Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was in het onderhavige jaar (2018) gehuwd. De echtgenoot is in 2019 overleden.

X en de echtgenoot hebben bij hun aangiften IB/PVV 2018 met betrekking tot de belastbare inkomsten uit eigen woning gekozen voor een verhouding 26,65% voor X en 73,35% voor de echtgenoot. Bij het opleggen van de primitieve aanslagen IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur die keuze gevolgd.

X en de (erven van de) echtgenoot wensen in het kader van opgelegde navorderingsaanslagen gezamenlijk de eerder gemaakte keuze voor de onderlinge verhouding te wijzigen in 57,62% voor X en 42,38% voor de (erven van de) echtgenoot. Volgens de Inspecteur is dat niet toegestaan nu de aan hen opgelegde primitieve aanslagen IB/PVV 2018 onherroepelijk vaststaan.

Anders dan Rechtbank Gelderland geeft Hof Arnhem-Leeuwarden de Inspecteur geen gelijk.

Op grond van de tekst van artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 (2018) zijn een belastingplichtige en zijn partner met betrekking tot een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel volgens het Hof gerechtigd een aanvankelijk door hen gekozen onderlinge verhouding te wijzigen tot het moment waarop zowel de (navorderings)aanslag van de belastingplichtige als de (navorderings)aanslag van de partner onherroepelijk vaststaat (vgl. Hof Den Haag 7 juni 2023, 22/00422; 22/00423, ECLI:NL:GHDHA:2023:1082, NLF 2023/1615). Opmerking hierbij verdient dat wanneer een wijziging van de onderlinge verhouding ertoe leidt dat de verschuldigde belasting bij één van de fiscale partners meer beloopt dan het bedrag dat tot dusverre is geheven, het meerdere ook na het verstrijken van vijf jaren op de voet van artikel 16, lid 3, AWR kan worden nagevorderd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
13 februari 2024
Rolnummer
21/1408
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:1090
NLF-nummer
NLF 2024/0459
Aflevering
20 februari 2024
bwbr0011353&artikel=2.17&lid=4,bwbr0011353&artikel=2.17&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina