Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(3)
- Jurisprudentie(6)
- Commentaar NLFiscaal(1)
- Literatuur(7)
- Recent
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
De vraag is opgekomen of bij een bepaalde transactie sprake is van een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijk belang in de zin van artikel 20a, lid 1, Wet VpB 1969. De casus is als volgt.
X (bv) heeft een negatief vermogen van € 25 miljoen en beschikt over te verrekenen verliezen. A investeert in X via een transactie die zich als volgt kenmerkt:
- A koopt 1% van de aandelen in X. A verkrijgt daarmee 1% van de juridische en het economische eigendom van de aandelen.
- De overige aandelen (99%) in X worden gecertificeerd. De bestaande overige aandeelhouders hebben certificaten in een stichting administratiekantoor (STAK) verkregen. A heeft de volledige zeggenschap over de STAK en daarmee de gehele zeggenschap in X (1% rechtstreeks en 99% via de STAK).
- A koopt van de bestaande aandeelhouders een vordering op X van nominaal € 100 miljoen voor een bedrag van € 75 miljoen. Dit is voor X een omvangrijke schuld, want de nominale waarde van de schuld is hoger dan de waarde van de activa van X.
Vraag
Geldt de combinatie van de vervreemding van het 1%-aandelenbelang, de overdracht van de volledige zeggenschap en de overdracht van de vordering met een waarde die veel lager is dan de nominale waarde, als een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X in de zin van artikel 20a, lid 1, Wet VpB 1969?
Antwoord
Ja. Het begrip belang wordt materieel getoetst. Gezamenlijk beschouwd vormt de overdracht van het aandelenbelang, de volledige zeggenschap en de omvangrijke vordering een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X. Het vermogen van X is zodanig negatief dat het financiële belang bij vermogen en winst van X, naar redelijkerwijs is te verwachten, volledig en duurzaam berust bij A als schuldeiser en niet bij de aandeelhouders. Zolang de winst de waarde van het vermogen slechts minder negatief maakt, leidt deze winst primair tot waardestijging van de vordering en niet tot waardestijging van de aandelen. Door de volledige zeggenschap kan deze waardestijging bovendien op elk gewenst moment worden gerealiseerd door te besluiten tot aflossing.
BRON
KG:011:2023:7 Artikel 20a Wet Vpb 1969 - leidt bepaalde combinatie van overdracht aandelen, zeggenschap en vordering tot kwalificerende belangwijziging?
Publicatiedatum 17-05-2023, 13:36 | Laatste update 17-05-2023, 13:40 | Standpunt
Aanleiding
De vraag is opgekomen of bij een bepaalde transactie sprake is van een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijk belang in de zin van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). De casus is als volgt.
X BV heeft een negatief vermogen van 25 miljoen en beschikt over te verrekenen verliezen. A investeert in X BV via een transactie die zich als volgt kenmerkt:
- A koopt 1% van de aandelen in X BV. A verkrijgt daarmee 1% van het juridische en het economische eigendom van de aandelen.
- De overige aandelen (99%) in X BV worden gecertificeerd. De bestaande overige aandeelhouders hebben certificaten in en stichting administratiekantoor (hierna: STAK) verkregen. A heeft de volledige zeggenschap over de STAK en daarmee de gehele zeggenschap in X BV (1% rechtstreeks en 99% via de STAK).
- A koopt van de bestaande aandeelhouders een vordering op X BV van nominaal € 100 miljoen voor een bedrag van € 75 miljoen. Dit is voor X BV een omvangrijke schuld, want de nominale waarde van de schuld is hoger dan de waarde van de activa van X BV.
Vraag
Geldt de combinatie van de vervreemding van het 1%-aandelenbelang, de overdracht van de volledige zeggenschap en de overdracht van de vordering met een waarde die veel lager is dan de nominale waarde, als een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X BV in de zin van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969?
Antwoord
Ja. Het begrip belang wordt materieel getoetst. Gezamenlijk beschouwd vormt de overdracht van het aandelenbelang, de volledige zeggenschap en de omvangrijke vordering een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in X BV. Het vermogen van X BV is zodanig negatief dat het financiële belang bij vermogen en winst van X BV, naar redelijkerwijs is te verwachten, volledig en duurzaam berust bij A als schuldeiser en niet bij de aandeelhouders. Zolang de winst de waarde van het vermogen slechts minder negatief maakt, leidt deze winst primair tot waardestijging van de vordering en niet tot waardestijging van de aandelen. Door de volledige zeggenschap kan deze waardestijging bovendien op elk gewenst moment worden gerealiseerd door te besluiten tot aflossing.
Beschouwing
1. Wettekst
1.1. De wettekst van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969 (voor zover relevant) luidt:
1.2. Het eerste lid bevat de hoofdregel voor de uitsluiting van voorwaartse verliesverrekening. Op grond hiervan zijn verliezen – in afwijking van artikel 20 Wet Vpb 1969 – niet meer voorwaarts verrekenbaar indien het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd.
2. Parlementaire geschiedenis en beleid
2.1. Het begrip belang is pas bij eerste nota van wijziging van de Wet ondernemerspakket 2001 in artikel 20a Wet Vpb 1969 geïntroduceerd (Kamerstukken II 2000/01, 27209, nr. 7). In het oorspronkelijke wetsvoorstel werden de begrippen gerechtigdheid en zeggenschap gebruikt. Omdat in de praktijk onduidelijkheid bestond over de begrippen gerechtigdheid en zeggenschap, zijn deze begrippen vervangen door het begrip belang. De wetgever heeft het begrip bewust opengelaten om een materiële toetsing mogelijk te maken.
