste genoemde inkomsten zijn marginaal. De stichting zal mede op zoek gaan naar personen en instellingen die de stichting financieel kunnen ondersteunen. De verkregen middelen worden aangewend om enerzijds de vast lasten en anderzijds alle activiteiten binnen de stichting te financieren.
Ons actuele beleidsplan
In deze tijd waarin verschillende bewegingen met verschillende ideologieën en geloofsovertuigingen aanwezig zijn en die samenkomen of met elkaar botsen, is het van groot belang om een basis voor de dialoog te vinden met als doel om tot de juiste visie te komen bij verschillen. Dit doen we door het aanwenden van eigentijdse middelen.
Daarom wil [eiseres] ervoor zorgen om antwoord te geven op een aantal vragen en het verduidelijken van religieuze en theologische thema´s. Dit door terug te keren naar de Islamitische referenties die gestoeld zijn op de fundamenten van het juiste begrip, die bekend zijn onder de moslimgeleerden. En ook door het bouwen van bruggen van samenwerking en doelgerichte dialoog met theologische en rationele uitgangspunten. Dit gaat gepaard met het tonen van de tolerantie van de Islam en de barmhartige houding tegenover de andersdenkenden.
[Eiseres] profileert zich als het centrum van kennis en studenten en zal zich inzetten om de middelen van Dawah verder te ontwikkelen door middel van het neerzetten van geschikte programma´s om een generatie voort te brengen die vervolgens de verantwoordelijkheid voor de verkonding van de Islam op zich zal nemen, enerzijds.
Anderzijds tracht [eiseres] haar bijdrage in het maatschappelijke veld te leveren middels verschillende activiteiten te organiseren voor verschillende bevolkingsgroepen, voor meer informatie hieromtrent verwijzen van u naar onze overige websites:
[website I]
[website II]”
28. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit beleidsplan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1a UR, omdat het geen informatie bevat over de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan. Weliswaar staat voorafgaand aan de tekst van het beleidsplan onder het kopje “Vermogen” vermeld waaruit eiseres haar inkomsten verwacht te verkrijgen en waaraan ze die inkomsten verwacht te besteden, maar dat zegt op zichzelf niets over wijze van werving van inkomsten en van het beheer van het vermogen. Eiseres stelt dat die informatie voldoende blijkt uit haar jaarcijfers. Zij heeft dit echter niet nader geconcretiseerd en op haar website kan hierover ook geen informatie worden aangetroffen. Nu die jaarstukken op de website ontbreken, heeft eiseres evenmin voldaan aan de publicatieplicht.
29. Uit de parlementaire geschiedenis [5] blijkt echter dat indien niet wordt voldaan aan de formele eisen voor het zijn van ANBI, de ANBI-status niet direct wordt ingetrokken maar eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden. Verweerder heeft pas in de brief van 1 juni 2018 meegedeeld dat en waarom hij van plan is de ANBI-status per 13 juni 2018 in te trekken. In die brief noemt hij voor wat betreft de hier van belang zijnde punten alleen de publicatieplicht. Hoewel een expliciete herstelmogelijkheid daarin niet wordt geboden, krijgt eiseres wel de gelegenheid vóór 13 juni 2018 dit schriftelijk te weerleggen. De rechtbank acht dat op zichzelf voldoende, maar door zonder duidelijke reden het verzoek van eiseres in haar brief van 13 juni 2018 om een nadere termijn af te wijzen, is die mogelijkheid materieel niet geboden. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat tussen de controle en het verzenden van het concept-controlerapport ongeveer anderhalf jaar is verstreken. Verder wordt het ontbreken van het beleidsplan door verweerder voor het eerst genoemd in de kennisgeving voorgenomen uitspraak op het bezwaarschrift, dus nadat de ANBI-status reeds was ingetrokken. Niet gebleken is dat op enig moment voorafgaand aan die intrekking hiervoor een herstelmogelijkheid is geboden. Dat op zichzelf wellicht niet is voldaan aan deze formele eisen, is dan ook onvoldoende onderbouwing voor verweerders beslissing de ANBI-status in te trekken.
30. Zoals bij 19 is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voorbij te gaan aan de bevindingen bij het derdenonderzoek ten aanzien van eiseres. In het voorstel om een boekenonderzoek bij eiseres in te stellen staat daarover het volgende:
“Het aan ons overgelegde kasboek, overzicht giften toont op tal van punten gebreken, waardoor de feitelijke/werkelijke kas in die jaren niet hetzelfde kan zijn geweest. Ook het doornemen van de bank geeft diverse verwonderpunten.
De volgende punten zijn geconstateerd:
-Het kassaldo is in de jaren hoog (zelfs boven € 100.000), terwijl er geen reden is om zo’n hoog saldo aan te houden;
-Er zit een flink onverklaarbaar kasverschil van € 40.609 tussen 31 maart 2014 en 1 april 2014;
-Er zijn 3 geldopnames bij de bank gedaan voor totaal € 31.000, die niet in de kas zijn verantwoord;
werkt
(…)
-De meeste donaties zijn niet traceerbaar en anoniem verantwoord in de kas;
-De uitgeschreven “bekende” kwitanties zijn in de meeste gevallen ook niet traceerbaar door het ontbreken van een adres of het vermelden van een onjuist adres;
-Analyse van een aantal donaties bij particulieren geeft het beeld dat de giftenaftrek onjuist is. (…);
-Blijkbaar maakt het bestuur van [eiseres] achteraf verklaringen op, die niet overeenkomen met de giften die wij hebben kunnen traceren.
-[eiseres] heeft belaste BTW-activiteiten in de vorm van een internet boekwinkel en kantine / winkel (risico verschuiving)
-[eiseres] heeft in 2015 2 BV’s opgericht voor o.a. de aankoop van een pand waar een sportschool in is gehuisvest ((…) BV (…))
En (…) BV)”
Daaruit - dus zónder rekening te houden met de bevindingen van het daaropvolgende onderzoek bij eiseres - volgt echter niet zonder meer dat eiseres niet voldoet aan de kwantitatieve eis. Dat op zich is dus ook onvoldoende grond om de ANBI-status in te trekken.
31. Gezien het voorgaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij de ANBI-status op goede gronden heeft ingetrokken. Het beroep is reeds daarom gegrond. De overige gronden behoeven dus geen behandeling meer.
32. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade. Het bezwaarschrift is op 28 juli 2018 door verweerder ontvangen. De rechtbank doet op 8 augustus 2023 uitspraak, zodat de bezwaar- en beroepsfase vier jaar en 11 dagen heeft geduurd. De redelijke termijn is dus overschreden met twee jaar en 11 dagen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500. Aangezien verweerder op 30 maart 2021 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is de termijnoverschrijding geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase.
Proceskosten
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten voor de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.684,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 296,1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van de nadere zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
Geschil
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de ANBI-status van belanghebbende terecht heeft ingetrokken met terugwerkende kracht tot 2008. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Meer in het bijzonder is in geschil of:
1) de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
2) de Inspecteur het derdenonderzoek en het ANBI-onderzoek bij belanghebbende heeft ingesteld (mede) vanwege de islamitische achtergrond van belanghebbende en
3) zo, de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord of door de Inspecteur is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij het derdenonderzoek en/of het ANBIonderzoek aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht en de bevindingen van het derdenonderzoek en/of het ANBI-onderzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten voor beantwoording van de in 4.1 vermelde geschilvraag;
4) op grond van de beschikbare gegevens belanghebbende kwalificeert als ANBI in de zin van artikel 5b AWR.
Het gaat bij vraag 4) om beantwoording van de vraag of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de artikelen la en 1b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelasting 1994 (UR AWR) en de voorloper van deze bepaling, artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (UR IB 2001).
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1) tot en met 4) bevestigend en de Inspecteur in tegenovergestelde zin.
Nadere afbakening geschil
4.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voldoet aan de kwalitatieve toets als bedoeld in artikel 5b, onderdeel a, AWR (en haar voorloper artikel 41a, lid 1, letter b, UR IB 2001), dat zij met haar doelstelling het algemeen nut beoogt en haar feitelijke werkzaamheden rechtstreeks ten dienste van dat doel staan.
4.3.2. Partijen hebben ter zitting voor het Hof het geding nader bepaald: bij vraag 4) is in geschil of belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2015 heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR alsmede of vanaf het jaar 2008 de liquidatiebepaling in de statuten van belanghebbende voldoet aan de daarvoor in artikel 1b UR AWR gestelde voorwaarden.
Conclusies
4.4. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.5. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot het toekennen van een vergoeding voor proceskosten en een vergoeding voor geleden of nog te lijden schade, eventueel op te maken bij staat.
Beoordeling van het hoger beroep
Verzoek ex art. 8:42 Awb. op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1. Belanghebbende stelt met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1371, BNB 2018/198, dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat de Inspecteur de volgende stukken dient over te leggen:
- alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van de controleopdracht;
- alle interne correspondentie ten aanzien van de controleopdracht; dit geldt niet alleen voor interne correspondentie ten aanzien van de ambtenaren en/of het ANBI-team, maar ook correspondentie met het CAF-team (Combiteam Aanpak Facilitators).
Juridisch kader
5.2.1. Op grond van artikel 8:42, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een inspecteur gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belastingrechter te zenden. Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in (hoger) beroep bestreden besluit van de inspecteur aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164).
5.2.2. Met op de zaak betrekking hebbende stukken die de inspecteur op grond van artikel 8:42 Awb dient over te leggen, is gedoeld op alle stukken die de inspecteur bij het nemen van zijn beschikking ter beschikking hebben gestaan en die van belang kunnen zijn bij de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Hiertoe behoren derhalve ook stukken die bij diens besluitvorming een rol hebben gespeeld maar die door hem uiteindelijk niet zijn gebruikt ter onderbouwing c.q. motivering van zijn beslissing (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164).
5.2.3. Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161).
5.2.4. Indien de inspecteur verzuimt te voldoen aan de verplichting om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim (HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, BNB 2015/129).
5.3. Belanghebbende heeft verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken betreffende de controleopdracht over te leggen. De Inspecteur heeft de aan het derdenonderzoek voorafgaande interne correspondentie overgelegd. Voor wat betreft het derdenonderzoek zelf heeft hij het gespreksverslag van de controlemedewerkers met de adviseur en de rapportage van de controlemedewerkers overgelegd alsmede het bericht van hen aan de controleleider waarin de bevindingen van het derdenonderzoek worden meegedeeld en aanbevolen wordt om een ANBI-onderzoek in te stellen. De Inspecteur heeft een beschrijving gegeven van de werkwijze van het ANBI-team in de periode 2015 tot en met 2017 alsmede een overzicht van de ANBI-onderzoeken die hebben plaatsgevonden binnen de categorie van ANBIinstellingen waartoe belanghebbende behoort, die betreft de religieuze instellingen.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat er correspondentie over de controle heeft plaatsgevonden tussen ANBI-team en CAF-team. De Inspecteur heeft verklaard dat hij niet over dergelijke stukken beschikt.
Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de Inspecteur. Het Hof acht het echter gelet op de door belanghebbende aan de Rechtbank overgelegde citaten (zie r.o. 17) waaronder het memo van 30 oktober 2015 van het CAF-team niet uitgesloten dat in verslagen of memo’s van het CAF-team de naam van belanghebbende voorkomt alsmede dat het derdenonderzoek en het ANBI-onderzoek naar haar in gesprekken tussen ANBI-team, FIOD en CAF-team is besproken. Het Hof kan gezien het feit dat van de Inspecteur geen stukken meer worden verkregen niet vaststellen dat artikel 8:42 Awb niet is geschonden. Gelet op hetgeen hierna in rechtsoverweging 5.4.9. zal worden overwogen zal het Hof voor de onderhavige zaak daar echter geen gevolgen aan verbinden voor het antwoord op de vraag of de bevindingen van het derdenonderzoek en het ANBI-onderzoek buiten beschouwing moeten blijven.
Selectie voor derdenonderzoek en selectie voor ANBI-onderzoek
5.4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het derdenonderzoek en daarna het ANBI-onderzoek is gestart wegens selectie op basis van het islamitische geloof en dat sprake is van schending van een wezenlijk grondrecht. Daarbij heeft zij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2012:1748, BNB 2022/27, r.o. 5.3.
5.4.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 (over de onrechtmatigheid van project 1043 en een databank genaamd ’Fraude Signalering Voorziening’) overwogen:
5.4.3. De Rechtbank heeft (in r.o. 19) terecht voorop gesteld dat de Inspecteur zonder meer bevoegd is om in verband met de giftenaftrek in een aangifte inkomstenbelasting een derdenonderzoek in te stellen bij de organisatie waaraan die giften zouden zijn gedaan.
5.4.4. De aangifte IB/PVV 2012 van de belastingplichtige die aanleiding is geweest om bij belanghebbende een derdenonderzoek in te stellen, is (zie 2.3.2) in 2013 uitgeworpen vanwege de hoogte van het bedrag aan giften en het feit dat een gift is opgevoerd aan een culturele instelling terwijl het ging om een gift aan een religieuze instelling. De reden voor uitworp op dat punt was dat in dat jaar (2012) een verhoogde aftrek voor giften aan een culturele instelling was ingevoerd en het risico bestond dat datgene wat aangegeven werd als een gift aan een culturele instelling in feite een gift was aan een andere instelling waarvoor niet de verhoogde aftrek gold. Bij de selectie is een vergelijking gemaakt met het ANBI-register en vervolgens is na uitworp geconstateerd dat wat de belastingplichtige had opgevoerd als een gift aan een culturele instelling een gift aan een religieuze instelling was, namelijk belanghebbende. Het Hof acht niet aannemelijk dat een selectiecriterium is toegepast dat jegens die belastingplichtige, en daarmee indirect jegens belanghebbende, heeft geresulteerd in schending van een grondrecht, zoals het verbod op discriminatie. Dat zou anders kunnen zijn als alleen die aangiften voor uitworp zouden zijn geselecteerd waarin giften zijn opgevoerd aan culturele instellingen terwijl die giften (blijkens de vermelding aan wie de gift is gedaan) aan moskeeën zijn gedaan (bijvoorbeeld door selectie van het woord ‘moskee ) terwijl niet zouden zijn geselecteerd voor uitworp de aangiften met giften aan andere religieuze instellingen. Gelet op de door de Inspecteur gegeven toelichting omtrent de uitworpreden van de aangifte IB/PVV van de belastingplichtige die aanleiding is geweest om bij belanghebbende een derdenonderzoek in te stellen acht het Hof het niet aannemelijk dat dit aan de orde is geweest.
5.4.5. Vervolgens is tijdens de aanslagregeling van de betreffende belastingplichtige twijfel gerezen of de giften daadwerkelijk waren gedaan en was – er liep inmiddels een beroepsprocedure - een derdenonderzoek nodig om in de administratie van de betreffende instelling na te gaan of die giften inderdaad waren gedaan. De instelling waaraan de giften waren gedaan betrof belanghebbende. De belastingplichtige had namelijk een verklaring overgelegd van belanghebbende dat zij de gift had ontvangen. Van toepassing van enig selectiecriterium is in deze vervolgstap geen sprake geweest. Op grond van de door de betreffende belastingplichtige overgelegde verklaring van belanghebbende dat zij de gift had ontvangen kon de Inspecteur – als hij de aanvaardbaarheid van die gift als aftrekpost wilde controleren – immers niets anders doen dan bij belanghebbende te rade gaan. Dat belanghebbende een islamitische organisatie is, heeft hierbij geen enkele rol gespeeld. Met het instellen van het derdenonderzoek heeft de Inspecteur jegens belanghebbende derhalve niet het discriminatieverbod overtreden.
5.4.6.1. De uitkomst van dit derdenonderzoek (2.3.6. en 2.3.7.) brengt vervolgens aan het licht dat de administratie van belanghebbende, onder andere het kasboek met ontvangen giften, gebreken vertoont. Dit was aanleiding om bij belanghebbende een ANBI-onderzoek in te stellen omdat het mogelijk is dat belanghebbende kwitanties van giften uitschrijft, terwijl niet is na te gaan of die daadwerkelijk zijn gedaan. Het Hof acht niet aannemelijk dat hierbij een selectiecriterium is toegepast dat jegens belanghebbende heeft geresulteerd in schending van een grondrecht, zoals het verbod op discriminatie.
5.4.6.2. Dat zou anders kunnen zijn als op basis van de signalen uit derdenonderzoek, zoals dat bij belanghebbende is ingesteld, alleen islamitische instellingen zoals belanghebbende onderworpen zouden zijn aan een ANBI-onderzoek. De Inspecteur heeft aan de hand van zijn beschrijving in het hoger beroepschrift en de bijlagen daarbij over de werkwijze van het ANBI-team bij de verwerking van signalen die binnenkwamen - welke werkwijze het Hof aannemelijk voorkomt en door belanghebbende niet weersproken is - aannemelijk gemaakt dat wat betreft de periode 2015 tot en met 2017 waarbinnen het onderzoek bij belanghebbende is ingesteld, het ANBI-team alle signalen die zij binnenkreeg oppakte. In het geval dat leidde tot een onderzoek beschikte dat team niet over voldoende eigen onderzoekscapaciteit (om derdenonderzoeken en boekenonderzoeken uit te voeren) en liet deze uitvoeren door leden van de teams MKB van de Belastingdienst. Uit het door de Inspecteur overgelegde overzicht van de onderzoeken die hebben plaatsgevonden blijkt niet van een voorrang van dan wel selectie op grond van de achtergrond van belanghebbende (islamitisch) bij het instellen van het concrete ANBI-onderzoek van belanghebbende, ook niet dat zij bij voorkeur zou zijn geselecteerd en ook niet dat zij op basis van haar islamitische achtergrond is geselecteerd. Een patroon dat daarvan sprake zou zijn is er ook niet in te onderkennen. Er zijn blijkens het door de Inspecteur overgelegde overzicht vele onderzoeken geweest naar ANBI’s in de periode 2015 tot en met 2017 en binnen de categorie van ANBI’s van religieuze instellingen waartoe belanghebbende behoort, zijn ook niet-islamitische organisaties aan een onderzoek onderworpen en is ook bij die organisaties in voorkomende gevallen de ANBI-status ingetrokken. Daar komt bij – verwezen wordt naar het bericht van de controlerende ambtenaren aan hun leidinggevende over de uitkomsten van het derdenonderzoek waarbij zij adviseren een ANBI-onderzoek in te stellen (2.3.7.) – dat belanghebbende twee BV’s had opgericht in 2015 waarin met BTW belaste activiteiten plaatsvonden (een internet boekwinkel en een kantine/winkel) en dat een pand was aangekocht waarin een sportschool was gevestigd en de adviseur van belanghebbende te kennen had gegeven dat belanghebbende in aanmerking wilde komen voor ‘horizontaal toezicht’ en daarvoor de controle van de administratie van belanghebbende nodig was en belanghebbende dat ook niet onwenselijk achtte.
5.4.7. Gelet op het voorgaande ziet het Hof geen aanleiding om de bevindingen van het ANBI-onderzoek buiten beschouwing te laten.
5.4.8. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur controlebevoegdheden zou hebben gebruikt voor strafrechtelijke (opsporingsdoeleinden). Dat blijkt niet uit het doel van het onderzoek zoals dat is opgenomen in het controlerapport en ook niet uit de beschrijving van de verwerking van signalen door het ANBI-team in de jaren 2015 tot en met 2017 zoals door de Inspecteur in de bijlage bij het hoger beroepschrift is gevoegd. Het Hof heeft in het dossier zulke feiten op grond waarvan daarvan sprake zou zijn niet kunnen vaststellen. Het Hof merkt daarbij nog op dat dit ook niet valt af te leiden uit het feit dat de controlerend ambtenaar deel uitmaakt van het Mkb Mi Sfo Team binnen de Belastingdienst. Belanghebbende gaat er ten onrechte vanuit dat “Sfo” staat voor Strafrechtelijk Financieel Onderzoek. Die afkorting staat echter voor Special Fraude en Overheidssamenwerking. Het betreffende team heeft, zoals de Inspecteur geloofwaardig heeft verklaard, niets met strafrechtelijk onderzoek te maken. Belanghebbende heeft haar stelling niet aannemelijk gemaakt.
5.4.9. Belanghebbende heeft aan de Rechtbank een aantal citaten uit openbare bronnen overgelegd op grond waarvan zij stelt dat sprake is van een onrechtmatige selectie van belanghebbende voor het ANBI-onderzoek (deze citaten zijn vermeld in rechtsoverweging 17 van de uitspraak van de Rechtbank). Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
- Niet aannemelijk is dat de query’s waarvan in het rapport ”Onderzoek Query’s aan de Poort van PWC” sprake is, op nationaliteit en andere achtergrond zijn toegepast op de aangifte IB/PVV 2012 van de belastingplichtige die aanleiding is geweest tot het derdenonderzoek bij belanghebbende (zie overweging 5.4.4 hiervoor). De genoemde query’s worden blijkens het citaat toegepast op aangiften over het belastingjaar 2014 tot en met 2018.
- Het citaat beginnend met “Omdat gebleken is dat we niet op naam van de instelling een query kunnen bouwen (die hoeft nl niet verplicht te worden ingevuld) en ook niet op nummer van de ANBI, [enz]” dat belanghebbende heeft overgelegd, over de toepassing van een bepaalde query bij aangiften van belastingplichtigen die aan belanghebbende hebben geschonken betreft query’s die niet zijn toegepast op de belastingplichtige die de aanleiding vormde voor het instellen van het derdenonderzoek bij belanghebbende, omdat voor zijn aangifte andere uitworpredenen aanwezig waren (zie r.o. 5.4.4.). Deze betroffen de hoogte van de giftenaftrek voor het jaar 2012 en de omstandigheid dat aftrek werd geclaimd voor een gift aan een culturele instelling, terwijl na vergelijk met het ANBI-register bleek dat was geschonken aan een religieuze instelling. De query’s uit het citaat van belanghebbende dateren bovendien van latere datum omdat zij zien op de belastingjaren 2014 tot en met 2018.
- Uit de citaten is af te leiden dat bij het CAF-team in juli 2015 bekend was dat uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat er veel gevallen zijn waarin ten onrechte om giftenaftrek werd verzocht en dat dit met name gebeurde in, zoals het citaat vermeldt, “de islamitische gemeenschap”.
- Verder is af te leiden uit de citaten dat het CAF-team en het ANBI-team in oktober 2015 overleg hadden en dat onderwerp van overleg de ingestelde en in te stellen onderzoeken waren.
- Echter niet blijkt, gelet op het hiervoor besproken overzicht van de Inspecteur over de door het ANBI-team ingestelde onderzoeken in de jaren 2015 tot en met 2017. dat er een risicoselectie plaatsvond voor het doen van ANBI-onderzoeken op grond waarvan bij belanghebbende eerder een controleonderzoek zou plaatsvinden dan bij andere instellingen en ook niet dat zij bij voorkeur is geselecteerd voor een controleonderzoek.
- Dat werd aanbevolen om een ANBI-onderzoek in te stellen bij belanghebbende vloeide direct uit het derdenonderzoek voort om de in 2.3.7 vermelde redenen, waarbij niet alleen de kasadministratie van belanghebbende een rol speelde maar ook dat belanghebbende via dochterondernemingen met BTW belaste activiteiten verrichtte en zelf horizontaal toezicht wilde. Ook al is niet uit te sluiten dat tijdens overleg tussen CAF-team en ANBI-team – het Hof beschikt niet over correspondentie tussen dit team en het ANBI-team - belanghebbendes resultaten van het derdenonderzoek zijn besproken, laat dat onverlet dat in de basis het derdenonderzoek is ingesteld vanwege, zoals het Hof heeft overwogen in 5.4.4, een niet onrechtmatig signaal uit een onderzoek van een IB/PVV-aangifte uit 2012 van een belastingplichtige. De selectie van belanghebbende voor het ANBI-onderzoek vloeide direct voort uit de resultaten van dat laatstgenoemde onderzoek. Zelfs als waar zou zijn dat vermeende fraude met giftenaftrek als die waarover in de door belanghebbende overgelegde documenten wordt gesproken voornamelijk binnen de islamitische gemeenschap voorkomt, valt niet in te zien waarom het onrechtmatig is om bij belanghebbende een ANBI-onderzoek in te stellen als blijkt uit het derdenonderzoek bij belanghebbende zelf dat er vragen te stellen zijn bij de kasadministratie van belanghebbende, belanghebbende zelf aangeeft graag horizontaal toezicht te willen en om die reden niet-onwelwillend tegenover zo’n onderzoek staat en belanghebbende twee BV’s heeft opgericht, een nieuw pand heeft aangeschaft en met BTW belaste activiteiten verricht.
5.4.10. Het Hof acht het gebruik van de onderzoeksresultaten ook niet ontoelaatbaar op grond van de in 2.5.1 tot en met 2.5.3 beschreven gang van zaken rond het toezenden van het rapport en het ANBI-verslag. Het rapport is in concept op 23 april 2018 toegezonden aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende waarbij is gevraagd om een reactie. Toen elke reactie achterwege bleef heeft de Inspecteur eind mei 2018 een e-mail gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende en een brief op 1 juni 2018 waarin is aangekondigd dat als de gemachtigde niet voor half juni inhoudelijk reageert, de Inspecteur op grond van de conclusies die hij in het rapport en het ANBI-verslag trekt over zal gaan tot intrekking van de ANBI-status. Dat op deze berichten geen reactie is gekomen omdat de gemachtigde, zoals belanghebbende stelt, de inhoud van het rapport niet ter kennis van het bestuur van belanghebbende heeft gebracht, dient voor rekening van belanghebbende te komen. Onder die omstandigheden was de Inspecteur ook niet gehouden om het geven van de intrekkingsbeschikking uit te stellen, zoals belanghebbende via haar nieuwe gemachtigde heeft verzocht. Dat de Inspecteur daarbij heeft gehandeld op interne instructie van de controleleider maakt dat niet anders. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende in de bezwaarfase uitgebreid in de gelegenheid is geweest om te reageren op het rapport en het ANBI-verslag en met aanvullende gegevens te komen. Verder is zij in de bezwaarfase gehoord en heeft inzage in het dossier plaatsgevonden.
5.4.11. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de controle van de ANBI-status van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die indruist - laat staan zozeer indruist - tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht in de zin van het hiervoor onder 5.4.2 genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748.
5.4.12. Het vorenstaande betekent dat de bevindingen van het controleonderzoek niet buiten beschouwing blijven bij de beantwoording van de geschilvraag of de Inspecteur met terugwerkende kracht vanaf 2008 de ANBI-status van belanghebbende terecht heeft ingetrokken. In zoverre is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
Omvang van geding na zitting
5.5.1. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2015 voldoet aan de anti-oppoteis. Ook gaat het geschil niet meer over het al dan niet hebben van een actueel beleidsplan en het voldoen aan de publicatieplicht.
5.5.2. Uitsluitend in geschil is (zie 4.3.2 omschrijving geschil) of vanaf het jaar 2008 de liquidatiebepaling in de statuten van belanghebbende voldoet aan de daarvoor in artikel 1b UR AWR gestelde voorwaarde dat bij opheffing van de instelling het batig saldo moet worden besteed ten behoeve van een andere ANBI alsmede of belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2015 heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR.
Is voldaan aan art. 1a, lid 1, onderdeel h, UR AWR 2001?
5.6.1. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet aan de in artikel 1a, lid 1, onderdeel h, UR AWR gestelde voorwaarde (voorwaarde h) voldoet dat uit de regelgeving van de instelling blijkt dat bij opheffing van de instelling het batig liquidatiesaldo moet worden besteed ten behoeve van een andere algemeen nut beogende instelling.
5.6.2. Het Hof stelt voorop dat, anders dan de Inspecteur stelt, ten aanzien van de besteding van het vermogen van belanghebbende bij opheffing niet artikel 1a, lid 1, onderdeel i, UR AWR, maar artikel 41a, lid 1, letter h van de UR IB 2001 van toepassing is. Dit volgt uit artikel V van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 juni 2012, nr. DB 2012/248, Stcrt. 2012, 12737. Hierin is bepaald dat op instellingen die voor de datum van inwerkingtreding van het besluit (1 januari 2012) als ANBI zijn aangemerkt artikel 41a, lid 1, letter h, UR IB 2001 van toepassing blijft tot de eerstvolgende statutenwijziging. Nu belanghebbendes statuten sinds 11 juni 1998 niet zijn gewijzigd valt zij derhalve onder het overgangsrecht. Ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt aangepast in die zin dat ook niet is voldaan aan de voorwaarde zoals verwoord in artikel 41a, lid 1, letter h UR IB 2001. Deze bepaling luidt als volgt:
5.6.3. Uit artikel 11, lid 6, van de statuten van belanghebbende (volgens de in dit geding laatst bekende tekst daarvan, zie 2.1.3.) blijkt dat het liquidatiesaldo zo veel als mogelijk moet worden besteed overeenkomstig het doel van belanghebbende. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het doel van de activiteiten van belanghebbende gericht is op het algemeen belang, is daarmee naar het oordeel van het Hof ook voldaan aan artikel 41a, lid 1, letter h, UR IB 2001 en kan de terugwerkende kracht die de Inspecteur aan de intrekkingsbeschikking heeft gegeven tot 1 januari 2008 niet worden gegrond op het niet voldoen aan die voorwaarde. De stelling van de Inspecteur dat belanghebbende niet aan de voorwaarde van artikel 41a, lid 1, letter h, UR IB 2001 voldoet, faalt.
Is voldaan aan de administratieplicht?
5.7.1. Artikel 1a, lid 1, onderdeel i, UR AWR bepaalt:
5.7.2. In de toelichting op artikel 1a, lid 1, aanhef en onderdeel i, UR AWR is het volgende opgemerkt (Nota van Toelichting, Stcrt. 2012, 12737):
5.7.3. Voorts gelden de in artikel 52 AWR aan administratieplichtigen gestelde eisen. Belanghebbende is een “lichaam” en daarmee administratieplichtig in de zin van die bepaling. Niet valt in te zien dat het bepaalde in de UR AWR geheel in de plaats is getreden van het bepaalde in artikel 52 AWR; veeleer is naar ’s Hofs oordeel in die regelingen sprake van een nadere uitwerking van wat in algemene zin uit artikel 52 AWR voortvloeit. Met name is dan van belang het bij artikel 2:10, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansluitende voorschrift dat administratieplichtigen een zodanige administratie voeren “dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken” (artikel 52, lid, 1 AWR) en het voorschrift dat de administratie zodanig is ingericht en zodanig dient te worden bewaard “dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is” (lid 6).
(Vgl. HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1237, BNB 2017/175). De aan een administratie te stellen eisen worden mede bepaald door de specifieke aard van (het bedrijf en/of de werkzaamheid van) de administratieplichtige, hetgeen tot uitdrukking komt in de woorden “naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid” in artikel 52, lid 1, AWR. De specifieke aard en omvang van belanghebbende als instelling die voor het overgrote deel afhankelijk is van giften dient naar ’s Hofs oordeel ook in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende heeft voldaan aan de in de UR AWR gestelde eisen.
Administratie algemeen en kas
5.8.1. Wat betreft de administratie van 2010-2015 kan uit het rapport en hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard het volgende worden afgeleid:
- In de administratie die met behulp van boekhoudprogramma Twinfield plaatsvindt wordt elk jaar opnieuw begonnen. De eindbalans gaat niet mee in de beginbalans van het volgende jaar. Daardoor is het moeilijk bij een controle aansluiting te vinden in de administratie tussen de jaren onderling.
- Belanghebbende heeft binnen haar organisatie meerdere contante kasstromen, maar er is één kasboek. Zo worden contante kantineopbrengsten, verkoop winkel en verkoop boeken en dergelijke één keer per maand in het kasboek verantwoord.
- Belanghebbende heeft geen kasbladen van de jaren 2010 en 2011 bewaard en overgelegd. Dit vormt op zichzelf een gebrek in de administratie. Wel zijn er vanaf 2010 audit files (een digitaal kasboek) overgelegd, waar een dagboek kas met mutaties aanwezig is. Controle van het kasboek aan de hand van de primaire bescheiden is voor die jaren niet mogelijk. Het is dan dus ook niet mogelijk om een vergelijking te maken en te beoordelen of er kasverschillen zijn met het digitale kasboek. De jaarrekeningen zijn opgemaakt aan de hand van het digitale kasboek.
- Vanaf 2012 zijn er kasbladen overgelegd. Dat zijn de papieren invoerbladen vanuit het automatiseringsprogramma Twinfield.
- Over de jaren 2012 tot en met 2014 zijn verschillen tussen de papieren en digitale versie van het kasboek tijdens het onderzoek naar voren gekomen.
Belanghebbende heeft overigens over de jaren 2008 en 2009 geen administratie overgelegd. Zij had daarvoor ten tijde van het onderzoek geen bewaarplicht.
Giften in de administratie
5.8.2. Over de jaren 2012 – 2014 zijn door de Inspecteur de volgende verschillen geconstateerd tussen het in Twinfield bijgehouden kasboek en de audit file:
Jaar |
Maand |
Audit file |
Twinfield |
Afwijking |
Jaar |
Donaties |
|||||
2012 |
21.785 |
21.685 |
100 |
||
2012 |
4.505 |
4.305 |
200 |
||
2012 |
9.150 |
6.900 |
2.250 |
||
2013 |
Juni |
4.620 |
4.620 |
- |
|
2013 |
Juli |
15.200 |
15.200 |
- |
|
2013 |
3.348 |
11.070 |
-7.722 |
||
2013 |
Februari |
2.710 |
1.500 |
1.210 |
|
2013 |
Maart |
2.433 |
3.170 |
-737 |
|
2013 |
April |
2.854 |
2.100 |
754 |
|
2013 |
Mei |
3.259 |
1.940 |
1.319 |
|
2013 |
3.635 |
5.540 |
-1.905 |
||
2013 |
2.200 |
11.675 |
-9.475 |
||
2013 |
Augustus |
2.200 |
15.800 |
-13.600 |
|
2013 |
September |
3.620 |
1.200 |
2.420 |
|
2013 |
Oktober |
2.646 |
13.700 |
-11.054 |
|
2013 |
November |
3.748 |
10.580 |
-6.832 |
|
2013 |
December |
4.488 |
7.370 |
-2.882 |
|
2014 |
4.620 |
4.620 |
- |
||
2014 |
1.477 |
1.755 |
-278 |
||
2014 |
Juli |
80.635 |
120.000 |
-39.365 |
|
2014 |
Januari |
3.500 |
2.450 |
1.050 |
|
2014 |
4.652 |
730 |
3.922 |
||
2014 |
Maart |
903 |
930 |
-27 |
|
2014 |
April |
1.238 |
2.465 |
-1.227 |
|
2014 |
Mei |
1.835 |
1.920 |
-85 |
|
2014 |
3.635 |
5.540 |
-1.905 |
||
2014 |
1.007 |
17.445 |
-16.439 |
||
2014 |
Augustus |
315 |
850 |
-535 |
|
2014 |
September |
982 |
3.760 |
-2.778 |
|
2014 |
Oktober |
3.662 |
1.150 |
2.512 |
|
2014 |
November |
1.043 |
1.219 |
-176 |
|
2014 |
December |
1.186 |
1.257 |
-71 |
|
2014 |
1.977 |
3.990 |
-2.013 |
||
-103.369 |
5.8.3. Voor de bevindingen in het rapport ten aanzien van de donaties en hetgeen belanghebbende daarover heeft verklaard verwijst het Hof naar 2.4.12. en 2.4.5.
5.8.4. Volgens het overzicht van ontvangsten en uitgaven over de jaren 2010 tot en met 2015 (zie 2.4.13) bestaat een groot deel van de inkomsten van belanghebbende uit donaties. Wil inzicht kunnen worden verkregen in de omvang van de ontvangsten dan dienen, naast de omstandigheid dat gebruik wordt gemaakt van tellingsforumlieren voor de grote inzamelingsmomenten, uitgeschreven kwitanties van giften controleerbaar te zijn en is het niet voldoende dat deze zoals geconstateerd tijdens het onderzoek (2.4.12. en 2.4.5.) alleen naam en woonplaats vermelden en dat in de kwitantieboekjes geen uniek nummeringsysteem zoals waarvan in de gecontroleerde jaren sprake was, wordt gebuikt. Anders dan belanghebbende stelt is dat voor zowel de begiftigde (belanghebbende in verband met de ANBI-eisen) als de gever (in verband met de giftenaftrekeisen) van belang. Naar het oordeel van het Hof is in zoverre dan ook sprake van een gebrek in de administratie van belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014.
Leningen
5.9.1. Voor wat betreft de administratie van de leningen zijn door de Inspecteur voor de jaren 2012-2014 de volgende verschillen geconstateerd.
Jaar |
Maand |
Audit file |
Twinfield |
Leningoverzicht |
Afwijking |
Jaar |
Ontvangen leningen |
||||||
2012 |
Maart |
- |
-7.500 |
-7.500 |
||
2012 |
Juni |
-16.500 |
-16.500 |
-16.500 |
- |
|
2012 |
- |
-5.000 |
- |
5.000 |
||
2012 |
-23.800 |
-24.800 |
-23.800 |
-1.000 |
||
2012 |
September |
-58.000 |
-47.000 |
11.000 |
||
2012 |
Oktober |
-26.000 |
-15.000 |
11.000 |
||
2012 |
November |
-35.900 |
-24.400 |
11.500 |
||
2012 |
December |
-2.000 |
-20.650 |
-18.650 |
||
2013 |
-80.900 |
-80.000 |
-900 |
|||
2013 |
- |
-35.000 |
35.000 |
|||
2013 |
- |
-11.000 |
11.000 |
|||
2014 |
-5.000 |
-95.000 |
-5.000 |
90.000 |
||
2014 |
-8.000 |
-10.000 |
-8.000 |
2.000 |
||
2014 |
- |
-7.000 |
7.000 |
|||
2014 |
- |
-25.000 |
25.000 |
|||
2014 |
- |
-4.500 |
- |
4.500 |
||
2014 |
Juni |
- |
45.000 |
-45.000 |
||
2014 |
127.500 |
-10.000 |
-127.500 |
137.500 |
||
2014 |
-50.500 |
-20.000 |
-50.500 |
-30.500 |
||
2014 |
- |
-10.000 |
- |
10.000 |
||
2014 |
-5.000 |
-15.000 |
-5.000 |
10.000 |
||
2014 |
-12.000 |
-1.000 |
-1.000 |
-11.000 |
||
255.950 |
5.9.2.
Voor de bevindingen in het rapport ten aanzien van de leningen en hetgeen belanghebbende daarover heeft verklaard verwijst het Hof naar 2.4.10.
