Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2007 een ontslagvergoeding ontvangen. De ontslagvergoeding is in de vorm van loonstamrechten ingebracht in een stamrechtvennootschap. In februari 2017 is X naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Vanaf 1 mei 2017 heeft X stamrechtuitkeringen ontvangen van de stamrechtvennootschap. X heeft in zijn aangiften IB/PVV 2017 en 2018 melding gemaakt van de stamrechtuitkeringen en daartoe voorkoming van dubbele belasting geclaimd tot bedragen van € 1.672.248 (2017) en € 1.463.217 (2018). Bij de aanslagen is geen voorkoming van dubbele belasting verleend met betrekking tot de stamrechtuitkeringen.

Niet in geschil is dat de stamrechtuitkeringen, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (16/02463, ECLI:NL:HR:2017:913, NLF 2017/1215, met noot van Cools), niet kunnen worden aangemerkt als lijfrenten in de zin van artikel 19, lid 5, Verdrag Nederland-VS.

Rechtbank Den Haag heeft het beroep van X op gewekt vertrouwen verworpen. De Inspecteur heeft in diverse brieven niet een concreet standpunt ingenomen over de toewijzing van het heffingsrecht onder het Verdrag Nederland-VS in de specifieke situatie van X. De omstandigheid dat vóór het arrest van 19 mei 2017 in de praktijk in het algemeen ervan werd uitgegaan dat stamrechten bij reguliere afwikkeling daarvan onder de lijfrentedefinitie van belastingverdragen vallen, maakt het voorgaande niet anders.

X bepleit verder tevergeefs dat het heffingsrecht over de stamrechtuitkeringen die zijn gedaan voor voornoemd arrest van 19 mei 2017 volledig aan de VS is toegewezen. Voorts kunnen de ontslagvergoeding en het stamrecht niet gedeeltelijk als een soortgelijke beloning als pensioen worden aangemerkt in de zin van artikel 19, lid 1, Verdrag Nederland-VS.

Op het hoger beroep van X stelt Hof Den Haag voor het jaar 2017 vast dat niet meer in geschil is dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De stamrechtuitkeringen zijn daarom ten onrechte tot het belastbare inkomen uit werk en woning van 2017 gerekend.

Voor 2018 oordeelt het Hof echter dat er geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel en er evenmin sprake is van een beloning soortgelijk aan een pensioen in de zin van artikel 19, lid 1, Verdrag Nederland-VS. Voorts oordeelt het Hof dat de Inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht en dat X geen recht heeft op een vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2017 en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2017-2018
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
21 mei 2024
Rolnummer
23/678; 23/679
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:850
NLF-nummer
NLF 2024/1595
Aflevering
2 juli 2024
bwbv0002519&artikel=19,bwbv0002519&artikel=19

Naar de bovenkant van de pagina