Kamerstukken II 2000/01, 27209, nr. 6, p. 39):
Kamerstukken II 2000/01, 27209, nr. 7, p. 16:
2.2. Uit de wetsgeschiedenis volgt dus dat een converteerbare obligatie in combinatie met de volledige zeggenschap in de schuldenaar bij de obligatiehouder kwalificeert als een belang. Ook een vordering geldt dus onder omstandigheden als een belang in de zin van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969.
2.3. De wijziging van het belang moet materieel getoetst worden. Een strikte interpretatie, waarbij alleen de gerechtigheid tot het nominale aandelenkapitaal beslissend zou zijn, is niet in overeenstemming met doel en strekking van artikel 20a Wet Vpb 1969.
2.4. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat ‘in belangrijke mate’ 30% of meer is (Kamerstukken II 1999/00, 27209, nr. 3, p. 56):
2.5. In het 20a-besluit is aangegeven dat bij de materiële toetsing van het begrip ‘belang’ vooral moet worden gekeken naar de zeggenschap, winstgerechtigdheid en winstverdeling (Besluit van 17 april 2020, nr. 2020-19072, paragraaf 2):
2.6. De wettekst, parlementaire geschiedenis en het beleid maken niet duidelijk om welke combinatie van zeggenschap, winstgerechtigdheid en winstverdeling het moet gaan om te concluderen dat sprake is van een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang.
2.7. In casu hebben de certificaathouders door de transactie alleen 99% van het economische eigendom van de aandelen in X BV. Verder beslist A door de volledige zeggenschap hoe de toekomstige winsten van X BV worden verdeeld. Daarnaast kan A de voorwaarden van de door haar overgenomen vordering – bijvoorbeeld de hoogte van de rente en het aflossingsschema - aanpassen. Ook kan A door de combinatie van belangen besluiten de toekomstige winsten te gebruiken voor de aflossing van de vordering, inclusief de bijgeschreven renten.
2.8. Voor de weging van de belangen van A en die van de certificaathouders ten opzichte van het totale belang in X BV moet worden gekeken naar de jurisprudentie.
3. Jurisprudentie
3.1. In de jurisprudentie is het begrip belang van artikel 20a Wet Vpb 1969 niet uitgekristalliseerd. A-G Wattel heeft zich, in navolging van het hof, in zijn conclusie van 18 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:660, onderdeel 8.4 op de volgende wijze over het begrip belang uitgelaten:
3.2. A-G Wattel komt tot deze conclusie op basis van de parlementaire geschiedenis, doel en de strekking van artikel 20a Wet Vpb 1969 en het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2013.
3.3. Uit dit arrest volgt dat een wijziging van de gerechtigdheid tot het nominale aandelenkapitaal van 30% of meer niet vereist is om tot toepassing van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969 te kunnen komen (Hoge Raad 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:916, r.o. 3.2 en 3.3):
3.4. Zoals gezegd moet het begrip belang van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969 op grond van de wetsgeschiedenis (zie punt 2.1 hiervoor) worden uitgelegd conform de uitleg van dat begrip in andere bepalingen van de Wet Vpb 1969. Een van die andere bepalingen is artikel 10a, vierde lid, Wet Vpb 1969 (“ten minste een derde gedeelte belang”).
3.5. In het 10a-besluit wordt in het kader van de verbondenheid ook ingegaan op het begrip belang (Besluit van 10 februari 2022, nr. 2022-5018, paragraaf 5.1):
3.6. Genoemd onderdeel van het besluit sluit aan bij het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1489. In r.o. 3.3.1 oordeelde de Hoge Raad daar:
3.7. Uit het voorgaande volgt dat het financiële belang primair beslissend is en dit belang materieel moet worden beoordeeld. De vervolgvraag is dan hoe de verschillende belangen moeten worden gewogen c.q. gekwantificeerd.
3.8. A-G Wattel heeft in zijn conclusie van 14 december 2010 een opsomming gegeven van de meningen in de literatuur over het kwantificeren van het begrip belang in het kader van de verbondenheid van artikel 10a (Conclusie A-G Wattel 14 december 2010, ECLI:NL:PHR:2011:BP1489, onderdeel 5.10 (aldaar aangehaald onder punt 3.6) ):
3.9. Om in casu de wijziging van het totale belang te kwantificeren moeten de belangen van A enerzijds en die van de certificaathouders anderzijds worden gewogen ten opzichte van het totale belang in X BV.
3.10. In casu is het vermogen van X BV zodanig negatief dat het financiële belang bij het vermogen en de winst van X BV, naar redelijkerwijs is te verwachten, volledig en duurzaam berust bij A als schuldeiser en niet bij de aandeelhouders. Zolang de winst de waarde van het vermogen slechts minder negatief maakt, leidt deze winst primair tot waardestijging van de vordering en niet tot waardestijging van de aandelen. Door de volledige zeggenschap kan deze waardestijging bovendien op elk gewenst moment worden gerealiseerd door te besluiten tot aflossing.
4. Conclusie
De combinatie van de overdracht van het aandelenbelang, de volledige zeggenschap en de omvangrijke vordering in samenhang met het zwaar negatieve vermogen van X BV, geven A materieel de zeggenschap en het financiële belang in X BV. De conclusie is dan ook dat het uiteindelijke belang in de zin van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969 in belangrijke mate is gewijzigd.