5.9.3 Het in 5.7.3. overwogene brengt tevens mee dat de administratie op het moment dat die wordt onderzocht binnen redelijke tijd inzicht geeft in de verplichtingen van belanghebbende. Bij belanghebbende betreffen die verplichtingen vooral leningen. Dat sprake is van een lening dient uit haar administratie te blijken. Daarvoor dienen leningsovereenkomsten of andere bescheiden aanwezig te zijn in de administratie waaruit is af te leiden dat sprake is van een lening en op welke datum en tegen welke bedragen belanghebbende een verplichting tot terugbetaling heeft. Deze gegevens waren op het moment van het doen van het onderzoek voor in ieder geval drie leningen niet aanwezig. Pas later is van de vijf leningen die begin 2010 uitstonden van drie daarvan het bestaan van de lening c.q. terugbetalingsverplichting door middel van aanvullende verklaringen aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft voorts van de leningen een overzicht verstrekt met de naam van de leningverstrekker, woonplaats, datum lening, bedrag lening en de periode waarbinnen de aflossing heeft plaatsgevonden. Ook heeft zij aansluitingen overgelegd tussen de ontvangen leningen en de terugbetaalde bedragen. Uiteindelijk is door de controlemedewerker een verband gelegd tussen het moment van het verstrekken van de leningen en het terugbetalen ervan. Er blijven echter verschillen tussen de hoofdsom en het bedrag dat zou zijn terugbetaald bestaan.
Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat ook op het vlak van de leningen de administratie van belanghebbende gebreken vertoont. Die gebreken worden niet weggenomen door achteraf opgestelde overzichten en verklaringen (vgl. HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1237).
5.10. Naast de hiervoor onder 5.8.1 tot en met 5.9.3 gesignaleerde verschillen heeft de Inspecteur tijdens het onderzoek in de jaren 2012 tot en met 2014 voor een bedrag van € 2.681 verschillen tussen Twinfield en de audit file geconstateerd in uitgaven voor diverse kosten en een verschil van € 1.217 in de afdracht BTW.
5.11. In de administratie van 2015 zijn door de Inspecteur geen onregelmatigheden geconstateerd.
Conclusie administratie
5.12.1. Zoals hiervoor onder 5.8.1, 5.8.4 en 5.9.3 is opgemerkt vertoont de administratie van belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2014 gebreken. Voor een aantal van die gebreken heeft belanghebbende achteraf verklarende gegevens aan kunnen dragen. Die verklarende gegevens helen niet de gebreken in de administratie, maar ze geven wel inzicht - zij het achteraf - in de herkomst en besteding van middelen. Alles overziende is het Hof van oordeel dat ondanks de geconstateerde gebreken niet gezegd kan worden dat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar administratieplicht van artikel 52, lid 1, AWR. Daarbij kent het Hof belang toe aan het feit dat de administratie van belanghebbende door de jaren heen verbetert, getuige het feit dat in 2015 geen onregelmatigheden zijn geconstateerd en dat de registratie van donaties in de loop der jaren beter wordt georganiseerd in de zin dat het aandeel contante donaties significant afneemt. Verder acht het Hof van belang dat de Inspecteur weliswaar stelt dat er in een aantal jaren kwitanties zijn uitgeschreven waar geen traceerbare donaties tegenover staan (twee in 2011 en een niet-gespecificeerd aantal in 2012, 2013 en 2014), maar dat hij de aard en omvang van dit fenomeen in het geheel niet onderbouwt. Ook acht het Hof van belang dat de Inspecteur ter zitting heeft bevestigd dat de vastlegging gebreken vertoont, maar dat dat niet betekent dat er geld is verdwenen. Ten slotte neemt het Hof in zijn oordeel mee dat bij belanghebbende, zoals ter zitting namens belanghebbende is verklaard, veel met vrijwilligers wordt gewerkt.
5.12.2. De Inspecteur stelt dat hij op grond van de administratie niet kan controleren of belanghebbende heeft voldaan aan het kwantitatieve vereiste dat geldt voor ANBI’s. Dienaangaande constateert het Hof dat de omvang van de door de Inspecteur geconstateerde gebreken in de administratie (zie 5.8.2 en 5.10) voor wat betreft de donaties en andere kosten minder dan 10% bedragen van de door belanghebbende gedane uitgaven. Voor wat betreft de leningen is dit anders, maar daarvoor geldt dat de Inspecteur uiteindelijk de noodzakelijke aansluitingen heeft kunnen maken. Met andere woorden, niet gezegd kan worden dat aannemelijk is dat meer dan 10% van de uitgaven niet in overeenstemming met de doelstelling van belanghebbende zijn gedaan. De stelling van de Inspecteur dat hij op basis van de administratie niet heeft kunnen controleren of aan de kwantitatieve eis is voldaan faalt derhalve.
Slotsom
5.13. De Inspecteur heeft ten onrechte de ANBI-status van belanghebbende met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken.
(Immateriële) schadevergoeding
5.14.1. De Rechtbank heeft belanghebbende een vergoeding toegekend voor immateriële schade geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Belanghebbende heeft tegen die beslissing geen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft geen overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar plaatsgevonden.
5.14.2. Voor zover belanghebbende verzoekt om vergoeding van geleden en nog te lijden schade geldt het volgende. Bij een verzoek om schadevergoeding moeten de gebruikelijke regels van stelplicht en bewijslast toegepast worden (vgl. Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:559, BNB 2015/95). Dit betekent in dit geval dat, nu belanghebbende verzoekt om schadevergoeding, de bewijslast bij haar ligt. Zij heeft haar verzoek echter op geen enkele wijze gemotiveerd en ook niet gespecificeerd. Het Hof wijst daarom dit verzoek af.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsprocedure. Het Hof stelt deze kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten en de daarbij behorende bijlage vast op € 1.750: (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 875 en wegingsfactor 1.
6.2. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft zal van de Inspecteur een griffierecht worden geheven van € 548.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.750;
- gelast dat van de Inspecteur een bedrag van € 548 aan griffierecht zal worden geheven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 24 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.