Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze gemeenschappelijke bijlage hoort bij de conclusies van 22 september 2023 in de zaken met nummer 22/04590 (ECLI:NL:PHR:2023:831, NLF 2023/2291, met noot van Van der Muur) en 22/04591 (ECLI:NL:PHR:2023:832, NLF 2023/2327). De zaken betreffen uitspraken van Hof Arnhem-Leeuwarden.

Het gaat in deze bijlage over de vraag of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb eraan in de weg staat dat een woninghuurder in een procedure over een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking met succes kan klagen over schending van artikel 17 Wet WOZ, in een geval waarin de woninghuurder ‘geen direct financieel gevolg (…) ondervindt’ (van een verhoging of vermindering) van de WOZ-waarde. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. De beide belanghebbenden in deze procedures bestrijden de juistheid van dat oordeel.

De kwestie heeft een zaak-overstijgend belang. Het oordeel van het Hof heeft namelijk navolging gekregen van enige andere feitenrechters in vergelijkbare zaken. Verder zouden de te wijzen arresten mogelijk een verderstrekkende betekenis kunnen hebben omdat het relativiteitsvereiste tot nog toe weinig aan de orde is geweest in de belastingrechtspraak.

A-G Pauwels meent dat het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (19/03552, ECLI:NL:HR:2020:467), is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het relativiteitsvereiste.

In een nabeschouwing geeft de A-G de Hoge Raad in overweging het arrest van 20 maart 2020 te heroverwegen, bijvoorbeeld door het arrest te nuanceren.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2020
Instantie
A-G
Datum instantie
20 september 2023
Rolnummer
22/04591
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:873
NLF-nummer
NLF 2023/2290
Judoregnummer
JCDI:NFB6019
bwbr0005537&artikel=8:69a,bwbr0005537&artikel=8:69a,bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina